ECLI:NL:GHSHE:2020:2268

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
200.246.505 en 200.247.229_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van maatschap (melkveehouderij) na echtscheiding en de verhouding tussen huwelijkse voorwaarden en maatschapsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een maatschap in de melkveehouderij na de echtscheiding van de betrokken partijen. De man en de vrouw waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden en hebben een maatschapsovereenkomst gesloten voor de exploitatie van een agrarisch bedrijf. Na de beëindiging van de maatschap in 2011 ontstond er een geschil over de afwikkeling van de maatschap en de waarde van de activa. De vrouw vorderde onder andere de helft van de waarde van het bedrijf en stelde dat de man de economische eigendom van de activa had ingebracht, terwijl de man betoogde dat de huwelijkse voorwaarden bepalend waren voor de afwikkeling. De rechtbank oordeelde dat de afspraken over de maatschap losstonden van de huwelijkse voorwaarden, maar dat de eindbalans nog niet was opgemaakt. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat een deskundige moet worden benoemd om de waarde van de activa vast te stellen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling na het deskundigenrapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handelsrecht
zaaknummer 200.246.505/01 (“zaak 505”)
arrest van 21 juli 2020
in de zaak van
[appellant (zaak 505)](hierna [appellant (zaak 505)] of de man),
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. T.J. Kreeftenberg te Eindhoven,
tegen
[geintimeerde (zaak 505)](hierna [geintimeerde (zaak 505)] of de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J.M.G. van Gerwen te ’s-Hertogenbosch,
en
in de zaak van
zaaknummer 200.247.229/01 (“zaak 229”)
[appellante (zaak 229)],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.J.M.G. van Gerwen te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[geintimeerde (zaak 229)],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.J. Kreeftenberg te Eindhoven.
Het hof wijst arrest in de hoger beroepen van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaak-/rolnummer C/03/224900 / HA ZA 16-496 gewezen vonnis van 11 juli 2018 tussen Meuwissen als gedaagde in conventie, eiser in reconventie, en Jeurissen als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in zaak 505 blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
  • het door dit hof gewezen tussenarrest van 23 oktober 2018, waarbij de zaken zijn gevoegd;
  • het door dit hof gewezen tussenarrest van 6 november 2018, waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie na aanbrengen, gehouden op 17 januari 2019;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord, met producties;
  • de akte van [appellant (zaak 505)] van 23 juli 2019;
  • de antwoordakte van [geintimeerde (zaak 505)] van 20 augustus 2019.
Het verloop van de procedure in zaak 229 blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
  • het door dit hof gewezen tussenarrest van 23 oktober 2018, waarbij de zaken zijn gevoegd;
  • het proces-verbaal van comparitie na aanbrengen, gehouden op 17 januari 2019;
  • de memorie van grieven, met eiswijziging en producties;
  • de memorie van antwoord, met producties;
  • de akte van [appellante (zaak 229)] van 23 juli 2019;
  • de antwoordakte van [geintimeerde (zaak 229)] van 20 augustus 2019.
Het hof heeft daarna in beide zaken een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De nadere beoordeling

6.1.
Het hof heeft de zaken gevoegd bij arrest van 23 oktober 2018. Het hof heeft in beide zaken een comparitie na aanbrengen gelast. De comparitie heeft niet geleid tot een minnelijke regeling.
6.2.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
In 1998 heeft de man het agrarisch bedrijf van zijn ouders overgenomen. Dit bedrijf bestond uit een woning, bedrijfsgebouwen, vee en ongeveer 15 ha cultuurgrond.
De man en de vrouw zijn in 1999 gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
In deze voorwaarden staat onder andere dat elke gemeenschap wordt uitgesloten en dat partijen jaarlijks de overgespaarde inkomsten uit arbeid verrekenen.
Dit huwelijk is eind 2012 door echtscheiding ontbonden. In 2001 zijn partijen een maatschap aangegaan met betrekking tot de uitoefening van een agrarisch bedrijf, zoals vastgelegd in de tussen partijen opgemaakte maatschapsovereenkomst (hierna: de maatschapsovereenkomst).
In de maatschapsovereenkomst staat onder meer het volgende:
- In artikel 3 lid 1 en 2 van de maatschapsovereenkomst staat:
“De vennoot sub 1[de man, hof]
brengt in de maatschap in:a. De juridische/economische eigendom van de per 1 januari 2001 tot het bedrijf horende machines, werktuigen, transportmiddelen, veestapel, inventaris, veldinventaris, voorraden, gereedschappen en alle overige roerende lichamelijke bedrijfsmiddelen, voorts bedrijfsvorderingen en liquide middelen, het geheel zoals nader vermeld op de openingsbalans per 1 januari 2001, opgesteld door het Buro voor accountancy en fiscale adviezen [de vof] v.o.f. (hierna genoemd: de openingsbalans per 1 januari 2001) en tegen de waarde, welke op deze openingsbalans per 1 januari 2001 is vermeld;b. het gebruik en genot van de per 1 januari 2001 tot het bedrijf behorende bedrijfsgebouwen, waaronder tevens begrepen de boerderij, ondergrondgebouwen en landerijen, aan partijen genoegzaam bekend zodat daarvan geen nadere omschrijving wordt verlangd.c. het gebruik en genot van de tot het bedrijf behorende heffingsvrije hoeveelheden c.q. referentiehoeveelheden melk, de tot het bedrijf behorende referentiehoeveelheid dierlijke meststoffen, het tot het bedrijf behorende suikerquotum alsmede eventuele andere productierechten en vergunningen;d. het gebruik en genot van de pachtrechten van de door vennoot sub 1 van derden gepachte landerijen.Ten aanzien van deze landerijen wordt door de vennoot sub 1 het uitdrukkelijk alleenbeheer voorbehouden totdat de vennoot sub 2 medepachter is;e. de bedrijfsschulden welke zijn opgenomen op de openingsbalans per 1 januari 2001;f. zijn volledige kennis, arbeidskracht en vlijt.
