ECLI:NL:RBUTR:2006:AU8964

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
171572 / HA ZA 04-45
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie inzake aandelenlease en zorgplicht van Aegon

Op 4 januari 2006 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een collectieve actie aangespannen door de Vereniging Consument & Geldzaken tegen Aegon Bank N.V., handelend onder de naam Spaarbeleg. De zaak betreft de SprintPlan-overeenkomsten, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat Aegon haar zorgplicht jegens de deelnemers heeft geschonden. De rechtbank oordeelde dat Aegon onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de bekendheid van de deelnemers met de risico's van het product. De overige vorderingen van de Vereniging Consument & Geldzaken, waaronder die met betrekking tot misleidende reclame en dwaling, werden afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de collectieve actie niet bindend is voor de groep deelnemers, maar enkel gezag van gewijsde heeft tussen de betrokken partijen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen, omdat deze niet in een collectieve actie kan worden toegewezen. De rechtbank heeft Aegon veroordeeld in de proceskosten van de Vereniging Consument & Geldzaken.

Uitspraak

171572 / HA ZA 04-45
VONNIS
van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van
de vereniging
VERENIGING
CONSUMENT & GELDZAKEN,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. I.M. Jebbink,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
tevens handelend onder de naam SPAARBELEG,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur mr. B.F. Keulen.
Partijen zullen hierna Vereniging Consument & Geldzaken en Spaarbeleg genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding van 17 december 2003 met producties;
- conclusie van antwoord met producties;
- conclusie van repliek tevens wijziging van eis;
- akte correctie wijziging van eis;
- conclusie van dupliek met producties;
- nadere conclusie aan de zijde van Spaarbeleg;
- nadere conclusie aan de zijde van de Vereniging Consument & Geldzaken;
- pleitnota, waaraan een productie is gehecht, van mr. B.W.G. van der Velden, advocaat van Spaarbeleg, tevens is eerder ten behoeve van het pleidooi de memorie van grieven (zie 2.8) als productie overgelegd;
- pleitnota van mr. T. Hoekx-Audiffred, advocaat van de Vereniging Consument & Geldzaken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Vereniging Consument & Geldzaken is opgericht bij notariële akte van 30 augustus 1994. De statutaire doelstelling luidt:
"1. De vereniging heeft ten doel:
Het bevorderen van een betere positie van consumenten, met name in hun hoedanigheid van cliënten van aanbieders van financiële diensten, waaronder banken en verzekeringsmaatschappijen.
2. Zij tracht dit doel te bereiken door:
a. informatieverschaffing aan haar leden en aan derden;
b. het bevorderen van een grotere mate van openbaarheid bij de aanbieders van financiële diensten;
c. behartiging van de belangen van haar leden en het algemene consumentenbelang bij de aanbieders van financiële diensten en andere particuliere-, politieke of maatschappelijke instituties in Nederland of daarbuiten;
d. alle andere rechtsgeldige middelen in de meest ruime zin, die kunnen worden aangewend om het gestelde doel te bereiken."
2.2. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. De overeenkomst inzake het SprintPlan zal verder SprintPlan-overeenkomst worden genoemd.
2.3. Nadat door Spaarbeleg een volledig ingevuld inschrijfformulier van een belangstellende was ontvangen, werd, volgens de door Spaarbeleg gehanteerde procedure, hem een Welkomstpakket gestuurd. Dit Welkomstpakket bestond uit:
a) een namens Spaarbeleg ondertekend certificaat met - op basis van de door de belegger verstrekte informatie op het inschrijfformulier - een opgave van, onder meer, de te verrichten transactie, de ingangs- en einddatum, het maandbedrag, het rentepercentage, en het garantiebedrag;
b) de Algemene Voorwaarden;
c) de Specifieke Bepalingen van het Spaarbeleg GarantieFonds;
d) een brochure over het SprintPlan;
e) vanaf begin 2000: de productleeswijzer;
f) vanaf 1 juli 2002: de financiële bijsluiter.
2.4. In de begeleidende brief bij het Welkomstpakket is onder meer opgenomen:
"Uiteraard heeft u tot de ingangsdatum van uw SprintPlan nog de gebruikelijke bedenktijd. Binnen deze termijn kunt u uw SprintPlan telefonisch of schriftelijk zonder kosten of verplichtingen opzeggen."
2.5. In het certificaat is onder meer opgenomen:
"Spaarbeleg verklaart dat zij op grond van de ontvangen aanvraag en overeenkomstig de Algemene Voorwaarden een overeenkomst is aangegaan (…)."
De tekst van een, bij wijze van voorbeeld door de Vereniging Consument & Geldzaken overgelegd, certificaat uit 1998 luidt als volgt:
“ (...)
Maandbedrag : f 200,00
Belegd bedrag : f 30.000,00
Belegd in : Spaarbeleg GarantieFonds juni 99/03
Rente : 8,00% (...)
Garantiewaarde : f 27.000,00
(...)”
2.6. De Algemene Voorwaarden luiden, voor zover relevant, als volgt:
Artikel 2.2:
"Acceptatie van een inschrijfformulier door Spaarbeleg geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat de Cliënt niet voorafgaand aan de aanvangsdatum van het desbetreffende SprintPlan-contract schriftelijk, per fax of telefonisch heeft kenbaar gemaakt alsnog van het sluiten van dat SprintPlan-contract af te zien."
Artikel 2.3:
"Onverwijld na ontvangst van een volledig ingevuld en ondertekend en door Spaarbeleg geaccepteerd inschrijfformulier, zendt Spaarbeleg aan de desbetreffende Cliënt een SprintPlan Welkomstpakket toe, waarin onder meer worden opgenomen (a) een afschrift van deze Algemene Voorwaarden en (b) een opgave van de te verrichten transactie, met vermelding van de Aankoopsom, de aanvangsdatum, de looptijd en de einddatum van het SprintPlan-contract, het rentepercentage, het door de Deelnemer verschuldigde maandbedrag, alsmede de eerste en de laatste maand waarin het maandbedrag verschuldigd is."
Artikel 2.6:
"Het prospectus van het Spaarbeleg GarantieFonds en, voor zover daarin niet al opgenomen, de voorwaarden van beheer en bewaring van het Spaarbeleg GarantieFonds (...), zijn op aanvraag, kosteloos bij Spaarbeleg verkrijgbaar."
Artikel 5.1:
"Op de aanvangsdatum van een SprintPlan-contract worden voor rekening en risico van de Cliënt een aantal (...) Participaties van de desbetreffende serie aangekocht. De Aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg, die ervoor zorgt dat de Aankoopsom tijdig aan het Spaarbeleg GarantieFonds wordt betaald. De desbetreffende (...) Participaties worden op naam van Stichting SpaarbelegGiro gesteld, die deze voor rekening en risico van de Cliënt gaat houden. (...)"
Artikel 5.2:
"Het door de Deelnemer op zijn inschrijfformulier vermelde maandbedrag is rente over de Aankoopsom van de voor hem aangekochte (...) Participaties. (...)"
Artikel 6.3:
"(...) Tevens wordt een aantal van de Participaties van de desbetreffende serie die Stichting SpaarbelegGiro voor de Deelnemer houdt, per de datum waarop de verlaging effectief wordt, ingekocht door het Spaarbeleg GarantieFonds. Het aantal Participaties dat wordt ingekocht, is gelijk aan het bedrag van de verlaging van de Aankoopsom, gedeeld door de dagwaarde van de Participaties van de desbetreffende serie op de eerste Beursdag van de maand waarin de verlaging van het maandbedrag effectief wordt. (...)"
Artikel 6.4:
"Binnen twee weken na de datum waarop een tussentijdse verlaging als bedoeld in dit artikel effectief wordt, zenden Spaarbeleg Bank en Stichting SpaarbelegGiro aan de desbetreffende Deelnemer een mutatieoverzicht. Op het mutatie-overzicht worden onder meer vermeld: het bedrag waarmee de Aankoopsom is verlaagd, het restant van de Aankoopsom, het aantal ingekochte (...) Participaties, de inkoopprijs per Participatie alsmede het oorspronkelijke en het nieuwe maand bedrag."
Artikel 7.1:
"Bij afloop van het SprintPlan-contract van een Deelnemer op een einddatum van de desbetreffende Portefeuille, maken Spaarbeleg en Stichting SpaarbelegGiro voor die Deelnemer een eindafrekening op, die binnen twee weken na de einddatum aan de Deelnemer wordt toegezonden. Op de eindafrekening wordt vermeld:
(a) het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de (…) Participaties die Stichting SpaarbelegGiro alsdan voor de Deelnemer houdt, (b) de voor het desbetreffende SprintPlan-contract geldende (restant-) Aankoopsom en (c) al hetgeen de Deelnemer alsdan verder nog uit hoofde van zijn SprintPlan-contract aan Spaarbeleg verschuldigd mocht zijn. Het saldo van de eindafrekening is het bedrag van de onder (a) bedoelde post, verminderd met het gezamenlijke bedrag van de onder (b) en (c) bedoelde posten. (...)"
Artikel 7.3:
"Indien het in artikel 7.1 bedoelde saldo van de eindafrekening negatief mocht zijn, is de Deelnemer verplicht tot bijbetaling van dit saldo aan Spaarbeleg. (...)"
Artikel 8.4:
"In geval van vervroegde opzegging of beëindiging vindt vervroegde eindafrekening plaats. Het bepaalde in (...) is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat: (i) de in artikel 7.1 onder (a) bedoelde post van de eindafrekening wordt vervangen door een bedrag dat gelijk is aan de dagwaarde van de (...) Participaties die Stichting SpaarbelegGiro alsdan voor de Deelnemer houdt; en (ii) geen bijbetaling van een eventueel negatief saldo van de eindafrekening aan Spaarbeleg verschuldigd is, indien de vervroegde beëindiging is veroorzaakt door het overlijden van de Deelnemer. (...)"
2.7. Art. 3 van de Specifieke Bepalingen van het Spaarbeleg GarantieFonds luidt, voor zover relevant, als volgt:
"De beheerder van het Spaarbeleg GarantieFonds garandeert dat de waarde van een Participatie op de einddatum ten minste 93% van de uitgifteprijs zal bedragen. Deze garantiewaarde wordt verhoogd, indien de eindstand van de Eurotop 100 Index op enige beursdag gedurende de looptijd van de Portefeuille de hierna genoemde procentuele stijging (hierna: de "Indexwaarde") heeft behaald ten opzichte van de eindstand van de Eurotop 100 Index op de aanvangsdatum. Bedoelde Indexwaarde is 10%. Vanaf het moment waarop voor de eerste maal de Indexwaarde wordt bereikt, geldt als nieuwe garantiewaarde 103% van de uitgifteprijs, zijnde het percentage van de oorspronkelijke garantiewaarde verhoogd met de Indexwaarde. Deze garantie is niet van toepassing in geval van tussentijdse inkoop van Participaties door het Spaarbeleg GarantieFonds."
