In deze zaak gaat het om de waardering van het maatschapsaandeel van de echtgenote van erflater in het kader van de Successiewet 1956. Erflater en zijn echtgenote waren in gemeenschap van goederen gehuwd en dreven samen een agrarisch bedrijf in de vorm van een maatschap. Na het overlijden van erflater op 9 mei 2006, diende de waarde van het maatschapsaandeel van de echtgenote te worden vastgesteld voor de nalatenschap. De Hoge Raad oordeelt dat de waarde van het maatschapsaandeel van de echtgenote moet worden bepaald op basis van de liquidatiewaarde, omdat de maatschap door het overlijden van erflater was ontbonden. Dit betekent dat de echtgenote niet langer verplicht was om haar onderneming door een ander te laten overnemen tegen de overnamewaarde. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de waarde van de nalatenschap de helft van de waarde van de ontbonden gemeenschap van goederen omvat.