2. De vennoot sub 2[de vrouw, hof]
brengt in de maatschap in:a. haar vordering op de vennoot sub 1 ten bedrage van f. 112.303,00, zoals is vermeld in de slotbalans per 31 december 2000, opgesteld door het Buro voor accountancy en fiscale adviezen [de vof] v.o.f. en betreffende de tot en met laatstgenoemde datum de vennootschap sub 1 geëxploiteerde landbouwonderneming, een en ander aan partijen genoegzaam bekend zodat daarvan geen nadere omschrijving wordt verlangd;b. haar volledige kennis, arbeidskracht en vlijt.”
- In artikel 7 lid 1 tot en met 3 van de maatschapsovereenkomst staat:
“1. Het boekje loopt van 1 januari tot en met 31 december. Het eerste boekjaar loopt van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001.2. Na afloop van elk boekjaar worden de boeken der maatschap afgesloten en worden balans en verlies- en winstrekening opgemaakt, welke stukken ten bewijze van hun goedkeuring en onderlinge décharge door de vennoten zullen worden ondertekend binnen twaalf maanden na afloop van het boekjaar.3. Het bepaalde in lid 2 van dit artikel zal eveneens geschieden per de datum waarop een vennoot ophoudt vennoten zijn, alsmede wanneer de onderneming van de maatschap eindigt, per de datum van het einde van de onderneming.
- In artikel 8 lid 1-8 van de maatschapsovereenkomst staat:
“1. Ter berekening van de jaarwinst of het jaarverlies zal de gedragslijn worden gevolgd van artikel 3.25 van de Wet Inkomstenbelasting 2001.2. Ter berekening van ieders winstaandeel wordt in voorkomende gevallen het bepaalde in artikel 4, artikel 5 lid 4 en artikel 6 toegepast.3. Mede ten laste c.q. ten gunste van de winst komt een rentevergoeding aan/van elk der vennoten van 5%, berekend over het credit- of debetsaldo van een vennoot in de maatschap aan het begin van het boekjaar.4. Verder wordt aan de vennoot sub 1 een in onderling overleg te bepalen vergoeding toegekend ter zake van de door hem in gebruik en genot ingebrachte van derden gepachte landerijen.5. Voorts ontvangt de vennoot sub 1 in verband met de inbreng in gebruik en genot van de tot zijn buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken een gebruiksvergoeding waarvan de grootte in onderling overleg wordt vastgesteld. De op deze onroerende zaken betrekking hebbende grondlasten, waterschapslasten en andere zakelijke en gebruikerslasten worden daarbij rechtstreeks ten laste van het resultaat de maatschap gebracht.6. Voorts wordt vooraf aan elk der vennoten vergoed, de premie betaald voor een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering en de betaalde WAZ-premie.7. Voorts ontvangt iedere vennoot in een arbeidsbeloning waarvan de grootte eveneens in onderling overleg wordt vastgesteld.8. De na verrekening van het bovenstaande resulterende winst of het verlies wordt, door de vennoten genoten resp. gedragen als volgt:- de vennoot sub 1 voor 50%;- de vennoot sub 2 voor 50%;Bijdragen en premies uit hoofde van investeringssubsidies en/of fiscale faciliteiten worden genoten als volgt:- de vennoot sub 1 voor 50%;
- de vennoot sub 2 voor 50%;”
- In artikel 11 van de maatschapsovereenkomst staat het volgende:
“1. In geval van beëindiging de maatschap worden de boeken der maatschap afgesloten en een balans en verlies- en winstrekening opgemaakt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 7 en 8.
2. Daarnaast wordt ter vaststelling van waartoe iedere vennoot in de maatschap gerechtigd is of wat deze aan de maatschap verschuldigd is een afzonderlijke balans opgemaakt, waarbij de aktiva de maatschap zullen worden opgenomen tegen een in onderling overleg vast te stellen waarde.In geval van voortzetting door een der vennoten wordt de waarde van zowel de vennootschappelijke als de buitenvennootschappelijke activa op gelijke wijze als in dit lid vastgesteld, met dien verstande dat bij de waardevaststelling uitgegaan wordt van de mogelijkheid voor de voortzettende vennoot tot een rendabele exploitatie van het landbouwbedrijf.
Indien partijen of hun erfgenamen of rechtverkrijgenden omtrent de waardevaststelling geen overeenstemming kunnen bereiken, wordt de betreffende waarde vastgesteld door een deskundige of, indien partijen daaraan de voorkeur geven of indien dit door wettelijke voorschriften wordt vereist, door drie deskundigen, die door partijen in onderling overleg wordt (worden) aangewezen. Indien partijen omtrent de aanwijzing van één of meerdere deskundige(n) geen overeenstemming kunnen bereiken, zal (zullen) deze(n) op verzoek van de meest gerede partij door de bevoegde kantonrechter worden aangewezen. Deze deskundige(n) zal (zullen) de waarde op voor partijen bindende wijze vaststellen.