2.8. Door deze rechtbank is op 22 december 2004 vonnis gewezen in de procedure tussen Stichting Gedupeerden Spaarbeleg (verder "GeSp") en Spaarbeleg (LJN:AR7916, raadpleegbaar via rechtspraak.nl en tevens gepubliceerd in JOR 2005,40, verder "het GeSp-vonnis"). Net als in de onderhavige zaak betrof dit een collectieve actie in verband met de SprintPlan-overeenkomst. Spaarbeleg heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld en van grieven gediend op 26 mei 2005.
3. Het geschil
3.1. De Vereniging Consument & Geldzaken vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ten behoeve van alle deelnemers aan het SprintPlan:
strijd met Wet op het consumentenkrediet (Wck)
I. voor recht verklaart dat door het aangaan van de SprintPlan-overeenkomsten door Spaarbeleg is gehandeld in strijd met art. 9 Wck en/of art. 29 en 30 Wck;
II. voor recht verklaart dat bij de SprintPlan-overeenkomst sprake is van koppelverkoop zoals bedoeld in art. 33 lid 1 sub b Wck (de rechtbank begrijpt art. 33 sub b Wck);
dwaling
III. voor recht verklaart dat alle deelnemers ten gevolge van misleidende informatieverstrekking hebben gedwaald bij het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst;
nietigheid
IV. voor recht verklaart dat in het licht van de bovenstaande gevorderde verklaringen voor recht de SprintPlan-overeenkomsten nietig en/of vernietigbaar zijn;
toerekenbare tekortkoming
V. voor recht verklaart dat Spaarbeleg toerekenbaar tekort is geschoten ten opzichte van alle deelnemers aan het SprintPlan, aangezien Spaarbeleg met name bij het aangaan van de SprintPlan-overeenkomsten heeft gehandeld in strijd met de op haar rustende (bijzondere) zorgplicht, op welke grond Spaarbeleg schadeplichtig is jegens alle deelnemers voor de door hen daardoor geleden schade;
misleidende reclame
VI. voor recht verklaart dat Spaarbeleg zich bij de werving van potentiële deelnemers aan het SprintPlan heeft bediend van misleidende reclame-uitingen jegens alle deelnemers die in de periode 1 januari 1997 tot en met 1 juli 2002 aandelenlease-overeenkomsten hebben gesloten met Spaarbeleg door:
- de te verwachten rendementen te hoog voor te spiegelen en/of;
- gebruik te maken van voorbeelden met te hoge rendementen en/of;
- niet of te weinig te wijzen op de risico's van het product en/of;
- niet of onvoldoende duidelijk te maken dat belegd wordt met geleend geld en/of;
- te spreken van inleg terwijl sprake is van rente en/of;
- de belastingvoordelen onjuist en/of te hoog voor te stellen en niet te waarschuwen voor mogelijke afschaffing ervan en/of:
- te suggereren dat tussentijdse verlaging kosteloos zou zijn;
onrechtmatige daad
VII. voor recht verklaart dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld en deswege aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade jegens alle deelnemers die in de periode 1 januari 1997 tot en met 1 juli 2002 aandelenlease-overeenkomsten hebben gesloten met Spaarbeleg en die als gevolg daarvan schade hebben geleden, dan wel bij afloop van de SprintPlan-overeenkomst schade zullen lijden, dan wel daardoor anderszins in hun belangen zijn aangetast of dreigen te worden aangetast;
schadevergoedingsplicht
VIII. voor recht verklaart dat, bij toewijzing van een of meer van de hierboven vermelde verklaringen voor recht, de schadevergoeding van en/of de schadeplichtigheid jegens alle deelnemers, dient te worden berekend als volgt:
A. (terug-)betaling van de som van de gedurende de looptijd van de aandelenlease-overeenkomst betaalde termijnen;
B. betaling (cumulatief) van de wettelijke rente over de onder A. bedoelde maandtermijnen, vanaf de datum van betaling van de respectievelijke maandtermijnen tot en met de dag van algehele voldoening;
C. dat de berekende schadevergoeding onder A en B dient te worden verminderd met de eventueel gegenereerde opbrengst van de effecten en dient te worden vermeerderd met eventueel geleden verliezen op aangeschafte effecten, plus berekende boetes, rente, kosten enzovoort;
D. dat bij lopende overeenkomsten de schade zal worden berekende alsof er sprake is van tussentijdse beëindiging;
E. dat bij toewijzing van de vordering tot verklaring van recht dat sprake is van nietigheid althans vernietigbaarheid van de overeenkomst, de omvang van de vordering tot ongedaanmaking overeenkomt met de volgens bovenstaande formule berekende schade;
proceskosten
IX. Spaarbeleg veroordeelt in de proceskosten.
3.2. Spaarbeleg heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer komt hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling van de vorderingen aan de orde.
4. De beoordeling
Algemeen
4.1. De rechtbank wordt binnen het jaar na het wijzen van het GeSp-vonnis opnieuw verzocht vonnis te wijzen in een collectieve actie in verband met de SprintPlan-overeenkomst, thans ingesteld door de Vereniging Consument & Geldzaken. De rechtbank constateert enerzijds dat de vorderingen van de Vereniging Consument & Geldzaken op vele punten gelijkenis vertonen met de vorderingen van GeSp waarover zij reeds haar oordeel heeft uitgesproken, anderzijds dat de Vereniging Consument & Geldzaken vorderingen heeft ingesteld die nog niet door de rechtbank in een collectieve actie zijn beoordeeld. De rechtbank heeft echter vanaf 22 december 2004 met name ten aanzien van vorderingen die door de Vereniging Consument & Geldzaken voor het eerst in deze collectieve actie worden voorgelegd, wel diverse vonnissen gewezen terzake vergelijkbare vorderingen in procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan zijn aangespannen.
Gelet op voorgeschetst kader zal de rechtbank bij haar beoordeling in deze zaak, afhankelijk van de wijze waarop naar haar oordeel de vorderingen al dan niet aansluiten bij haar eerdere beslissingen, onder verwijzing naar haar eerdere vonnissen meer of minder uitgebreid op de voorliggende vorderingen ingaan.
Ontvankelijkheid art. 3:305 a BW
4.2. Ook in deze procedure heeft Spaarbeleg verweer gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van de Vereniging Consument & Geldzaken om een collectieve actie op grond van art. 3:305a BW in te stellen. Hiertoe voert zij diverse gronden aan. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Gelijksoortige belangen
4.3. Door Spaarbeleg is aangevoerd dat er geen sprake is van gelijksoortige belangen in de zin van art. 3:305a lid 1 BW. Spaarbeleg stelt dat beoordeling van de vorderingen van de Vereniging Consument & Geldzaken niet mogelijk is zonder een beoordeling van de individuele omstandigheden van het geval te geven. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de vorderingen onder 3.1 sub I, II, IV, V, VI en VII (verder aan te duiden met "vordering onder I" etc.) in voldoende mate van de individuele omstandigheden kan worden geabstraheerd, zodat sprake is van gelijksoortige belangen in de zin van art. 3:305a lid 1 BW.
4.4. De rechtbank benadrukt dat het kenmerk van de collectieve actie ingesteld door een belangenorganisatie, in dit geval de Vereniging Consument & Geldzaken, juist is dat de ingestelde procedure op eigen naam wordt gevoerd. De Vereniging Consument & Geldzaken treedt daarbij niet op als procesvertegenwoordiger van of namens de deelnemers in het SprintPlan, maar behartigt slechts hun belangen. Dit brengt met zich mee dat een vonnis op grond van een collectieve actie ook slechts gezag van gewijsde heeft tussen de in die procedure betrokken partijen. De door de Vereniging Consument & Geldzaken gevorderde verklaringen voor recht zijn niet bindend ten opzichte van de groep van personen voor wie wordt opgekomen, zij hebben alleen precedentwerking. Hierdoor is er voldoende ruimte om in eventuele naderhand gevoerde individuele procedures specifiek individuele omstandigheden in het debat en de beoordeling daarvan te betrekken.
Verjaring
4.5. Spaarbeleg meent dat de mogelijkheid bestaat dat de vorderingen onder IV, V en VI in individuele gevallen zijn verjaard, waardoor tot niet-ontvankelijkheid van de Vereniging Consument & Geldzaken moet worden geconcludeerd. De rechtbank is met Spaarbeleg van oordeel dat voor de constatering of een vordering is verjaard onderzoek noodzakelijk is naar de individuele omstandigheden, maar verbindt daaraan, anders dan Spaarbeleg doet, niet de conclusie dat dit een collectieve beoordeling van de genoemde vorderingen in de weg zou staan. Zoals telkenmale ook door Spaarbeleg naar voren is gebracht heeft het onderhavige vonnis slechts gezag tussen de in deze procedure betrokken partijen. Dit vonnis sluit derhalve een beoordeling inzake verjaring in een individueel geval in een door een deelnemer aangespannen procedure niet uit.
Overtreding Wck
4.6. Volgens Spaarbeleg is in 15 % van alle SprintPlan-overeenkomsten de hoofdsom groter dan het in art. 3 Wck genoemde bedrag van € 40.000,00. De rechtbank constateert dat Spaarbeleg deze, door de Vereniging Consument & Geldzaken betwiste, stelling niet heeft onderbouwd.
De rechtbank heeft bij gelegenheid van pleidooi aan beide partijen gevraagd zich uit te laten over hun inschatting van het aantal deelnemers dat twee of meer SprintPlan-overeenkomsten heeft afgesloten. Anders dan in haar processtukken vermeld, heeft Spaarbeleg verklaard dat dit er weinig zijn en hooguit een paar procent van het totale aantal deelnemers. De Vereniging Consument & Geldzaken heeft aangegeven dat zij, wegens het ontbreken van inzicht in totaal aantallen, geen uitspraken hieromtrent kan doen.
De rechtbank is van oordeel dat het collectieve actierecht te veel zou worden ingeperkt indien rekening zou moeten worden gehouden met mogelijke individuele omstandigheden, waarvan de omvang niet is komen vast te staan. Dit betekent dat de rechtbank hierna tot beoordeling van de vorderingen onder I en II zal overgaan.
