Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
5 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 14 juli 2015 uitspraak deed in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1971. De verdachte is in cassatie gegaan tegen het oordeel van het hof, dat hem in verband met de doodslag op zijn echtgenote en het verbergen van haar lijk heeft veroordeeld. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Gerechtshof bevestigt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 5 juli 2016 door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.