In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De belanghebbende, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, had een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting ontvangen van de gemeente Rotterdam. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 7 juli 2015, werd door de belanghebbende bestreden in cassatie. De klachten die door de belanghebbende naar voren werden gebracht, konden echter niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.