(Verkapte) dwaling
4.7. Volgens de Vereniging Consument & Geldzaken is ook een verklaring voor recht inzake dwaling in een collectieve actie mogelijk, indien daarbij van de individuele omstandigheden kan worden geabstraheerd. De Vereniging Consument & Geldzaken voert daartoe aan dat in de gegeven omstandigheden alle individuele deelnemers in het SprintPlan hebben gedwaald bij het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst. Spaarbeleg stelt zich op het standpunt dat een vordering gebaseerd op dwaling niet in een collectieve actie kan worden gevorderd.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat uit het toetsingscriterium of er sprake is van dwaling, namelijk of iemand bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou hebben gesloten, volgt dat het om een voorstelling van zaken bij een individueel persoon moet gaan. Dit betekent dat een vordering gebaseerd op dwaling op grond van art. 3:305a BW alleen kans van slagen zou kunnen hebben indien van die individuele voorstelling van zaken zou kunnen worden geabstraheerd. De Vereniging Consument & Geldzaken heeft naar voren gebracht dat het zeer goed mogelijk is dat onder bepaalde omstandigheden niet anders kan worden geconcludeerd dan dat alle individuele deelnemers moeten hebben gedwaald.
De rechtbank constateert dat door de Vereniging Consument & Geldzaken omstandigheden naar voren zijn gebracht, die alle te maken hebben met haar stelling dat de door Spaarbeleg verstrekte informatie onjuist, onvolledig en misleidend is. Deze stelling ziet echter op de strekking van de afgelegde informatie zelf, waarop art. 6:228 BW niet van toepassing is, en niet zozeer op de individuele voorstelling van zaken die daardoor onjuist zou zijn, waar het bij art. 6:228 BW juist om gaat. Het enkele vermoeden van de Vereniging Consument & Geldzaken dat de individuele voorstelling onjuist moet zijn geweest is onvoldoende om, gegeven het toetsingscriterium van art. 6:228 BW, de vordering onafhankelijk van de individuele omstandigheden te beoordelen. Het voorgaande betekent dat de Vereniging Consument & Geldzaken niet ontvankelijk is in haar vordering onder III.
4.9. De stelling van Spaarbeleg dat de vorderingen onder IV, VI en VII zijn op te vatten als een verkapte dwalingsactie, welke, vanwege de vereiste individuele beoordeling, zich niet leent voor een collectieve actie, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De beoordeling van de ontvankelijkheidvraag in dit verband gaat niet verder dan de vraag of het mogelijk is om de vorderingen te beoordelen zonder dat daarvoor een individuele beoordeling noodzakelijk is. De rechtbank beantwoordt deze vraag - zoals uit de verdere beoordeling zal blijken - bevestigend, zodat deze stelling van Spaarbeleg niet aan de ontvankelijkheid in de weg staat.
Rechtskracht collectieve actie
4.10. Niet in geding is dat een vonnis in een collectieve actie uitsluitend gezag van gewijsde heeft tussen de procespartijen bij de collectieve actie. De conclusie die Spaarbeleg hieraan verbindt - dat in een collectieve actie geen uitspraak kan worden gedaan over de nietigheid c.q. vernietiging c.q. vernietigbaarheid van identieke overeenkomsten omdat anders een onduidelijke situatie zou ontstaan - wordt door de rechtbank niet gevolgd.
4.11. De onduidelijkheid zou, zo begrijpt de rechtbank Spaarbeleg, eruit bestaan dat de wederpartij zich bij een in de collectieve actie vernietigde overeenkomst, niet kan beroepen op deze vernietiging noch op de rechtsgevolgen ervan. Hierdoor zou feitelijk ook de rechtskracht van de uitspraak in de collectieve actie teniet worden gedaan, aldus Spaarbeleg. Nog daargelaten dat naar het oordeel van de rechtbank het bezwaar van Spaarbeleg niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van de Vereniging Consument & Geldzaken, miskent Spaarbeleg dat in de onderhavige collectieve actie geen vernietiging van de SprintPlan-overeenkomst wordt gevorderd, maar een verklaring voor recht dat de SprintPlan-overeenkomst vernietigbaar is. De mogelijke constatering dat er aanleiding is om de SprintPlan-overeenkomst op grond van de aangevoerde gronden vernietigbaar te achten, brengt nog niet met zich mee dat daardoor de rechtshandeling vernietigd is. Het staat vervolgens de individuele deelnemer aan het SprintPlan vrij om al dan niet de vernietiging in te roepen (zie ook HR 14 juni 2002, NJ 2003, 689).
4.12. Ten aanzien van de vrees van Spaarbeleg voor het creëren van een onduidelijke situatie bij een vaststelling in de onderhavige collectieve actie dat er sprake is van nietigheid merkt de rechtbank het volgende op. Een verklaring voor recht dat een rechtshandeling van rechtswege nietig is, is een declaratoir vonnis. De kans dat bij een declaratoir vonnis waarin uitsluitend een bestaande rechtstoestand wordt vastgesteld, ongewenste onduidelijkheid ontstaat acht de rechtbank nagenoeg uitgesloten.
Colportagewet en cold calling
4.13. De Vereniging Consument & Geldzaken stelt dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld door bij het aanbieden van het SprintPlan dan wel bij het (bewegen tot het) aangaan van een SprintPlan-overeenkomst in strijd te handelen met de Colportagewet en de bepalingen inzake cold calling uit de Nadere Regeling (verder "NR") 1995 en 1999. Spaarbeleg voert aan dat slechts bij een deel van de deelnemers aan het SprintPlan een tussenpersoon betrokken is geweest en dat zij zelf geen potentiële deelnemers heeft bezocht. Ook stelt Spaarbeleg dat slechts bij een beperkt aantal deelnemers voorafgaand aan het sluiten van de SprintPlan-overeenkomst telefonisch contact heeft plaatsgevonden, zodat geen collectieve overtreding van de verplichtingen uit de Colportagewet dan wel NR 1995 en 1999 kan worden vastgesteld.
4.14. De rechtbank is van oordeel dat de Vereniging Consument & Geldzaken niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op dit punt gelijksoortige belangen behartigt. Niet gesteld of gebleken is immers dat Spaarbeleg zich bediende van een standaard verkoopmethode waarbij, een enkele uitzondering daargelaten, sprake was van cold calling dan wel van handelen in strijd met de Colportagewet.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de Vereniging Consument & Geldzaken niet ontvankelijk is in haar vordering onder V en VII voor zover deze is gegrond op strijd met de Colportagewet dan wel de verplichtingen die voortvloeien uit de NR 1995 en 1999.
4.15. De suggestie van de Vereniging Consument & Geldzaken om in het dictum tot uitdrukking te laten komen dat de verklaring voor recht slechts van toepassing is voor zover er sprake is geweest van colpartage of cold calling, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Niet alleen is de suggestie niet gevolgd door een eiswijziging, een dergelijke eiswijziging ondervangt niet het bezwaar dat van gelijksoortige belangen op dit punt niet is gebleken. Bovendien heeft de Vereniging Consument & Geldzaken in dit verband niet gesteld dat zij slechts de belangen behartigt van hen die de SprintPlan-overeenkomst hebben gesloten na cold calling of colportage.
Alle deelnemers uit de periode 1 januari 1997 tot en met 1 juli 2002
4.16. Spaarbeleg acht met name de toevoeging in de vorderingen onder VI en VII ten aanzien van alle deelnemers in de periode tussen 1 januari 1997 en 1 juli 2002 een beletsel voor de vaststelling in een collectieve actie van de gevorderde verklaringen voor recht. Door deze toevoeging is, volgens Spaarbeleg, een onderzoek nodig dat ieder individu daadwerkelijk kennis heeft genomen van het gestelde misleidende informatiemateriaal, dan wel dat geen andere informatie aan de individuele deelnemer ter beschikking stond.
Het beletsel dat Spaarbeleg ziet in deze toevoeging wordt door de rechtbank niet gedeeld. De rechtbank begrijpt uit de processtukken van de Vereniging Consument & Geldzaken dat de Vereniging Consument & Geldzaken met de toevoeging bedoelt aan te geven dat het om alle deelnemers in het SprintPlan gaat, omdat het SprintPlan in genoemde periode door Spaarbeleg is aangeboden. Hierna zal nog nader worden ingegaan op de representativiteit van de Vereniging Consument & Geldzaken.
4.17. Ook deelt de rechtbank niet het bezwaar van Spaarbeleg dat de vordering inzake misleiding niet collectief kan worden beoordeeld omdat het in de genoemde periode verspreide informatiemateriaal onderling verschillend is en de toepasselijke wetgeving tussentijds is gewijzigd. Zoals uit de beoordeling nog nader zal blijken, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de onderlinge verschillen in het informatiemateriaal en de tussentijds gewijzigde wetgeving tot consequentie heeft dat niet meer sprake is van gelijksoortige belangen ten aanzien van de vordering van de Vereniging Consument & Geldzaken onder VI. Voor zover de vorderingen betrekking hebben op misleiding ten aanzien van de fiscale aftrekmogelijkheden ligt dit anders en kan de Vereniging Consument & Geldzaken niet in haar vorderingen worden ontvangen (zie 4.49.2).
Causaal verband
4.18. Spaarbeleg heeft betoogd dat de gevorderde verklaringen voor recht onder V, VI en VII een bindende vaststelling behelzen van de verplichting van Spaarbeleg om individuele deelnemers schade te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank miskent Spaarbeleg daarmee dat het onderhavige vonnis enkel tussen Vereniging Consument & Geldzaken en Spaarbeleg gezag van gewijsde zal hebben, zodat deelnemers die menen ten gevolge van enig toerekenbaar tekortschieten of van onrechtmatig handelen van Spaarbeleg schade te hebben geleden, Spaarbeleg ter zake zullen moeten aanspreken, waarbij Spaarbeleg in het kader van een individuele procedure telkens voldoende gelegenheid zal hebben om te betogen waarom zij jegens die individuele deelnemer niet schadeplichtig is. De vrees van Spaarbeleg dat bij honorering van de gevorderde verklaringen voor recht onder VII collectief het causale verband tussen onrechtmatig handelen en schade komt vast te staan, wordt door de rechtbank niet gedeeld. De rechtbank is van oordeel dat voor de uiteindelijke toekenning van schadevergoeding aan een deelnemer op individuele basis zal moeten worden vastgesteld of het causale verband aanwezig is en, of er sprake is van omstandigheden die corrigerend kunnen werken op de omvang van de schade, zoals eigen schuld. De gevorderde verklaringen voor recht sluiten die toetsing in het individuele geval geenszins uit.
Representativiteit
4.19. Spaarbeleg heeft voorts nog aangevoerd, dat de ontvankelijkheid van de Vereniging Consument & Geldzaken tevens beoordeeld dient te worden in het licht van haar stelling dat de Vereniging Consument & Geldzaken slechts 1% van de deelnemers in het SprintPlan vertegenwoordigt. De Vereniging Consument & Geldzaken stelt niet alleen op te treden voor haar leden die de SprintPlan-overeenkomst met Spaarbeleg zijn aangegaan, maar ook op te treden in haar rol als belangenbehartiger van de financiële consument, hetgeen in casu de deelnemer aan het SprintPlan betreft.
