ECLI:NL:HR:2015:561

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
14/02588
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op 8 april 2014. De zaak betreft de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 en de aanslag voor het jaar 2008, alsook de bijbehorende beschikkingen heffingsrente. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Arnhem, die de aanslagen had bevestigd.

De belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, die door de Hoge Raad zijn beoordeeld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is toegelicht door de advocaten mr. A.M.E. Nuyens en mr. A.J.C. Perdaems. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Dit arrest is uitgesproken op 13 maart 2015 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

13 maart 2015
Nr. 14/02588
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 8 april 2014, nrs. 12/00691 en 12/00692, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Arnhem (nrs. AWB 11/5000 en 11/5002) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, alsmede de met deze aanslagen samenhangende beschikkingen heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. A.M.E. Nuyens en mr. A.J.C. Perdaems, advocaten te Breda.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2015.