Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 7 juli 2015, nr. 12/5350 WWB-V, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Groningen (nr. 12/167).
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. De belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De Raad voor Rechtsbijstand heeft gegevens verstrekt over het inkomen en vermogen van de belanghebbende, waaruit bleek dat hij in 2015 een bijstandsuitkering van de gemeente Groningen ontving. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de specificaties van zijn uitkeringen over te leggen, maar de belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt.
De griffier heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen en de belanghebbende gewezen op de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht. Ondanks meerdere aanmaningen is het griffierecht niet voldaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.