4.20. De rechtbank stelt voorop dat in art. 3:305a lid 1BW uitsluitend als eis wordt gesteld dat het moet gaan om een vordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. In genoemd artikel wordt de eis van representativiteit niet expliciet gesteld. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat de leden 2, 4 en 5 een waarborg bieden tegen te ver gaande bevoegdheden van niet-representatieve organisaties. De rechtbank is van oordeel dat de Vereniging Consument & Geldzaken in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat zij allerhande activiteiten ontplooit om invulling te geven aan de in haar statuten vermelde rol van belangenbehartiger van cliënten van financiële dienstverleners.
Ook uit het arrest van de Hoge Raad van 7 november 1998 (NJ 1998, 268) kan de rechtbank de door Spaarbeleg gestelde impliciete eis van representativiteit niet afleiden. Integendeel, de Hoge Raad overweegt dat het stellen van nadere voorwaarden, zoals in dat geval het overleggen van een lijst met personen voor wiens belangen werd opgekomen, niet past bij het wezen van een collectieve actie, die overigens aan alle eisen voldoet. De ratio van de collectieve actie is immers juist erin gelegen dat het geding door de vereniging of stichting die de vordering instelt, op eigen naam wordt gevoerd en slechts ter behartiging van de belangen van anderen. Zoals hiervoor reeds meermalen is overwogen treedt de Vereniging Consument & Geldzaken op als zelfstandige procespartij, waarbij zij niet in de plaats treedt van de individuele deelnemer. Een procesvolmacht van de deelnemers heeft zij dan ook niet nodig.
4.21. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof Amsterdam van 7 oktober 2004 (LJN: AR3465) heeft Spaarbeleg nog gesteld dat door het bestaan van meerdere belangenbehartigers, zoals GeSp, de Vereniging Consument & Geldzaken expliciet had moeten duiden namens welke groep beleggers zij optreedt. In het geval Spaarbeleg's bezwaar ziet op het niet duiden door de Vereniging Consument & Geldzaken voor welke groep beleggers zij optreedt, kan de rechtbank Spaarbeleg niet volgen. De Vereniging Consument & Geldzaken heeft immers herhaaldelijk in haar stukken aangegeven dat zij opkomt voor alle deelnemers aan het SprintPlan. De rechtbank acht ook het beroep op het genoemde arrest van het Hof Amsterdam in de Lipstick Effect-zaak niet doorslaggevend, omdat daar door de Stichting Lipstick Effect juist werd betoogd dat zij voor 4200 beleggers optrad en dit kennelijk onvoldoende duidelijk had gemaakt. Deze situatie doet zich hier niet voor. Voor zover Spaarbeleg bedoelt te zeggen dat art. 3:305a BW juist wel een representativiteitseis volgt dan acht de rechtbank deze stelling reeds beoordeeld in 4.20.
Belang
4.22. Spaarbeleg heeft tevens aangevoerd dat de Vereniging Consument & Geldzaken geen rechtens te respecteren belang heeft bij het instellen van de vorderingen onder VI, VII en VIII, omdat die vrijwel overeenkomen met die van GeSp, en daardoor de kans op potentieel tegenstrijdige uitspraken kan ontstaan. Zelfs minieme verschillen kunnen volgens Spaarbeleg al tot verwarring leiden.
De rechtbank is van oordeel dat de door Spaarbeleg gevreesde verwarring die kan ontstaan indien het onderhavige vonnis zelfs in minieme zin afwijkt van het GeSp-vonnis, aan het belang van de Vereniging Consument & Geldzaken niet in de weg staat. Zoals de rechtbank in het GeSp-vonnis heeft overwogen zal bij de procedures die zullen worden geëntameerd naar aanleiding van dat vonnis mogelijk rekening moeten worden gehouden met een eventueel ander vonnis op grond van een collectieve actie. Voor de ontvankelijkheid van de Vereniging Consument & Geldzaken in de onderhavige collectieve actie vormt dit echter geen beletsel.
4.23. Spaarbeleg heeft voorts nog gewezen op het bestaan van de Duisenberg-regeling. Voor zover Spaarbeleg hiermee bedoelt te zeggen dat de Vereniging Consument & Geldzaken daardoor geen belang meer heeft bij haar vorderingen, volgt de rechtbank Spaarbeleg hierin niet. Het enkele feit dat ten aanzien van een ander aandelenlease-product dan het SprintPlan, door bemiddeling van wijlen de heer Duisenberg een akkoord met een aantal betrokken partijen is bereikt, waaronder niet Spaarbeleg, over een voorstel dat aan deelnemers van dat aandelenlease-product is gedaan, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen beletsel om de Vereniging Consument & Geldzaken in haar vorderingen ten aanzien van het SprintPlan te ontvangen.
4.24. Al hetgeen Spaarbeleg overigens op diverse onderdelen heeft aangevoerd ter ondersteuning van haar bezwaar dat er geen sprake is van gelijksoortige belangen, is niet beslissend voor de vraag of de Vereniging Consument & Geldzaken bevoegd is ter bescherming van de belangen van de deelnemers de gevraagde verklaringen voor recht te vorderen, en behoeft daarom geen verdere bespreking meer.
Schade
4.25. Spaarbeleg stelt dat de Vereniging Consument & Geldzaken niet ontvankelijk is in haar vordering onder VIII omdat een collectieve actie niet kan strekken tot schadevergoeding in geld. De Vereniging Consument & Geldzaken heeft hiertegen aangevoerd dat zij geen feitelijke schadevergoeding heeft gevorderd, maar slechts heeft verzocht om een berekeningswijze vast te stellen, waardoor de schade in alle gevallen op gelijke wijze gemakkelijk kan worden berekend. Zoals de rechtbank in het GeSp-vonnis reeds heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat ook een zodanig geformuleerde vordering desondanks kan worden gelijkgesteld met een vordering tot een vergoeding in geld. Een dergelijke vordering is door de wetgever in art. 3:305a lid 3 BW uitgesloten en is derhalve niet toewijsbaar. Voor de vaststelling van het schadebedrag is een individuele beoordeling nodig, waarvoor de collectieve actie zich nu juist niet leent, gelet op de in het eerste lid van art. 3:305a BW gestelde eis van aanwezigheid van gelijksoortige belangen. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar 4.36 van het GeSp-vonnis.
Conclusie ontvankelijkheid
4.26. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de Vereniging Consument & Geldzaken ontvankelijk is in haar vorderingen op grond van art. 3:305a BW, met uitzondering van haar vordering onder III (dwaling), VIII (schade), het deel van haar vordering onder IV voor zover gebaseerd op dwaling alsmede dat deel van haar vorderingen onder V en VII voor zover gegrond op strijd met de Colportagewet dan wel de verplichtingen die voortvloeien uit de NR 1995 en 1999 inzake cold calling.
De rechtbank zal hierna de vorderingen waarin zij de Vereniging Consument & Geldzaken ontvankelijk acht beoordelen. Daarbij zal zij de volgorde van het petitum aanhouden, met dien verstande dat zij de vordering onder V, eerst na de vordering onder VII zal beoordelen.
Strijd met de Wck (vordering I, II en deel IV )
4.27. De Vereniging Consument & Geldzaken stelt dat Spaarbeleg bij het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst heeft gehandeld in strijd met de Wck. Volgens de Vereniging Consument & Geldzaken dient het lening-deel van de SprintPlan-overeenkomst te worden beschouwd als een krediettransactie in de zin van de Wck. Spaarbeleg acht de SprintPlan-overeenkomst geen krediettransactie in de zin van de Wck.
4.28. De rechtbank heeft in haar vonnis van 6 juli 2005 (LJN: AT8955), in een procedure aangespannen door een individuele deelnemer aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg, bepaald dat de Wck niet op de SprintPlan-overeenkomst van toepassing is. De rechtbank heeft daarbij, kort samengevat, het volgende overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank is de SprintPlan-overeenkomst te beschouwen als een krediettransactie in de zin van art. 1 aanhef en onder a, 1° Wck. De rechtbank is evenwel ook van oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst een vorm van effectenbelening is die op grond van art. 4 lid 1 aanhef en onder h Wck van de werking van de Wck is uitgezonderd.
De rechtbank baseert zich hierbij op een analyse van de uitlatingen door de verantwoordelijk Minister (van Financiën) over (de gevolgen van) de aandelenlease-overeenkomsten, de Memorie van toelichting naar aanleiding van een wijziging van o.a. de Wck en de relatie tussen de bescherming die de Wck beoogt te bieden en de beschermingsgedachte die ten grondslag ligt aan de Europese regelgeving op dit terrein.
4.29. Gelet op de stellingen die de Vereniging Consument & Geldzaken in de onderhavige zaak heeft ingenomen ten aanzien van de toepasselijkheid van de Wck en gegeven het feit dat partijen ten tijde van het wijzen van het vonnis op 6 juli 2005 hun schriftelijke stukken reeds hadden ingediend, heeft de rechtbank partijen verzocht om bij de voorbereiding van hun pleidooi aandacht te schenken aan bovenvermeld vonnis. Nu uit het vonnis van 6 juli 2005 blijkt dat de rechtbank met de Vereniging Consument & Geldzaken van oordeel is dat de SprintPlan-overeenkomst te beschouwen is als een krediettransactie in de zin van art. 1 aanhef en onder a, 1° Wck, heeft het debat zich vervolgens
meer specifiek gericht op de vraag of de uitzonderingsbepaling van art. 4 lid 1 aanhef en onder h Wck van toepassing is. De Vereniging Consument & Geldzaken heeft bij pleidooi haar stellingen op dat punt nader onderbouwd. De rechtbank blijft bij haar oordeel dat de uitzonderingsbepaling van art. 4 lid 1 aanhef en onder h Wck op de SprintPlan-overeenkomst van toepassing is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.30. De Vereniging Consument & Geldzaken heeft aangevoerd dat de SprintPlan-overeenkomst niet valt onder de uitzonderingsbepaling omdat niet voldaan is aan de voorwaarden vermeld in art. 4 lid 1 aanhef en onder h Wck. Meer in het bijzonder stelt zij dat niet voldaan is aan het vereiste dat het moet gaan om krediettransacties "die bestaan uit belening van ter beurze genoteerde effecten dan wel van niet ter beurze genoteerde effecten, voor zover de waarde daarvan door middel van een openbare prijsaanduiding voor een ieder kenbaar is (…)", omdat geen openbaarmaking van de koerswaarde van het niet-beursgenoteerde Aegon GarantieFonds heeft plaatsgevonden.
