ECLI:NL:HR:2016:157

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
15/04254
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in effectenleasezaak

In deze zaak heeft de Vereniging Consument & Geldzaken, gevestigd te Amsterdam, cassatie ingesteld tegen Aegon Bank N.V., die onder de naam Spaarbeleg opereert. De Hoge Raad heeft op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Vereniging had eerder beroep ingesteld tegen verschillende arresten van het gerechtshof Amsterdam en een rolbeslissing van 10 april 2012. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de Vereniging niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten van de Vereniging geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk verklaard en de Vereniging veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van Aegon op nihil zijn begroot. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en A.H.T. Heisterkamp, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

29 januari 2016
Eerste Kamer
15/04254
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid VERENIGING CONSUMENT & GELDZAKEN,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
t e g e n
AEGON BANK N.V., mede handelend onder de naam Spaarbeleg,
gevestigd te Den Haag,
VERWEERSTER in cassatie,
Niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Vereniging en Aegon.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 171572/HA ZA 04-45 van de rechtbank Utrecht van 4 januari 2006;
b. de arresten in de zaak 106.005.089/02 van het gerechtshof Amsterdam van 1 maart 2007, 30 oktober 2012, 7 mei 2013, 4 maart 2014 en 7 april 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de rolbeslissing van 10 april 2012 en de arresten van het hof van 30 oktober 2012, 7 mei 2013, 4 maart 2014 en 7 april 2015 heeft de Vereniging beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Aegon is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO.
De advocaat van de Vereniging heeft bij brief van 25 december 2015 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3-11).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt de Vereniging in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Aegon begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
29 januari 2016.