Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
3 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren van ongeveer 508 gram heroïne en 105 gram cocaïne op 23 december 2009 te Zwijndrecht. Het Gerechtshof had de verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.639,35 gelast, op de grond dat dit bedrag geheel of grotendeels door middel van de bewezenverklaarde feiten was verkregen. De verdachte heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. E.E.W.J. Maessen, middelen van cassatie heeft voorgesteld.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft het vierde middel beoordeeld, dat klaagde over de onvoldoende motivering van de verbeurdverklaring van het geldbedrag. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof over de herkomst van het geldbedrag niet begrijpelijk was, omdat er geen nadere motivering was gegeven. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd voor wat betreft de strafoplegging en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
De overige middelen van de verdachte konden niet tot cassatie leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de zaak dus gedeeltelijk vernietigd en terugverwezen, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.