De Vereniging Consument & Geldzaken heeft evenwel de gemotiveerde betwisting van Spaarbeleg terzake, namelijk dat de waarde van het Aegon GarantieFonds wel kenbaar is omdat deze immers rechtstreeks is gebaseerd op indices waarvan de waarde wordt gepubliceerd, onweersproken gelaten, zodat haar stelling als onvoldoende gemotiveerd wordt verworpen.
4.31. De Vereniging Consument & Geldzaken heeft gesteld dat de wetgever reeds lang voor de data van de door de rechtbank in haar vonnis van 6 juli 2005 aangehaalde kamervragen kennis had kunnen krijgen van aandelenlease-overeenkomsten. Aangezien de Vereniging Consument & Geldzaken hieraan geen concreet rechtsgevolg heeft verbonden, laat de rechtbank deze stelling buiten beschouwen. Ook passeert de rechtbank de aanname van de Vereniging Consument & Geldzaken dat Spaarbeleg bewust of onbewust heeft nagelaten een vergunning ex art. 9 Wck aan te vragen en dat niet gebleken is dat Spaarbeleg heeft getracht een waiver of soortgelijke vrijwaring te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Niet alleen heeft de Vereniging Consument & Geldzaken in onvoldoende mate haar aanname onderbouwd, ook heeft zij nagelaten aan te geven welke relatie deze stelling heeft met het oordeel van de rechtbank kenbaar uit het vonnis van 6 juli 2005.
4.32. De stelling van de Vereniging Consument & Geldzaken dat art. 4 lid 1 aanhef en onder h Wck in strijd is met art. 15 van de Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake het consumentenkrediet (Pb EG 1987, L 42/48, verder "Richtlijn"), omdat de bepaling een beperking van de bescherming van de consument inhoudt, en daardoor minder bescherming biedt dan de minimumbepaling van de Richtlijn, acht de rechtbank onjuist. De Vereniging Consument & Geldzaken miskent daarmee immers dat het bij het bepalen van het beschermingsniveau niet alleen gaat om de bescherming die één specifieke nationale wet geeft, maar om het beschermingsniveau dat nationaal bezien bestaat op grond van het totaal aan toepasselijke wet- en regelgeving. Dit volgt ook uit de 2e alinea van 4.9 van het vonnis van 6 juli 2005, waarin de rechtbank constateert dat de beschermingsgedachte die ten grondslag ligt aan de Richtlijn, voldoende tot haar recht komt in andere wetgeving, zoals de Wet toezicht effectenverkeer 1995. Steun daarbij vindt de rechtbank in het voorstel van de Europese Commissie tot wijziging van de Richtlijn.
De Vereniging Consument & Geldzaken heeft tijdens het pleidooi nog betoogd dat het door de rechtbank aangehaalde art. 3 lid 2 onder e in het voorstel tot herziening van de Richtlijn inmiddels is gewijzigd. De rechtbank merkt daarover op dat het door de Vereniging Consument & Geldzaken geciteerde tekstdeel, waarbij zij geen nauwkeurige verwijzing heeft vermeld, niet in die letterlijke zin voorkomt in de geamendeerde versie van het voorstel van een herziene richtlijn (7 oktober 2005, COM (2005) 483 final) en niet als vervanging van art. 3 lid 2 onder e heeft te gelden. Uit de geamendeerde versie (welke gelet op de datum nog niet beschikbaar was ten tijde van het wijzen van het vonnis van 6 juli 2005) blijkt dat het huidige art. 2 lid 2 onder g slechts enkele tekstuele wijzigingen bevat ten opzichte van art. 3 lid 2 onder e dat het vervangt.
4.33. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank geen aanleiding ziet om van haar eerdere oordeel af te wijken, zodat de vorderingen onder I en II en IV voor zover gerelateerd aan de Wck worden afgewezen.
Misleidende reclame (vordering VI)
4.34. De Vereniging Consument & Geldzaken vordert twee verklaringen voor recht in relatie tot een, naar haar stelling, onrechtmatig handelen van Spaarbeleg. Hierbij beroept de Vereniging Consument & Geldzaken zich op twee gronden, te weten het verstrekken van misleidende informatie hoofdzakelijk in de zin van art. 6:194 BW en de schending van de zorgplicht in het kader van art. 6:162 BW. De rechtbank zal eerst ingaan op de stellingen van de Vereniging Consument & Geldzaken inzake de verstrekking van misleidende reclame.
4.35. De Vereniging Consument & Geldzaken stelt dat de voor de marketing van het SprintPlan verspreide informatie als misleidende reclame kan worden gekwalificeerd, zodat Spaarbeleg onrechtmatig in de zin van art. 6:194 BW heeft gehandeld jegens de deelnemers in het SprintPlan. De beoordeling of sprake is van misleidende reclame dient, volgens de Vereniging Consument & Geldzaken, niet alleen getoetst te worden aan art. 6:194 BW, maar tevens aan de normen van de Wet Toezicht Effectenverkeer 1995 (verder "Wte 1995") uitgewerkt in het Besluit Toezicht Effectenverkeer 1995 (verder "Bte 1995") en de daarop gebaseerde NR van 1995, 1999 en 2002, alsmede aan de Gedragscode van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland. Tevens verwijst de Vereniging Consument & Geldzaken in dit verband naar uitspraken van de Klachtencommissie DSI en (het College van Beroep van) de Reclame Code Commissie, alsmede de rapporten over aandelenlease van de Autoriteit Financiële Markten (verder "AFM") en de Commissie Geschillen Aandelenlease (verder "CGA").
4.36. Volgens de Vereniging Consument & Geldzaken bevat het standaard informatiemateriaal dat is verspreid onder, dan wel toegestuurd aan, bestaande relaties, dan wel personen die deze informatie hebben opgevraagd, misleidende mededelingen. Het informatiemateriaal bestaat, volgens de Vereniging Consument & Geldzaken, uit een folder en een brochure, waarvan zij enkele exemplaren heeft overgelegd. Spaarbeleg heeft aangevoerd dat met name de brochure door haar telkens is aangepast op grond van de toen geldende regelgeving, zodat niet in zijn algemeenheid op grond van het bij wijze van voorbeeld door de Vereniging Consument & Geldzaken overgelegde informatiemateriaal kan worden beoordeeld of er sprake is van misleiding. Door de Vereniging Consument & Geldzaken is als zodanig niet weersproken dat de brochure in de periode 1 januari 1997 tot en met 1 juli 2002 is aangepast, maar zij stelt dat het door Spaarbeleg in die periode verspreide informatiemateriaal in essentie overeenkomt, zodat het door haar overgelegde informatiemateriaal als representatief kan gelden voor het informatiemateriaal dat ter beschikking werd gesteld aan potentiële deelnemers.
De rechtbank is van oordeel dat de bezwaren die door de Vereniging Consument & Geldzaken tegen het door haar overgelegde informatiemateriaal naar voren zijn gebracht inderdaad zien op de kenmerken van het SprintPlan. In het verweer dat Spaarbeleg heeft gevoerd naar aanleiding van deze kenmerken heeft Spaarbeleg onvoldoende gemotiveerd waarom het overgelegde informatiemateriaal onvoldoende representatief kan worden geacht. Het is in ieder geval voor Spaarbeleg geen aanleiding geweest om andere folders of brochures in het geding te brengen ter ondersteuning van haar verweer dat op grond van de overgelegde stukken geen beoordeling kan plaatsvinden, zodat haar verweer wordt gepasseerd.
4.37. De rechtbank constateert dat de bezwaren van de Vereniging Consument & Geldzaken in essentie vrijwel overeenkomen met de bezwaren die door GeSp naar voren zijn gebracht en kenbaar zijn uit 4.21 van het GeSp-vonnis, waarnaar in dit verband wordt verwezen. De rechtbank zal daarom het standpunt van de Vereniging Consument & Geldzaken hierna in beknopte vorm weergeven.
4.38. De volgende elementen hebben volgens de Vereniging Consument & Geldzaken bijgedragen tot de misleiding:
a) Aard van het product
De Vereniging Consument & Geldzaken stelt dat juist door de presentatie van het SprintPlan ten onrechte de indruk is gewekt dat het om een bijzondere vorm van sparen gaat. De brochure bevat uitspraken als "Vindt u dat een gewone spaarrekening te weinig oplevert en een spaarplan te lang duurt" en "Spaar als de beste met Aegon". Ook de naam "Spaarbeleg" suggereert een vorm van sparen.
b) Risico van het product
De Vereniging Consument & Geldzaken stelt dat in de brochure te veel nadruk wordt gelegd op de gevolgen van stijgende koersen en te weinig op de gevolgen van dalende koersen. Meer specifiek wordt de potentiële deelnemer te weinig gewezen op het risico dat hij zijn inleg niet binnen vijf jaar terugverdient en de kans dat hij winst boekt zeer gering is. Ook het gebruik van de termen "inleg" en "voorgeschoten bedrag" in plaats van "rente" en "lening" acht de Vereniging Consument & Geldzaken misleidend. Door het gebruik van het woord "inleg" komt in onvoldoende mate naar voren dat het om een kostenpost gaat, waarover het risico wordt gelopen dit geheel te kunnen verliezen. De verwarring die is ontstaan over de omvang van de risico's is, volgens de Vereniging Consument & Geldzaken, mede gelegen in het feit dat Spaarbeleg de potentiële deelnemers heeft voorgehouden dat zij geen risico liepen over hun inleg, daarmee uitsluitend doelend op de inleg in het GarantieFonds en niet de inleg in de zin van rente.
c) Rekenvoorbeelden
Ook acht de Vereniging Consument & Geldzaken de in de brochure opgenomen rekenvoorbeelden misleidend. De te verwachten rendementen zijn, volgens haar, te hoog voorgespiegeld, waarbij tevens wordt verwezen naar een niet-representatieve periode.
d) Fiscale voordelen
De Vereniging Consument & Geldzaken stelt dat in de brochure de fiscale voordelen onjuist zijn voorgespiegeld en Spaarbeleg tevens onvolledig is geweest in haar informatie omtrent de mogelijke toekomstige wijzigingen van het fiscale bestel, terwijl die wel voorzienbaar waren. Volgens de Vereniging Consument & Geldzaken had in de brochure vermeld moeten worden dat de aftrekbaarheid van de rente serieus ter discussie stond, gezien de effecten daarvan op de kans om een positief rendement te halen.
e) Verlaging inleg
De Vereniging Consument & Geldzaken stelt dat in de brochure ten onrechte de indruk wordt gewekt dat verlaging van de maandinleg kosteloos kon geschieden en dus geen financiële consequenties zou hebben, hetgeen niet het geval blijkt te zijn. In dit verband heeft de Vereniging Consument & Geldzaken tevens gesteld dat ook als de Algemene Voorwaarden tot het informatiemateriaal zouden worden gerekend, hetgeen zoals hierna wordt besproken door de Vereniging Consument & Geldzaken wordt betwist, dan nog onvoldoende naar voren komt dat een tussentijdse verlaging aanzienlijke financiële gevolgen heeft.
f) Tussentijdse beëindiging
Volgens de Vereniging Consument & Geldzaken wordt in de brochure ten onrechte de suggestie gewekt dat tussentijdse beëindiging van de SprintPlan-overeenkomst geen financiële gevolgen met zich meebrengt. Onverlet haar stelling dat de potentiële deelnemer voor het sluiten van de SprintPlan-overeenkomst slechts over de folder en brochure beschikte, acht de Vereniging Consument & Geldzaken ook hetgeen dat in de Algemene Voorwaarden omtrent de tussentijdse beëindiging is opgenomen onvoldoende om de misleiding in de brochure weg te nemen.
g) Werking GarantieFonds
Misleidend acht de Vereniging Consument & Geldzaken voorts de indruk die in de brochure wordt gewekt dat de waarde van een participatie van het GarantieFonds de waarde-ontwikkeling van de onderliggende index of indexen volgt. Volgens de Vereniging Consument & Geldzaken is er geen directe relatie tot de waarde-ontwikkelingen van de index(en), althans bestaat er geen directe relatie tussen de eindwaarde die wordt gebruikt voor de eindafrekening en de ontwikkeling van de koerswaarde van de index(-en).