3. In het voordelig of nadelig verschil dat alsdan zal blijken te bestaan tussen de waarde waarvoor de aktiva en passiva worden opgevoerd op de balans volgens lid 2 en de boekwaarde daarvan op de balans volgens lid 1 zijn de vennoten gerechtigd of gehouden bij te dragen als volgt:- de vennoot sub 1 voor 50%;- de vennoot sub 2 voor 50%;”
- In artikel 12 van de maatschapsovereenkomst staat onder meer het volgende:
“3. In geval van beëindiging van de vennootschap omdat de samenwerking van de vennoten duurzaam is ontwricht (artikel 10, lid 5), blijft het recht om het bedrijf de vennootschap voort te zetten berusten bij vennoot sub 1.4. In de overige gevallen genoemd in artikel 10 heeft de overblijvende vennoot het recht het bedrijf der maatschap voort te zetten, behalve ingeval van beëindiging in onderling overleg (artikel 10 lid 6), in welk geval de voortzetting eveneens in onderling overleg zal worden geregeld.(…)
7. Wordt van het recht van voortzetting gebruik gemaakt, dan kan hij/zij, die ophield vennoot te zijn of kunnen diens/haar rechtsvertegenwoordiger(s) of erven en rechtverkrijgenden de liquidatie van de zaken der maatschap niet vorderen.8. De niet-voortzettende vennoot verleent aan de voortzettende vennoot het recht om als dan zijn/haar aandeel in de maatschap ingebrachte aktiva en passiva alsmede de tot diens/haar buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen behorende vermogensbestanddelen (onder andere onroerende zaken, heffingvrije referentiehoeveelheid melk, referentiehoeveelheid dierlijke meststoffen, suikerquotum en eventuele andere produktierechten) over te nemen onder de verplichting om de overnamesom te betalen binnen één jaar na beëindiging van de maatschap. Voormeld recht wordt bij deze door de vennoten over en weer aanvaard. Indien de betreffende vennoot van het aan hem/haar verleende recht gebruik wenst te maken, zal hij/zij daarvan binnen 8 maanden na het tijdstip waarop de maatschap is beëindigd bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door middel van een deurwaardersexploit aan de niet-voortzettende vennoot of diens/haar rechtsvertegenwoordiger(s), erfgenamen en rechtverkrijgenden moeten kennis geven.9. Indien een vennoot gebruik maakt van het in dit artikel omschreven recht van voortzetting/overname heeft deze overnemende vennoot het recht de door de andere vennoot in de maatschap in (mede-)eigendom ingebrachte onroerende zaken in zijn/haar deel in alle overige aktiva der maatschap alsmede zijn/haar tot het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen behorende vermogensbestanddelen in eigendom over te nemen, in verband waarmee de vennoten elkaar over en weer en recht van overneming verlenen, hetwelk door de vennoten over en weer wordt aanvaard.Onroerende zaken en produktierechten, welke tijdens de duur van de maatschap zijn gesticht of verworven en zijn ingebracht in de maatschap of tot het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen (zijn gaan) behoren vallen eveneens onder dit recht van overneming. Indien de betreffende vennoot van het aan hem/haar verleende recht van overneming gebruik wenst te maken, zal hij/zij daarvan binnen 8 maanden na het tijdstip waarop de maatschap is geëindigd bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door middel van een deurwaardersexploit aan de andere vennoot of diens/haar rechtsvertegenwoordiger(s), erfgenamen en rechtverkrijgenden moeten kennis geven.10. Bij gebruikmaking van het recht tot overneming van bovengenoemde onroerende zaken, roerende goederen en vermogensrechten, waaronder de produktierechten (melk-, mest-, suikerquotum en eventuele andere produktierechten) zal als overnemingssom gelden een bedrag gelijk aan de waarde zoals vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 lid 2. Indien van voormeld recht tot overneming gebruik is gemaakt, zal de akte van overdracht moeten worden gepasseerd en de overnemingssom worden betaald binnen een jaar nadat de maatschap is geëindigd, terwijl de zakelijk lasten voor rekening zijn van de overnemende vennoot vanaf de datum van voortzetting.”
- In artikel 13 van de maatschapsovereenkomst staat onder meer het volgende:
“Degene die ingevolge het bepaalde in artikel 12 voortzet is verplicht aan de vennoot, die ophield lid van de maatschap te zijn of diens/haar rechtsvertegenwoordiger(s), erfgenamen en rechtverkrijgenden uit te keren diens/haar kapitaal, volgens de balans opgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, vermeerderd of verminderd met zijn/haar aandeel in de meerwaarde of minderwaarde overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 8, 11 en 12.De uitkering van het aan de niet-voortzettende vennoot of diens/haar rechtsvertegenwoordiger(s), erfgenamen en rechtverkrijgenden toekomende bedrag zal dienen plaats te vinden binnen een jaar nadat de voortzettende vennoot de voortzetting heeft aangevangen, onder bijvoeging van een rente gelijk aan de door de bank der maatschap gehanteerde rente voor geldleningen aan agrarische bedrijven onder verband van eerste hypotheek, waarbij het rentepercentage wordt gehanteerd dat geldt op de dag van de beëindiging van de maatschap.De voortzettende vennoot zal tegenover de niet-voortzettende vennoot of diens/haar rechtsvertegenwoordiger(s), erfgenamen en rechtverkrijgenden verplicht zijn hem/haar/hen te vrijwaren voor elke aanmaning of aansprakelijkheid wegens ten tijde der beëindiging der maatschap bestaande schulden.Indien de rekening van de niet-voortzettende vennoot echter een debet saldo heeft, zal hij/zij of zullen zijn/haar erfgenamen en rechtverkrijgenden verplicht zijn binnen 3 maanden na het beëindigen der maatschap het tekort aan te zuiveren.”
