Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 18 juni 2014, nr. BK‑12/00432, betreffende een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkstelling van [X] B.V. ingevolge de Invorderingswet 1990. De zaak betreft de verjaringstermijnen voor de invordering van belastingaanslagen, waarbij de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigt. De belanghebbende, [X] B.V., had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 18 juni 2014, waarin de aansprakelijkstelling voor twee naheffingsaanslagen werd bevestigd. De Hoge Raad oordeelt dat de verjaringstermijn voor de invordering van belastingaanslagen niet verlengd kan worden met de termijn van hoger beroep tegen een niet bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis in een verzetsprocedure. Dit betekent dat de aansprakelijkstelling voor de naheffingsaanslag van 5 december 2000 is verjaard, terwijl de aansprakelijkstelling voor de naheffingsaanslag van 25 juli 2002 in stand blijft. De Hoge Raad heeft de beschikking tot aansprakelijkstelling gewijzigd en het bedrag van de aansprakelijkstelling verlaagd tot € 223.186. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de verjaringstermijnen in belastingzaken en de toepassing van de Invorderingswet 1990.