4.39. Volgens de Vereniging Consument & Geldzaken heeft het ter beschikking stellen aan de potentiële deelnemer van het inschrijfformulier, de folder en de brochure te gelden als een aanbod van Spaarbeleg om een SprintPlan-overeenkomst aan te gaan. De Vereniging Consument & Geldzaken stelt vervolgens dat de deelnemers aan het SprintPlan op basis van de informatie uit de folder en de brochure de SprintPlan-overeenkomst zijn aangegaan en niet mede op basis van de informatie uit het Welkomstpakket dat door Spaarbeleg wordt toegezonden na ontvangst van het door de deelnemer ondertekende inschrijfformulier. De rechtbank constateert dat dit standpunt overeenkomt met het standpunt van GeSp. Het feit dat GeSp de folder buiten beschouwing heeft gelaten acht de rechtbank voor het kunnen maken van een vergelijking niet van doorslaggevende relevantie.
4.40. De rechtbank heeft in het GeSp-vonnis geoordeeld dat het opsturen door een potentiële deelnemer van het inschrijfformulier niet anders kan worden opgevat dan een uitnodiging tot het doen van een aanbod aan de zijde van Spaarbeleg. Pas nadat Spaarbeleg op basis van de informatie vermeld op het inschrijfformulier deze uitnodiging heeft geaccepteerd, hetgeen tot uitdrukking komt door het toezenden van het Welkomstpakket aan de deelnemer, komt de overeenkomst onder een opschortende voorwaarde tot stand. De opschortende voorwaarde houdt in dat de deelnemer de mogelijkheid heeft om voorafgaand aan de aanvangsdatum van de SprintPlan-overeenkomst aan Spaarbeleg kenbaar te maken alsnog van het sluiten van de overeenkomst af te zien. Binnen deze bedenktijd kan de deelnemer zonder kosten of andere verplichtingen dus besluiten om niet aan het SprintPlan deel te nemen. Dit betekent dat de potentiële deelnemer zijn keuze om al dan niet te contracteren kan baseren op de informatie die aan hem is verstrekt tot het moment dat hij alsnog van de overeenkomst kan afzien. De rechtbank heeft hieraan vervolgens de conclusie verbonden dat de Algemene Voorwaarden, die onderdeel vormen van het Welkomstpakket, deel uitmaken van de SprintPlan-overeenkomst en dat zij ook vóór of bij het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld.
4.41. Spaarbeleg stelt dat zij bij acceptatie van de deelnemer aan alle deelnemers een bevestigingsbrief en een Welkomstpakket (zie 2.3) heeft toegestuurd. De betwisting van de Vereniging Consument & Geldzaken dat niet alle deelnemers een Welkomstpakket hebben ontvangen is onvoldoende onderbouwd en wordt daarom gepasseerd. De rechtbank leidt uit het verder onbetwist laten van de stelling van Spaarbeleg dat de Specifieke Bepalingen vanaf 1997 werden toegezonden af, dat de Vereniging Consument & Geldzaken haar eerdere standpunt dat dit pas vanaf 1998 het geval is geweest heeft laten varen.
4.42. In lijn met het GeSp-vonnis gaat de rechtbank in de onderhavige procedure ervan uit dat de informatie waarover de potentiële deelnemer de beschikking had om de beslissing te nemen de SprintPlan-overeenkomst aan te gaan, bestond uit de folder, de brochure, het inschrijfformulier, de Algemene Voorwaarden, het certificaat en de Specifieke Bepalingen van het Spaarbeleg GarantieFonds. Opnieuw zal de rechtbank de Productleeswijzer, die vanaf begin 2000 werd verstrekt, buiten beschouwing laten omdat dit document als zodanig voor de beoordeling van het misleidend karakter van het product geen verschil uitmaakt, nu op de punten die door de Vereniging Consument & Geldzaken als misleidend zijn geduid in de Productleeswijzer geen wezenlijk andere informatie wordt verstrekt. Ten aanzien van de financiële bijsluiter merkt de rechtbank het volgende op. De vraag of de financiële bijsluiter is ontvangen door (een deel van) de deelnemers is in het kader van de onderhavige beoordeling niet relevant nu Spaarbeleg stelt deze pas vanaf 1 juli 2002 te hebben verstrekt en de gevorderde verklaring voor recht zich beperkt tot deelnemers die tot en met 1 juli 2002 een SprintPlan-overeenkomst hebben gesloten. Partijen hebben geen specifieke stellingen ingenomen inzake de financiële bijsluiter en de ontvangst daarvan door deelnemers die op 1 juli 2002 een SprintPlan-overeenkomst hebben gesloten, zodat de rechtbank het er voor houdt dat de deelnemers voor wiens belangen de Vereniging Consument & Geldzaken opkomt niet de beschikking hadden over de financiële bijsluiter.
4.43. De Vereniging Consument & Geldzaken heeft in het geval de rechtbank van oordeel is dat de Algemene Voorwaarden wel van toepassing zijn, verzocht om ambtshalve toepassing van art. 6:236 BW. Uit art. 6:236 BW volgt dat bij inroeping van dit artikel de Vereniging Consument & Geldzaken dient te stellen en zonodig te bewijzen dat een beding of bedingen uit de Algemene Voorwaarden onder één van de omschrijvingen van art. 6:236 sub a tot en met n BW valt of vallen. Aangezien de Vereniging Consument & Geldzaken niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zal haar verzoek worden gepasseerd.
Logischerwijs kan uit uit het verzoek tot ambtshalve toetsing worden afgeleid dat de Vereniging Consument & Geldzaken bekend is met het bestaan van de in art. 6:236 BW neergelegde bescherming. Een parallel met het arrest van het Hof van Justitie EG (27 juni 2000, NJ 2000, 730) doet zich hier dan ook niet voor. De Vereniging Consument & Geldzaken kan worden beschouwd als een professionele belangenbehartiger van consumenten, en niet als een onwetende partij die zonder een ambtshalve toetsing bepaalde bescherming zou komen te ontberen.
4.44. Voordat de rechtbank overgaat tot de beoordeling of er sprake is van misleiding naar aanleiding van de punten genoemd onder 4.38, zal zij eerst ingaan op de stellingen van de Vereniging Consument & Geldzaken over de toetsingsmaatstaf. Anders dan Spaarbeleg, acht de Vereniging Consument & Geldzaken de toetsingsmaatstaf die veelal wordt gehanteerd in de procedures inzake aandelenlease-producten en ook door de rechtbank in het GeSp-vonnis is gehanteerd, onjuist. De rechtbank heeft daarbij als toetsingsmaatstaf "de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument" gehanteerd. De rechtbank is in het GeSp-vonnis vervolgens tot de conclusie gekomen dat er op grond van het in die procedure gestelde geen sprake is van misleidende mededelingen in de zin van art. 6:194 BW.
4.45. Volgens de Vereniging Consument & Geldzaken behoeft deze door het Europese Hof ontwikkelde maatstaf slechts te worden toegepast bij zaken waarbij het vrije goederen- of dienstenverkeer wordt belemmerd. In de onderhavige procedure, waarbij geen sprake is van enige belemmering in het goederen- of dienstenverkeer, omdat het SprintPlan alleen aan het Nederlandse publiek werd aangeboden, kan van een minder strenge maatstaf worden uitgegaan, aldus de Vereniging Consument & Geldzaken. Volgens de Vereniging Consument & Geldzaken moet van de volgende toetsingsmaatstaf worden uitgegaan:
1) de intelligentie en het voorstellingsvermogen van het gemiddelde publiek;
2) waarbij rekening wordt gehouden met de kring van personen tot wie de reclame zich richt;
3) waarbij tevens van belang is welk professioneel informatieniveau verwacht mag worden van degene die de mededeling doet; en
4) waarbij de aard van het aangeboden product of dienst een rol speelt.
4.46. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderhavige procedure een andere toetsingsmaatstaf te hanteren dan zij in het GeSp-vonnis heeft gedaan. Bij de inkleuring van deze maatstaf spelen de door de Vereniging Consument & Geldzaken genoemde elementen overigens evenzeer een rol. De rechtbank is van oordeel dat juist ook gelet op de aard van het product, waarbij financiële verplichtingen worden aangegaan voor een periode van 5 jaar, van de potentiële deelnemer kan worden verwacht dat hij het hem ter beschikking staande informatiemateriaal met de nodige oplettendheid bestudeerd.
4.47. De rechtbank laat in haar toetsing ook meewegen tot welke kring van personen de mededelingen zijn gericht. Anders dan de Vereniging Consument & Geldzaken bij pleidooi heeft gesteld gaat de rechtbank er niet vanuit dat Spaarbeleg zich louter heeft gericht op het spaarderspubliek. Hiervoor is, naar het oordeel van de rechtbank, ook geen indicatie. De rechtbank gaat niet zover dat zij uit de enkele stelling van de Vereniging Consument & Geldzaken, gedaan in het kader van misleidende reclame, dat uit de brochure blijkt dat het om een spaarproduct ging in plaats van een beleggingsproduct, afleidt dat het uitsluitend om een spaarderspubliek gaat. Deze stelling onderbouwt immers niet in voldoende mate dat Spaarbeleg zich uitsluitend heeft gericht op het spaarderspubliek.