In 2002 is het naastgelegen agrarisch bedrijf [het naastgelegen agrarisch bedrijf] op naam van de man verworven.
Voor het gebruik en genot van de buitenvennootschappelijke activa (aanvankelijk de onroerende zaken, later op grond van het addendum ook de productierechten) had de man op grond van artikel 8 lid 5 van het maatschapscontract aanvankelijk aanspraak op een in onderling overleg vast te stellen (winstonafhankelijke) vergoeding.
Op 30 december 2004 hebben partijen een zogenoemd 'addendum maatschapsovereenkomst' ondertekend. Volgens de considerans van het addendum hebben partijen in verband met wijzigingen in de btw-plicht afgesproken de winstverdeling van artikel 8 van de maatschapsovereenkomst te wijzigen. In het nieuwe artikel 8 (dat in de plaats is getreden van artikel 8 van de maatschapsovereenkomst) is bepaald dat de man aanspraak heeft op een winstafhankelijke vergoeding voor de inbreng van gebruik en genot van de buitenvennootschappelijke activa:
“5. De vennoot sub 1 zal jaarlijks vooraf uit de winst een vergoeding ontvangen wegens inbreng in gebruik en genot van de in artikel 3 lid 1 sub d omschreven pachtrechten, de betaalde pachtsommen aan derden.6. De vennoot sub 1 zal jaarlijks vooraf uit de winst een vergoeding ontvangen wegens inbreng in gebruik en genot van de in artikel 3 lid 1 sub b omschreven onroerende zaken incl. de gedane investeringen na aanvang van de maatschap, ter grootte van de som van:- de betaalde rente en kosten aangegaan ter financiering van bedoelde onroerende zaken;- de jaarlijkse fiscale afschrijvingen.De op deze onroerende zaken betrekking hebbende grondlasten, waterschapslasten en andere zakelijke en gebruikerslasten worden daarbij rechtstreeks ten laste van het resultaat der maatschap gebracht.
7. Voorts ontvangt de vennoot sub 1 in verband met zijn inbreng in gebruik en genot van de tot zijn buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen behorende produktierechten zoals beschreven in artikel 3 lid 1 sub c alsmede de buitenvennootschappelijke investeringen in de produktierechten melk en suiker verricht tot en met 2003 en conform de openingsbalans per 1 januari 2004, een jaarlijkse vergoeding van 80% of zoveel meer of minder van het positieve resultaat van de maatschap zoals berekend in lid 1 van dit artikel met een minimum van € 0,-. Vorenbedoelde meer of minder is afhankelijk van wat partijen redelijk achten in verband met de financieringslasten en kosten toe te rekenen aan de produktierechten.”
In 2007 heeft de maatschap geïnvesteerd in melkrobots.
i. De samenwerking tussen partijen is per 7 oktober 2011 geëindigd. Deze datum heeft te gelden als het moment waarop de maatschap is geëindigd en de man de onderneming (alleen) heeft voortgezet.
6.3.
De vrouw heeft in eerste aanleg in conventie samengevat gevorderd:
in conventie
A veroordeling van de man tot nakoming van de beëindigingsregeling, zoals volgt uit de artikelen 11, 12 en 13 van de overeenkomst van maatschap;
1. Primair te verklaren voor recht dat de vrouw recht heeft op de helft van de waarde van het bedrijf van de maatschap en op grond hiervan de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen haar aandeel in het bedrijf van de maatschap ter hoogte van € 1.967.500,--, te vermeerderen met de contractuele rente van 3,89% vanaf 7 oktober 2012 tot aan de dag van algehele voldoening, althans vanaf de dag der dagvaarding;
2. Subsidiair te verklaren voor recht dat de vrouw recht heeft op de helft van de meerwaarde van het bedrijf van de maatschap en op grond hiervan de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen haar aandeel in de meerwaarde van het bedrijf van de maatschap ter hoogte van € 1.347.762,--, althans 1.065.011,--, te vermeerderen met de contractuele rente van 3,89% vanaf 7 oktober 2012 tot aan de dag van algehele voldoening, althans vanaf de dag der dagvaarding;
3. Meer subsidiair de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen haar aandeel in het bedrijf van de maatschap vast te stellen door een door de rechtbank aan te wijzen deskundige, te vermeerderen met de contractuele rente van 3,89% vanaf 7 oktober 2012 tot aan de dag van algehele voldoening, althans vanaf de dag der dagvaarding;
4. Meer meer subsidiair te verklaren voor recht dat gegeven de omstandigheden aan de man op grond van de redelijkheid en billijkheid geen recht toekomt op het inroepen van artikel 11 lid 2 en 3 van de overeenkomst van maatschap en de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen haar aandeel in het bedrijf van de maatschap op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
5. Veroordeling van de man om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 18.451,-- aan deskundigenkosten en een bedrag van € 5.000,-- aan buitengerechtelijke kosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
6. Veroordeling van de man in de proceskosten en nakosten.
B. Veroordeling van de man wegens onrechtmatige handelen te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
6.4.
De man heeft in eerste aanleg in conventie verweer gevoerd.
6.5.
