3.2 AVR vordert in dit geding van Setel (primair) betaling van NAF 5.130.556,-- als vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden, bedoeld in de hiervoor in 3.1 onder (ix) vermelde cessieakte.
Het gerecht heeft geoordeeld dat Setel door de introductie van de tariefdifferentiatie onrechtmatig heeft gehandeld. Het achtte voldoende aannemelijk dat AVR door dat onrechtmatig handelen schade heeft geleden, maar dat de omvang daarvan niet kan worden vastgesteld.
Het oordeelde dat de zaak zich daarom ervoor leent de schade te begroten op de voet van art. 6:104 BWNA (dat gelijkluidend is aan art. 6:104 BW). Het door Setel met de onrechtmatige tariefmaatregel behaalde voordeel (waarbij het gerecht in het midden liet of dit nu bestond in winst of verliesbeperking) werd door het gerecht begroot op NAF 3.897.066,60. In verband met de in het vonnis weergegeven indicaties van de omvang van de schade heeft het gerecht de schade begroot op een gedeelte van dat voordeel, en wel op NAF 3.000.000,--, een en ander als weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.2.1-2.2.4.
Het hof heeft het vonnis van het gerecht bevestigd, met overneming van de oordelen van het gerecht (rov. 4.1), waaraan het onder meer toevoegde:
"4.2. (...) Door het Hof als LAR-rechter in hoogste instantie is op 29 november 2004 (...) beslist dat de door Setel toegepaste tariefdifferentiatie ongeoorloofd was op grond van de aan Setel verleende concessies (...). Niet-naleving van de ingevolge de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen en uitvoeringsregelgeving gestelde concessievoorwaarden levert strijd op met een wettelijke plicht als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW.
4.3. Bovendien is in de gegeven omstandigheden, zoals door het GEA vastgesteld (bestreden vonnis rov. 3.4), door Setel jegens Polycom N.V., thans [CT], gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, zoals bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW. Op onbehoorlijke wijze werd bewerkstelligd dat CT minder aantrekkelijk werd voor veel consumenten en dat minder gebeld werd naar het mobiele netwerk van CT.
4.4. Ook als juist zou zijn, hetgeen Setel te bewijzen heeft aangeboden (maar als zuiver juridische stelling niet vatbaar is voor bewijs), dat ten aanzien van de bedoelde wettelijke plicht de relativiteit ontbreekt (artikel 6:163 BW), blijft gelden dat de door Setel jegens CT geschonden zorgvuldigheidsnorm wel strekte tot bescherming tegen de door CT gestelde schade, ook al is de inhoud van de zorgvuldigheidsnorm mede bepaald door het feit dat de wettelijke norm is overtreden. Het bewijsaanbod wordt (ook) daarom gepasseerd.
4.5. Voor tariefwijziging bestond een procedure zoals beschreven in voormelde LAR-uitspraak. Setel heeft deze procedure niet gevolgd en niet aannemelijk gemaakt dat zulks niet van haar kon worden gevergd (...). Onder deze omstandigheid levert een onjuistheid in het tarief, zoals door Setel te bewijzen is aangeboden (de interconnectievergoeding van 36 cent per minuut zou niet kostengeoriënteerd zijn), geen rechtvaardigingsgrond op als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW of onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Hetzelfde geldt voor een eventuele ongerechtvaardigde ongelijkheid tussen de interconnectievergoedingen.
4.6. Door Setel is onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat door haar handelswijze bij CT geen schade kan zijn ontstaan.
4.7. Door Setel is aangevoerd dat CT ook tariefdifferentiatie toepaste (...). Zulks kan aan aansprakelijkheid in de weg staan (vergelijk HR 16 februari 1973, NJ 1973, 463, Maas v. Willems). Hiertegenover heeft AVR evenwel gesteld dat zulks geschiedde in 2006, dus later dan de onderhavige periode januari tot en met juli 2002, dat CT haar eindgebruikers niet belastte maar haar eigen prijzen verlaagde en dat Setel en CT beide thans stunten met eigen prijzen (...). Hierop heeft Setel niet meer gereageerd, hoewel daartoe de gelegenheid bestond. De gestelde handelswijze van CT staat daarom niet aan aansprakelijkheid in de weg.
4.8. Wat betreft de door CT geleden schade oordeelt het Hof met het GEA dat aannemelijk is dat er schade is geleden. Gelet op het feit dat de tariefsverhoging rechtstreeks de klanten van Setel zelf trof, op de vele onzekerheden (ten aanzien van het consumentengedrag) en op het verdere verweer van Setel, is de gevorderde omvang van de schade niet aannemelijk en evenmin, met voldoende nauwkeurigheid, enige andere lagere omvang.
Ook niet is aannemelijk dat de schade in elk geval hoger is dan de NAF. 3 miljoen die het GEA met toepassing van artikel 6:104 BW heeft toegewezen.
4.9. Toepassing van artikel 6:104 is het meest met de aard van de schade in overeenstemming. Uit de stellingen van AVR wordt onvoldoende aannemelijk dat toepassing van een andere maatstaf tot toewijzing van een hoger bedrag zal kunnen leiden.
4.10. Het was Setel verboden haar tarief te verhogen. De netto-opbrengst van de onrechtmatige verhoging kan gelden als 'winst' in de zin van artikel 6:104 BW. Het GEA heeft op goede gronden de schade begroot op het bedrag van een gedeelte van de winst en hier sluit het Hof zich bij aan."