4.48. De rechtbank komt ook in het onderhavige procedure tot de conclusie dat, op grond van de onder 4.42 genoemde informatie, de (gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende) potentiële deelnemer had kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat de deelnemer maandelijks een bedrag aan rente zou betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van de deelnemers participaties zou kopen in een beleggingsfonds. Ter verduidelijking merkt de rechtbank daarbij op dat zij in dat verband met "moeten begrijpen" tot uitdrukking heeft willen brengen dat indien de verstrekte informatie in onderlinge samenhang wordt beschouwd, deze informatie niet voor verschillende uitleg vatbaar is en in die zin dus niet als misleidend kan worden beschouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank laat dit echter onverlet dat, juist gelet op de aard van het product en de wijze van aanbieden, op Spaarbeleg een zorgplicht rust om te verifiëren of de potentiële deelnemer zich in voldoende mate de risico's van het product gelet op zijn individuele beleggingsdoelstelling heeft gerealiseerd. De rechtbank zal op dit punt hierna bij de beoordeling van de zorgplicht (vordering VII) nader ingaan.
4.49. Zoals eerder vermeld komen de elementen die volgens de Vereniging Consument & Geldzaken tot de misleiding aanleiding hebben gegeven, in belangrijke mate overeen met de bezwaren die door GeSp naar voren zijn gebracht. De rechtbank zal om die reden in het navolgende uitsluitend ingaan op de elementen die in meer specifieke zin door de Vereniging Consument & Geldzaken naar voren zijn gebracht. Voor het overige verwijst de rechtbank naar haar beoordeling vermeld in het GeSp-vonnis onder 4.27 tot en met 4.30.
4.49.1. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het feit dat het op grond van de informatie duidelijk had kunnen zijn dat het om een beleggingsproduct ging waaraan het risico van een lagere koerswaarde is verbonden, de in de brochure opgenomen rekenvoorbeelden als zodanig niet als misleidend kunnen worden beschouwd. Door Spaarbeleg is terecht gesteld dat de rekenvoorbeelden geen uitspraak doen over verwachte rendementen, maar slechts een voorbeeld geven over de uitkering bij een waardeontwikkeling van de achterliggende index gemeten over een bepaalde periode, waarbij de rekenvoorbeelden overigens inhoudelijk juist zijn.
Voorts blijkt uit het certificaat, Algemene Voorwaarden en Specifieke Bepalingen van het Spaarbeleg GarantieFonds, in samenhang gelezen, dat de garantie alleen betrekking heeft op het voorgeschoten bedrag en niet op de rentebetalingen (inleg).
4.49.2. Door Spaarbeleg is onweersproken gesteld dat zij de brochures, in verband met het gewijzigde fiscale regime per 1 januari 2001, heeft aangepast. Dit betekent dat in ieder geval het verwijt van de Vereniging Consument & Geldzaken niet opgaat voor alle deelnemers, waardoor geen sprake meer is van gelijksoortigheid van belangen van de deelnemers waarvoor zij stelt op te komen. De Vereniging Consument & Geldzaken kan om die reden ten aanzien van dit onderdeel van haar vordering niet worden ontvangen.
4.49.3. De rechtbank is met Spaarbeleg van oordeel dat in de brochure geen andere voorstelling van zaken is gegeven dan dat het GarantieFonds de ontwikkeling van de EuroTop 100 Index volgt. Vermelding van een directe koppeling is niet in het informatiemateriaal opgenomen, zodat de indruk die bij de potentiële deelnemers volgens de Vereniging Consument & Geldzaken hierover is gewekt niet terug te voeren is op een onjuiste vermelding in de brochure.
4.50. De rechtbank komt derhalve op grond van het voorgaande (opnieuw) tot de conclusie dat de informatie die aan de deelnemer is verstrekt, in samenhang bezien, als zodanig juist is gebleken en derhalve niet als misleidend kan worden gekwalificeerd. Dit laat evenwel onverlet dat ook van misleiding in de zin van art. 6:194 BW sprake kan zijn indien geconcludeerd kan worden dat de op zichzelf juiste informatie onvolledig is (zie HR 7 november 1997, NJ 1998, 268 en HR 8 mei 1998, JOR 1988, 110).
In het onderhavige geval zou misleiding op grond van onvolledige informatie kunnen worden aangenomen, indien in de op zichzelf juiste informatie een verwachting voor toekomstige ontwikkelingen besloten ligt én ten tijde van het verstrekken van die informatie reeds ontwikkelingen bekend, voorzien of redelijkerwijs voorzienbaar waren waardoor de gewekte verwachting voor de toekomstige ontwikkelingen niet meer houdbaar was. In het voorgaande is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat er geen misleiding heeft plaatsgevonden over het feit dat het SprintPlan een beleggingsproduct was en dat de garantie bij ommekomst van de volledige looptijd van de SprintPlan-overeenkomst slechts zag op de lening en niet op de betaalde rente (inleg). Het uiteindelijke rendement van het SprintPlan was derhalve voor een belangrijk deel afhankelijk van koersontwikkelingen, waarvan bekend is dat deze onzeker zijn. Niet voldoende gesteld of gebleken is dat bij het verstrekken van de informatie aan de deelnemers ontwikkelingen zijn verzwegen die bekend, voorzien of redelijkerwijs voorzienbaar waren, waardoor de verwachtingen toen al niet meer houdbaar waren.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat het beroep van de Vereniging Consument & Geldzaken op misleiding op grond van onvolledigheid van de informatie, logischerwijs in samenhang moet worden gezien met haar stelling dat de potentiële deelnemer zich uitsluitend op de folder en de brochure heeft kunnen baseren voordat de SprintPlan-overeenkomst tot stand kwam, terwijl de rechtbank bij de beoordeling of sprake is van onvolledigheid van meer beschikbare informatie is uitgegaan (zie 4.42). Ten aanzien van de onderwerpen waarbij ook de Vereniging Consument & Geldzaken van meer informatie is uitgegaan (zie 4.38 onder e en f) heeft zij niet zozeer de onvolledigheid van de verstrekte informatie aan de orde gesteld, maar de inhoud van die informatie.
4.51. De Vereniging Consument & Geldzaken heeft haar argumenten dat sprake is van misleidende reclame in de zin van art. 6:194 BW onder meer nog ondersteund door te verwijzen naar uitspraken met betrekking tot de brochure van (het College van Beroep van) de Reclame Code Commissie, passages uit het rapport van de CGA en van de AFM. In het bijzonder wijst de Vereniging Consument & Geldzaken op de vermeldingen van de CGA en AFM inzake de, naar hun oordeel, niet realistisch voorgespiegelde rendementen.
Hieraan wordt voorbij gegaan, omdat bij de beoordeling of sprake is van misleiding mededelingen bij de werving van deelnemers die een SprintPlan-overeenkomst hebben gesloten, de rechtbank alle informatie waarop de deelnemer zich kon baseren in haar beoordeling heeft laten meewegen en de uitspraken en/of opmerkingen van de hiervoor genoemde instanties uitsluitend in verband staan met hun beoordeling van de brochure (reclameuitingen). De rechtbank beschouwt de brochure slechts als onderdeel van de aan de deelnemer ter beschikking staande informatie, zodat mogelijk misleidende elementen uit de brochure kunnen worden weggenomen door de andere beschikbare informatie.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een opinie- of deskundigenonderzoek te gelasten teneinde zich over het misleidende karakter van de onderhavige reclame-uitingen te laten informeren.
4.52. De Vereniging Consument & Geldzaken heeft vervolgens nog aangevoerd dat de toetsing of er sprake is van misleidende reclame ten aanzien van de elementen zoals weergegeven in 4.38 tevens aan de hand van de Wte 1995, Bte 1995 en NR moet plaatsvinden. Volgens haar geeft genoemd wettelijk kader specifieke regels ter nadere invulling van de informatieplicht en van het begrip misleidende mededeling. Spaarbeleg heeft ten aanzien van alle door de Vereniging Consument & Geldzaken genoemde elementen gemotiveerd betwist dat zij in strijd met de Wte en daarop gebaseerde regelgeving heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat de Vereniging Consument & Geldzaken, gelet op de gemotiveerde betwisting van Spaarbeleg, in onvoldoende mate heeft onderbouwd waaruit de misleiding getoetst aan dit kader bestaat.
Ook de enkele verwijzing naar de Gedragscode van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland, onder vermelding dat daaruit volgt dat instellingen als Spaarbeleg dienen te streven naar openheid en duidelijkheid, is onvoldoende concreet.
4.53. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de verklaring voor recht, zoals onder VI gevorderd, afwijst. De rechtbank merkt in dit verband nog het volgende op. Door de Vereniging Consument & Geldzaken is bij gelegenheid van pleidooi in het kader van het debat over misleidende reclame opgemerkt dat Spaarbeleg zich had moeten vergewissen aan wie zij het product ging aanbieden. De rechtbank begrijpt dat de Vereniging Consument & Geldzaken zich hiermee op het standpunt stelt dat in het geval Spaarbeleg zich rekenschap zou hebben gegeven aan wie zij het product ging aanbieden, zij meer of andere informatie had moeten verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling van de Vereniging Consument & Geldzaken het toetsingskader van de misleidende mededeling in de zin van art. 6:194 BW en andere door haar genoemde regelgeving te veel oprekt. Zoals hierna zal blijken speelt een en ander wel een rol bij de beoordeling van het naleven van de zorgplichten door Spaarbeleg.
Onrechtmatige daad (vordering VII)
4.54. De Vereniging Consument & Geldzaken stelt dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplichten jegens de deelnemers. De Vereniging Consument & Geldzaken doelt in het bijzonder op het nalaten van Spaarbeleg van het doen van enig onderzoek naar de financiële positie, ervaring met beleggen en beleggingsdoelstellingen van de deelnemers. Dit verwijt komt overeen met hetgeen GeSp over de schending van de zorgplicht door Spaarbeleg naar voren heeft gebracht en waarover de rechtbank in het GeSp-vonnis reeds heeft geoordeeld. Ook de Vereniging Consument & Geldzaken stelt dat weliswaar voormeld onderzoek nader geconcretiseerd is in de NR 1999 maar dat dit vereiste reeds als algemeen rechtsbeginsel had te gelden, mede gelet op de maatschappelijke positie van instellingen zoals Spaarbeleg. Het door Spaarbeleg gevoerde verweer komt overeen met het verweer zoals zij dit in het de GeSp-procedure heeft gevoerd.
4.55. Zoals eerder vermeld heeft de rechtbank tijdens de onderhavig procedure het GeSp-vonnis gewezen. Naar aanleiding daarvan is door beide partijen na conclusie van re- en dupliek nog een nadere conclusie genomen, waarin zij zich over het GeSp-vonnis in relatie tot de onderhavige procedure hebben uitgelaten. Ook is door Spaarbeleg de memorie van grieven tegen het GeSp-vonnis overgelegd.