De man heeft in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie, voor het geval de rechtbank overgaat tot een inhoudelijke behandeling van de afwikkeling van de maatschap, samengevat gevorderd:
1. te verklaren voor recht:
- dat de maatschap op 7 oktober 2011 is beëindigd en vanaf die datum door de man rechtsgeldig is voortgezet;
- dat de jaarrekening 2011 bindend tussen partijen is vastgesteld;
- dat het buitenvennootschappelijk vermogen bij voortzetting van de maatschap door de man niet in de waardevaststelling dient te worden betrokken;
2. benoeming van een onafhankelijk landbouwdeskundige voor de waardevaststelling van het vennootschappelijk vermogen per 7 oktober 2011;
3. veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van € 172.964,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
4. veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
6.6.
De vrouw heeft in voorwaardelijke reconventie verweer gevoerd.
6.7.
De rechtbank heeft bij vonnis van 11 juli 2018 samengevat overwogen:
- Afspraken over een zakelijk maatschapsvermogen staan los van afspraken over de wijze van afwikkeling van het huwelijksvermogen. De omstandigheid dat partijen ook gehuwd waren maakt dat niet anders. Dit betekent dat afspraken over de verdeling van winst en/of de afwikkeling van de maatschap, niet vergelijkbaar zijn met huwelijkse voorwaarden als bedoeld in artikel 1:115 BW.
- In de maatschapsovereenkomst wordt in artikel 13 bepaald dat degene die het bedrijf van de vennootschap voortzet (hier de man) verplicht is om aan de vennoot die stopt (hier de vrouw) uit te keren diens/haar kapitaal, volgens de balans opgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, vermeerderd of verminderd met haar aandeel in de meerwaarde of minderwaarde overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 8, 11 en 12.
- In artikel 11 van de maatschapsovereenkomst wordt bepaald dat aan het einde van de maatschap de boeken worden afgesloten en een balans en verlies- en winstrekening wordt opgemaakt en daarnaast ter vaststelling van waartoe iedere vennoot in de maatschap is gerechtigd of wat deze aan de maatschap is verschuldigd, een afzonderlijke balans wordt opgemaakt, waarbij de activa van de maatschap zullen worden opgenomen tegen een in onderling overleg vast te stellen waarde. Bij voortzetting van de onderneming door een van de vennoten wordt de waarde van zowel de vennootschappelijke als de buitenvennootschappelijke activa op dezelfde wijze vastgesteld. Indien partijen onderling geen overeenstemming kunnen bereiken over de waardevaststelling, zal de waarde door een deskundige worden vastgesteld.
- Partijen hebben nagelaten per einde van de maatschap (7 oktober 2011) de boeken te sluiten en een balans op te maken. Evenmin hebben partijen in onderling overleg de waarde van de activa vastgesteld, of is die waarde door een deskundige vastgesteld op de wijze als geregeld in artikel 11 lid 2 van de maatschapsovereenkomst.
- Het geschil wordt in overwegende mate beheerst door de vraag of de waarde van de buitenvennootschappelijke activa bij de verdeling van de maatschap dient te worden betrokken.
- Voor de verdeling gelden de volgende uitgangspunten.
- Artikel 11 biedt geen grondslag voor een berekening van het aandeel in de maatschap inclusief de waarde van de buitenvennootschappelijke activa.
- Hier kan niet worden vastgesteld dat de aankoop van de grond en de bedrijfsgebouwen grotendeels met maatschapsvermogen is gefinancierd.
- Evenmin kan worden vastgesteld dat de onroerende zaken en productierechten op de balans van de maatschap als activa stonden opgenomen.
- Verder heeft de maatschap niet op eigen naam met de gronden van [het naastgelegen agrarisch bedrijf] samenhangende extra productierechten aangevraagd en verkregen. Het extra melkquotum is door de man aangevraagd en verworven.
- Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen, althans onvoldoende grond bestaat voor de conclusie dat de economische eigendom van de buitenvennootschappelijke activa is ingebracht in de maatschap. Deze buitenvennootschappelijke activa maken dan ook geen onderdeel uit van het vermogen van de maatschap en behoren niet bij de waardering en verdeling te worden betrokken.
- De vrouw heeft ten aanzien van de afwikkeling van de maatschap verder nog aangevoerd dat, zo begrijpt de rechtbank, een verdeling zonder dat op enigerlei wijze rekening wordt gehouden met de opbouw van de waarde van de buitenvennootschappelijke activa, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
-De vrouw heeft daartoe gesteld dat een strikte toepassing van artikel 11 van de maatschapsovereenkomst ertoe zal leiden dat de vrouw in het geheel niet meedeelt in de vermogenstoename van de buitenvennootschappelijke activa terwijl winst van het bedrijf, waar de vrouw een aandeel van 50% in heeft, is gebruikt ten behoeve van de afschrijving en aflossing van de buitenvennootschappelijke activa en daarmee feitelijk ten gunste van het vermogen van de man is gekomen.
- Uit de brief van [medewerker van advisering] van [advisering] -advisering van 9 februari 2010 volgt dat de financiële verslaglegging van de maatschap door [advisering] -advisering heeft plaatsgevonden met als doel een zo gunstig mogelijk fiscaal resultaat. De rechtbank is van oordeel dat, indien kan worden vastgesteld dat de vrouw door de fiscaal gedreven keuzes en gevoerde administratie van de maatschap als individuele vennoot bij de verdeling aanmerkelijk is benadeeld in haar vermogensrechtelijke positie ten opzichte van die van de man, dit aanleiding zou kunnen zijn voor een billijkheidscorrectie, welke correctie afhankelijk is van de ernst van de benadeling.
- De rechtbank acht inlichtingen door een onafhankelijk deskundige gewenst (in afwijking van het bepaalde in artikel 11 lid 2 van de maatschapsovereenkomst, met instemming van partijen).
