In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van Vitesse c.s. tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de vorderingen van Vitesse c.s. tegen de Provincie Gelderland in de schadestaatprocedure heeft afgewezen. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de Hoge Raad op 25 juni 2010, waarin werd geoordeeld over de aansprakelijkheid van de Provincie voor toezeggingen gedaan door gedeputeerden aan Vitesse c.s. in het kader van een reddingsplan voor de financieel in de problemen verkerende voetbalclub. De Hoge Raad oordeelt dat de Provincie onrechtmatig heeft gehandeld door Vitesse c.s. op het verkeerde been te zetten, maar dat er geen causaal verband bestaat tussen deze onrechtmatige daad en de gevorderde schade. De rechtbank en het hof hebben geoordeeld dat de vorderingen van Vitesse c.s. niet toewijsbaar zijn, omdat zij onvoldoende feiten hebben gesteld die de schade onderbouwen. De Hoge Raad bevestigt deze oordelen en verwerpt het cassatieberoep, waarbij Vitesse c.s. ook in de kosten van het geding worden veroordeeld.