De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om terug te komen op haar eerdere oordeel in het GeSp-vonnis inzake de schending van de zorgplicht door Spaarbeleg. Samengevat heeft de rechtbank in het GeSp-vonnis geconcludeerd dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld door bewust af te zien van het inwinnen van informatie bij de deelnemer, terwijl het SprintPlan onderdelen bevat waarbij het inwinnen van informatie bij de deelnemer wel van belang is gebleken. De rechtbank verwijst voor een uitvoerige uiteenzetting naar 4.32 tot en met 4.36 uit het GeSp-vonnis. Ten aanzien van de stellingen van partijen ingenomen naar aanleiding van het GeSp-vonnis overweegt de rechtbank als volgt.
4.56. Op Spaarbeleg rust uit hoofde van haar maatschappelijke functie als financiële instelling een bijzondere zorgplicht, hetgeen meebrengt dat zij rekening moet houden met de belangen van zowel haar cliënten als derden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Deze zorgplicht – die naar zijn aard strekt tot bescherming van de (potentiële) cliënt tegen het gevaar van zijn eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht – vloeit voort uit hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid, gelet op de aard van de contractuele verhouding tussen financiële instellingen en haar particuliere cliënten, meebrengen. De bijzonderheid van de zorgplicht is derhalve gelegen in de maatschappelijke functie van een instelling als Spaarbeleg en niet, zoals Spaarbeleg lijkt te betogen, in de bijzonderheid van het product, omdat bijvoorbeeld een product grote risico's met zich meebrengt.
4.57. Spaarbeleg voert aan dat, gesteld dat haar door onderzoek bij de deelnemer was gebleken dat het doel van de belegging sparen was, zij niet gehouden is om aan de deelnemer beleggingsadviezen te verstrekken nu het hier gaat om een execution only product. De rechtbank is van oordeel dat Spaarbeleg hiermee voorbij gaat aan de reikwijdte van de op haar rustende zorgplichten waarvan de invulling juist wordt bepaald door alle omstandigheden van het geval, zoals financiële positie, ervaring met beleggen en beleggingsdoelstelling van de deelnemer. Door het achterwege laten van enig onderzoek hiernaar ontneemt Spaarbeleg zich bij voorbaat de mogelijkheid om de consequenties te overzien van de risico's die kunnen ontstaan bij potentiële deelnemers. Hierin schuilt de onrechtmatigheid van het handelen van Spaarbeleg.
4.58. De rechtbank heeft in het GeSp-vonnis aangegeven dat de omvang van de zorgplicht wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten, het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer. Uit 4.34 en 4.35 van het GeSp-vonnis volgt dat de rechtbank van oordeel is dat mede gelet op de risico's van het SprintPlan Spaarbeleg niet kon volstaan met het alleen verstrekken van informatie. Door Spaarbeleg is naar aanleiding hiervan betoogd dat het SprintPlan een veilig product is met zeer beperkt risico's. Tot deze stelling komt Spaarbeleg onder meer omdat, anders dan bij andere aandelenlease-producten, de deelnemer aan het SprintPlan niet met een restschuld kan worden geconfronteerd. Zelfs bij tussentijdse verlaging of beëindiging van een SprintPlan blijft, volgens Spaarbeleg, de omvang van de risico's beperkt.
Naar het oordeel van de rechtbank lijkt Spaarbeleg hiermee te miskennen, dat een en ander onverlet laat dat het SprintPlan ook in het geval er geen tussentijdse verlaging of beëindiging plaatsvindt, het verlies van de betaalde rente ook als risico valt aan te merken. Daar komen vervolgens de mogelijke risico's bij die kunnen ontstaan door tussentijdse verlaging of beëindiging, welke versterkt worden indien meerdere SprintPlannen zijn afgesloten. Hierbij geldt dat tussentijdse verlaging of beëindiging als zodanig het risico niet beperkt, nu de mogelijkheid blijft bestaan dat niettemin de rente over de oorspronkelijk resterende looptijd verschuldigd blijft.
4.59. De noodzaak om informatie in te winnen wordt, volgens de rechtbank, nog onderstreept doordat Spaarbeleg zich niet heeft gericht op een gesegmenteerd publiek. Door het product aan te bieden aan een niet gesegmenteerd publiek kan moeilijk worden volgehouden dat het voor Spaarbeleg op voorhand duidelijk kon zijn dat de aan het product verbonden risico's voor alle potentiële deelnemers beperkt waren en het product beantwoordde aan de beleggingsdoelstellingen van alle individuele deelnemers.
4.60. Het hiervoor gegeven oordeel van de rechtbank dat het totaal aan verstrekte informatie als zodanig niet misleidend is, laat onverlet dat om de aan het product verbonden risico's geheel te kunnen doorgronden de potentiële deelnemer wel de informatie uit de verschillende toegezonden bescheiden dient te combineren en enkele denkstappen dient te maken. Dit betekent dat de professionele aanbieder van het product, die als geen ander de risico's en de omvang daarvan kent, dient te verifiëren of de potentiële deelnemer inderdaad deze denkstappen heeft gemaakt mede in het licht van zijn beleggingsdoelstelling. De informatie - die op zichzelf niet misleidend is – staat immers verspreid over een aantal bescheiden. Spaarbeleg verwoordt het in 4.41 van haar memorie van grieven als volgt:
"Zo wordt op het Certificaat van het SprintPlan telkens expliciet vermeld hoe hoog de (maandelijkse) rentebetalingen zijn, en wat de omvang is van het belegde bedrag. Daaruit kan iedere consument eenvoudig afleiden wat zijn verplichtingen zijn, en welk bedrag maximaal verschuldigd is. Met name de omvang van de rentebetalingen, en op basis daarvan de omvang van het belegde bedrag, wordt door de belegger zelf vastgesteld op het Inschrijfformulier. Dit maakt de omvang van het risico dat met de overeenkomst is aangegaan voor de belegger evident zichtbaar. Uit de Brochure, alsook uit de Algemene Voorwaarden, blijkt vervolgens dat het beleggingsresultaat kan variëren en ook kan tegenvallen, en dat de garantie in geen geval verder strekt dan (correctie rechtbank) het belegde bedrag, waaruit logischerwijs kan worden afgeleid dat de rentebetalingen mogelijk niet worden terugverdiend."
4.61. Onder verwijzing naar de uitspraak van 27 januari 2005 van de Commissie van Beroep DSI, heeft Spaarbeleg vervolgens gesteld dat als er al sprake zou zijn van enig onrechtmatig handelen dit niet zozeer bestaat uit het niet inwinnen van informatie maar uit het nalaten om een potentiële deelnemer te weerhouden om een SprintPlan-overeenkomst aan te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat de aanbieder van het beleggingsproduct slechts nadat informatie is ingewonnen tot een dergelijke afweging kan komen. Of Spaarbeleg de potentiële deelnemer had behoren te weerhouden om een SprintPlan-overeenkomst aan te gaan, kan uiteraard slechts op individuele basis worden vastgesteld. Het voorgaande dient beschouwd te worden als een nadere verduidelijking, en niet als afwijking, van hetgeen de rechtbank in het GeSp-vonnis heeft beslist.
4.62. De stelling van Spaarbeleg dat slechts na bekendheid met de individuele omstandigheden van een deelnemer kan worden beoordeeld of er sprake is van onrechtmatig handelen, impliceert dat in haar visie de onrechtmatigheid afhankelijk wordt gesteld van de situatie van de ander, terwijl het, zoals blijkt uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, gaat om een onrechtmatig handelen van Spaarbeleg zelf. Zoals de rechtbank reeds in het GeSp-vonnis heeft opgemerkt, is voor de vaststelling van de schade die een deelnemer als gevolg van het onrechtmatig handelen heeft geleden, een beoordeling van de omstandigheden in elk individueel geval noodzakelijk.
4.63. Op grond van het voorgaande wordt de vordering onder VII toegewezen, waarbij de rechtbank de nadere verduidelijking over het onrechtmatig handelen (zie 4.61) in het dictum zal toevoegen.
Toerekenbare tekortkoming (vordering V)
4.64. De Vereniging Consument & Geldzaken stelt dat de schending van de zorgplicht tevens een toerekenbare tekortkoming van Spaarbeleg jegens de deelnemers oplevert. Spaarbeleg betwist dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Spaarbeleg voert daartoe in hoofdzaak aan dat een eventuele schending van haar informatieplicht bij het sluiten van de SprintPlan-overeenkomst niet als toerekenbare tekortkoming kan worden aangemerkt, omdat een dergelijke verplichting nooit een onderdeel van de overeenkomst zelf kan vormen. Een ander bezwaar van Spaarbeleg tegen het aannemen van een toerekenbare tekortkoming vanwege schending van een zorgplicht bij het aangaan van de overeenkomst, ligt in de rechtsgevolgen van het daardoor, volgens Spaarbeleg, vrijwel per definitie ontstane recht op ontbinding.
4.65. De rechtbank heeft zich over deze vordering van de Vereniging Consument & Geldzaken nog niet eerder in een collectieve actie uitgelaten. Wel heeft zij hierover in procedures ingesteld door individuele deelnemers aan het SprintPlan geoordeeld (vonnis van 20 april 2005, JOR 2005, 152 en van 6 juli 2005, LJN: AT8955). De rechtbank heeft in die zaken haar oordeel gebaseerd op de stellingen die partijen in die individuele procedures hebben ingenomen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het echter te ver om in een collectieve actie in zijn algemeenheid aan te nemen dat schending van de zorgplicht altijd tot een toerekenbare tekortkoming leidt. De gevraagde vordering van recht wordt derhalve afgewezen.
Conclusie
4.66. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering onder VII wordt toegewezen en de overige vorderingen worden afgewezen. Gelet op de aard van de vorderingen in de onderhavige procedure acht de rechtbank voor de kostenveroordeling niet doorslaggevend het aantal vorderingen dat wordt toegewezen, zodat zij Spaarbeleg beschouwt als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, en haar zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart voor recht dat Spaarbeleg onrechtmatig heeft gehandeld door het niet doen van onderzoek naar de bekendheid van de deelnemers - die in de periode 1 januari 1997 tot en met 1 juli 2002 SprintPlan-overeenkomsten hebben gesloten met Spaarbeleg - met de risico's van het SprintPlan;
5.2. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten aan de zijde van de Vereniging Consument & Geldzaken gevallen en begroot deze kosten tot op deze uitspraak op € 273,20 aan verschotten en op
€ 1.582,00 aan salaris,
5.3. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, mr. D.C.P.M. Straver en mr. Ch. E. Bethlem en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2006.
w.g. griffier w.g. rechter