- De rechtbank is voorshands van oordeel dat de navolgende vragen aan de deskundige dienen te worden voorgelegd:
Welk resultaat geeft een balansvergelijking opgemaakt overeenkomstig artikel 11 van de maatschapsovereenkomst waarbij alleen de vennootschappelijke activa in aanmerking worden genomen
Indien door de accountant zou zijn uitgegaan van het opstellen van een jaarrekening volgens de afspraak van een winstafhankelijke uitkering vanaf het jaar 2010, in welke mate zou dit de financiële positie van de vrouw hebben beïnvloed? Op welke wijze zou dan de schuldenlast zijn verdeeld?
Kunt u per jaar aangeven welk bedrag door de maatschap aan de man is betaald voor het gebruik en genot van de buitenvennootschappelijke activa en daarbij specificeren welk deel is gebruikt voor aflossing, rente en afschrijving.
Staan de voor de afschrijving van de buitenvennootschappelijke activa gehanteerde bedragen in verhouding tot de werkelijke waardevermindering van die buitenvennootschappelijke activa. Zo ja waarom, zo nee waarom niet.
Indien de vraag ontkennend wordt beantwoord kunt u dan aangeven tot welk bedrag er meer of minder is afgeschreven dan de werkelijke waardevermindering.
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
6.8.
De rechtbank heeft bij vonnis van 5 september 2018 desgevraagd verlof verleend voor tussentijds hoger beroep. Beide partijen zijn afzonderlijk in hoger beroep gekomen. Zij hebben in ieder afzonderlijk hoger beroep afzonderlijke conclusies en aktes genomen.
6.9.
De man heeft in zaak 505 zes grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van zijn vorderingen:
- te verklaren voor recht dat de jaarrekening 2011 bindend tussen partijen is vastgesteld en dat het buitenvennootschappelijk vermogen bij voortzetting van de maatschap door de man niet in de waardevaststelling betrokken dient te worden;
- veroordeling van de vrouw tot betaling van € 172.964,00, met wettelijke rente vanaf 19 juli 2016;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
De man vraagt met zijn grieven in zaak 505 de aandacht voor drie thema’s:
- de verhouding tussen de maatschapsovereenkomst en de huwelijkse voorwaarden (grief 1);
- de eindbalans (grief 2);
- de billijkheidscorrectie en als onderdeel van dit thema: de motieven bij aankoop van de [het naastgelegen agrarisch bedrijf] , de door de vrouw gemaakte transcripties van opnames van gesprekken tussen de man en de vrouw (en enkele derden) over de afwikkeling van de maatschap en het addendum bij de maatschapsovereenkomst (grieven 3-6).
De vrouw heeft in zaak 505 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
6.10.
De vrouw heeft in zaak 229 tien grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van haar eis in eerste aanleg, met de volgende aanvullingen:
- ( bij de primaire vordering tot betaling (€ 1.967.500,00)): althans veroordeling van de man tot betaling van het bedrag waartoe de vrouw volgens de door de deskundige vast te stellen eindbalans gerechtigd is in de maatschap, met contractuele rente van 3,89% vanaf 1 oktober 2012 althans de dag van het instellen van de eis in eerste aanleg, althans de wettelijke rente vanaf de dag van het instellen van de eis;
- benoeming van een deskundige (accountant) die bepaalde vragen beantwoordt en een afsluitende balans en winst- en verliesrekening opmaakt aan de hand van de kasstromen binnen het bedrijf van de maatschap en daarnaast een eindbalans opmaakt op de voet van artikel 11 lid 2 eerste alinea van de maatschapsovereenkomst;
met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
De vrouw vraagt met haar grieven in zaak 229 de aandacht voor twee thema’s:
- de inbreng van economisch eigendom in plaats van gebruik en genot, in samenhang met de wijze van financiering van de onderneming (grieven 1 tot en met 9);
- het onderzoek door een deskundige dat het hof volgens de vrouw dient te bevelen (grief 10).
De man heeft in zaak 229 geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde en (naar het hof begrijpt) verwerping van het beroep.
6.11.
De kern van het geschil in beide zaken is, samengevat:
- volgens de man: dat de huwelijkse voorwaarden bepalend zijn voor de wijze waarop de afwikkeling van de maatschap dient plaats te vinden, dat de voor die afwikkeling benodigde eindbalans (2011) al is opgemaakt en dat de vennootschappelijke en (bij de afwikkeling buiten beschouwing te laten) buitenvennootschappelijke activa duidelijk zijn benoemd in de jaarstukken, waardoor de afwikkeling eenvoudig is;
- volgens de vrouw: dat het vermogen van de maatschap niet alleen door de inbreng ten tijde van het sluiten van de maatschapsovereenkomst is gevormd, maar vooral ook door de verwerving van activa in de loop van de jaren, en dat de man, naar de bedoeling van partijen, de economische eigendom van zijn activa heeft ingebracht (zodat de waardestijging daarvan bij de verdeling meetelt), en niet uitsluitend het genot en gebruik van die activa (waardoor de waardestijging niet meetelt).
6.12.
Het hof ziet aanleiding eerst twee ondergeschikte thema’s te behandelen.
Verhouding huwelijkse voorwaarden – maatschapsovereenkomst(grief 1, zaak 505)
6.13.
De man betoogt dat de maatschapsovereenkomst nietig is voor zover deze overeenkomst afwijkt van de huwelijkse voorwaarden. De man voert aan dat de maatschapsovereenkomst niet bij notariële akte is aangegaan, maar wel afwijkt van de huwelijkse voorwaarden. De man beroept zich op drie arresten: HR 18 juni 2004 (NJ 2004/339) (vermoedelijk is bedoeld: HR 27-06-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7541 (NJ 2003/524)), HR 25 april 2008 (NJ 2008/394, ECLI:NL:HR:2008:BB7043) en Hof Den Haag 19 augustus 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:2415). De man voegt hieraan toe dat de vrouw een aanmerkelijk lagere inbreng in de maatschap had (vermogen, kennis, ervaring en arbeidskracht), zodat een gelijke verdeling van het maatschapsvermogen niet redelijk zou zijn.
6.14.
De vrouw antwoordt dat een personenvennootschap een wederkerige overeenkomst is, die ook kan worden aangegaan door personen die met elkaar gehuwd zijn. Zeer wel mogelijk is volgens haar dat buiten gemeenschap van goederen gehuwde personen samen een vennootschapsvermogen vormen. Dit raakt volgens haar het huwelijksvermogensregime niet. Het onderwerp van de maatschapsovereenkomst (met als doel de exploitatie van een onderneming) is geheel anders dan het onderwerp van de huwelijkse voorwaarden (in het kader van het gehuwd samenleven van twee personen). Voor de geldigheid van de maatschapsovereenkomst is volgens haar geen notariële akte vereist. De vrouw stelt dat zij al lang volop in de onderneming meedraaide; er was volgens haar sprake van een gezamenlijke exploitatie van de onderneming. De door de man genoemde jurisprudentie is niet van toepassing, aldus de vrouw. Zij beroept zich het voornoemde arrest van 25 april 2008 en op een arrest van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:115. Partijen hebben volgens haar bewust ervoor gekozen te leven als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd.
6.15.
Het hof overweegt dat zowel de man als de vrouw op dit punt een té eenzijdig standpunt innemen.
De vrouw miskent met haar standpunt dat de huwelijkse voorwaarden betrekking hebben op de totale (huwelijks)vermogensrechtelijke verhouding tussen haar en de man, met inbegrip van de tussen hen bestaande maatschapsverhouding. Voor zover de vrouw heeft willen betogen dat zij en de man bij het overeenkomen van de huwelijkse voorwaarden hebben bedoeld om deze niet toepasselijk te laten zijn op de vermogensrechtelijke aspecten van de onderlinge maatschapsverhouding “staande huwelijk” heeft de vrouw dat standpunt onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat de huwelijkse voorwaarden relevant kunnen zijn voor de beslissing in de onderhavige zaak.
Behalve door huwelijkse voorwaarden wordt de maatschapsverhouding tussen de man en de vrouw - uiteraard - ook beheerst door de maatschapsovereenkomst. Daaronder verstaat het hof vooralsnog: de oorspronkelijke overeenkomst uit 2001, zoals gewijzigd en aangevuld in het addendum van 2004.
De man miskent met zijn standpunt dat in een geval van samenloop zoals hier aan de orde is (analoog aan het bepaalde in artikel 6:215 BW) cumulatie de hoofdregel is, dat wil zeggen: dat de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden en in de maatschapsovereenkomst in uitgangspunt naast elkaar van toepassing zijn. Hieraan doet niet af dat de maatschapsovereenkomst schriftelijk, maar niet bij notariële akte is vastgelegd. De huwelijkse voorwaarden en de maatschapsovereenkomst voldoen beide aan de daaraan te stellen geldigheidsvereisten; iets anders is gesteld noch gebleken. Dat is voldoende voor hun toepasselijkheid (in uitgangspunt dus: naast elkaar).
De man heeft betoogd dat strijdigheid bestaat tussen de huwelijkse voorwaarden en de maatschapsovereenkomst, maar heeft niet op concrete bepalingen gewezen waaruit die strijdigheid blijkt. Dit betekent dat het hof vooralsnog toepassing zal geven aan de relevante bepalingen in de maatschapsovereenkomst zoals hiervoor omschreven.
Eindbalans al opgemaakt?(grief 2, zaak 505)
6.16.
De man betoogt dat de balans per 31 december 2011 tevens de liquidatiebalans was en als eindbalans van de maatschap in het kader van de afwikkeling daarvan moet worden aangemerkt. De man beroept zich op artikel 7 lid 4 van de maatschapsovereenkomst: bij gebreke van bezwaren binnen 30 dagen zijn de jaarstukken volgens hem definitief. De boekwaarde van de koeien en van de materiële vaste activa (machines, werktuigen, bedrijfsmachine, auto) was volgens de man hoger dan de werkelijke waarde. Dat geldt volgens de man met name voor de melkrobots. Er is volgens hem bij deze activa sprake van een aanzienlijke negatieve stille reserve, die een agrarisch taxateur bij onderzoek zou constateren.
6.17.
De vrouw antwoordt dat de door de man genoemde balans 2011 een concept van de fiscale jaarrekening over 2011 is, niet de in de maatschapsovereenkomst bedoelde balans, en dat zij dat concept niet heeft goedgekeurd. De vrouw wijst op verklaringen van [medewerker van advisering] en [getuige] in de tuchtklachtprocedure die tegen hen is gevoerd: het ging om een fiscale constructie, volgens de vrouw, voor een optimale fiscale situatie voor de familie als geheel. De vrouw wil dat een deskundige een (niet fiscaal ingestoken maar) bedrijfseconomisch juiste eindbalans per 7 oktober 2011 opstelt. Op basis daarvan moet worden verdeeld, aldus de vrouw.
6.18.
Het hof overweegt dat de vrouw hier het gelijk aan haar zijde heeft. Volgens de maatschapsovereenkomst (art. 11 lid 2) moeten partijen “ter vaststelling van waartoe iedere vennoot in de maatschap gerechtigd is of wat deze aan de maatschap verschuldigd is, een afzonderlijke balans” opmaken na beëindiging van de maatschap, “waarbij de activa der maatschap zullen worden opgenomen tegen een in onderling overleg vast te stellen waarde”. Dit is onmiskenbaar iets anders dan de jaarlijkse balans van de maatschap (art. 7 lid 2). De eindbalans is de basis voor de afwikkeling van de maatschap. De jaarlijkse balans is de basis voor de winstverdeling (art. 8). De eindbalans heeft dus een geheel ander doel. De man heeft geen concrete feiten gesteld waaruit volgt dat hij bij het aangaan van de maatschapsovereenkomst of naderhand redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat de jaarlijkse balans in de plaats zou treden van de eindbalans bij beëindiging van de maatschap. De man wijst er terecht op dat de vrouw niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de laatste jaarlijkse balans die is opgemaakt, maar dit zegt niets over de eindbalans. Die is namelijk nog steeds niet opgemaakt.
Kern van de zaak(zaak 505, grieven 3-6; zaak 229, grieven 1-9)
6.19.
Het gaat in de kern volgens de vrouw om de inbreng van de economisch eigendom van de activa die ten behoeve van de onderneming van partijen zijn ingezet, met name door de man, in plaats van alleen de inbreng van gebruik en genot. De vrouw benadrukt dat zij heeft meebetaald aan het verwerven en instandhouden van die activa en dat het de bedoeling van partijen is geweest dat de vrouw zou meeprofiteren van hun waarde(ontwikkeling). De man vindt daarentegen dat partijen het zoveel mogelijk gescheiden houden van vermogens en het veilig stellen van de bedrijfsvoortzetting door de man voorop hebben gesteld, waaruit volgens de man volgt: (1) dat hij alleen het gebruik en genot van de desbetreffende activa heeft ingebracht, en (2) dat bij de waardering van de vennootschappelijke activa rekening moet worden gehouden met zijn bedrijfsvoortzetting en de mogelijkheid om dat op een rendabele manier te doen.
6.20.
Het hof zal dit meningsverschil vooralsnog onbesproken laten. Het voorgaande (6.18 hiervoor) betekent dat de eindbalans nog moet worden opgemaakt. Partijen moeten het bepaalde in art. 11 lid 2 van de maatschapsovereenkomst nog uitvoeren. Daarbij moet rekening worden gehouden met de bepaling over de waardering bij een bedrijfsvoortzetting, zoals in dit geval door de man. In verband daarmee dient ook de waarde van de buitenvennootschappelijke activa te worden vastgesteld.
Het hof zal voor dit alles een deskundige benoemen. De vrouw verzoekt naar het oordeel van het hof terecht dat een bedrijfseconomisch juiste eindbalans per 7 oktober 2011 wordt opgemaakt. Het gaat immers om de afwikkeling van de maatschap en partijen zijn het eens over de peildatum 7 oktober 2011.
Het hof gaat vooralsnog uit van één deskundige, die accountant is, werkzaam in de agrarische praktijk. Het hof is voornemens het voorschot voor de kosten van de deskundige voorshands ten laste van beide partijen te brengen, ieder voor de helft. Het gaat immers om de afwikkeling van de maatschap.
6.21.
Het hof is voornemens de volgende vragen aan de deskundige voor te leggen:
1. Wilt u in het licht van art. 11 lid 2 van de maatschapsovereenkomst:
(a) “ter vaststelling van waartoe iedere vennoot in de maatschap gerechtigd is of wat deze aan de maatschap verschuldigd is, een afzonderlijke balans” opmaken per 7 oktober 2011?
(b) in die balans “de aktiva der maatschap” opnemen tegen een door u gemotiveerd vast te stellen bedrijfseconomische waarde per 7 oktober 2011?
( c) “de waarde van zowel de vennootschappelijke als de buitenvennootschappelijke activa op gelijke wijze” vaststellen, gezien de voortzetting van de onderneming door de man, met dien verstande dat bij de waardevaststelling uitgegaan wordt van de mogelijkheid voor de voortzettende vennoot tot een rendabele exploitatie van het landbouwbedrijf?
2. Heeft u andere opmerkingen die relevant zijn voor de zaak?
Het hof betrekt de buitenvennootschappelijke activa bij de beoordeling en de vragen aan de deskundige, reeds omdat dat met zoveel woorden staat in de maatschapsovereenkomst (artikel 7 lid 2).
Na het deskundigenbericht kan het hof een comparitie van partijen gelasten om de uitkomst en het vervolg van de procedure te bespreken en om een minnelijke regeling te beproeven.
6.22.
Het hof acht een winst- en verliesrekening aan de hand van de kasstromen binnen het bedrijf, zoals de vrouw heeft verzocht, in dit stadium niet nodig.
6.23.
Het hof zal iedere beslissing hierover aanhouden in afwachting van het rapport van de deskundige.
Slot
6.24.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. Het hof is voornemens een deskundige te benoemen voor de beantwoording van de hiervoor in 6.21 geformuleerde vragen. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte, waarbij partijen zich kunnen uitlaten over het aantal deskundige(n), de persoon van de deskundige(n) (bij voorkeur eensgezind) en de vragen. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 18 augustus 2020 voor akte aan de zijde van beide partijen tot het hiervoor onder 6.24 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, W.J.J. Beurskens en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juli 2020.
griffier rolraadsheer