Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
stop loss ordergegeven zodra de koers van de aandelen het niveau van € 19,50 zou bereiken. Aan deze voorwaarde is later op die dag voldaan, maar de bank ([betrokkene 1]) heeft deze order niet uitgevoerd.
stop loss orderniet had uitgevoerd en hebben [eiser] en [betrokkene 1] dagelijks telefonisch overleg gevoerd over de eventuele verkoop van de aandelen.
stop loss orderheeft gegeven die niet is uitgevoerd, maar heeft aangevoerd dat [eiser] met dat laatste in verdere gesprekken met [betrokkene 1] heeft ingestemd.
stop loss ordereen toerekenbare tekortkoming van de bank is, volgt daaruit nog niet dat zij jegens [eiser] schadeplichtig is geworden. Op 22 september 2008 was de koers van de aandelen inmiddels gestegen tot € 20,--. Uit niets blijkt dat [eiser] toen niet in staat was of is gesteld de aandelen alsnog te verkopen. (rov. 3.11) Partijen zijn geen vermogensbeheerrelatie aangegaan, maar een adviesrelatie. [eiser] was zelf verantwoordelijk voor het beheer van het belegde vermogen en de gevolgen van door hem genomen beslissingen. In het licht van de vaststaande feiten en omstandigheden mocht de bank ervan uitgaan dat de op 19 september gegeven
stop loss orderop 22 september niet meer aan de orde was. (rov. 3.12) [eiser] heeft aangevoerd dat [betrokkene 1] ten onrechte niet ‘aan de bel heeft getrokken’ toen de koers van de aandelen opnieuw onder de € 19,50 was gedaald. [betrokkene 1] heeft hem toen ten onrechte niet geadviseerd de aandelen (alsnog) te verkopen. (rov. 3.15) Deze verwijten gaan evenmin op. Er zijn specifieke omstandigheden nodig om een bank in een adviesrelatie te kunnen verwijten dat een bepaald advies al of niet is gegeven. De door [eiser] gestelde omstandigheden zijn niet van dien aard dat kan worden gezegd dat de bank het aanhouden van de aandelen in redelijkheid niet had kunnen adviseren en ook niet dat de bank had moeten adviseren de aandelen op enig moment te verkopen. Gesteld noch gebleken is dat de bank de koersfluctuaties heeft voorzien of heeft moeten voorzien. (rov. 3.16) De bank is dus niet aansprakelijk voor de door [eiser] gevorderde schade, die feitelijk betrekking heeft op koersverlies dat is ontstaan ná de op 22 september 2008 gevoerde telefoongesprekken (rov. 3.17). Op grond van de adviesrelatie berustte bij [eiser] de verantwoordelijkheid voor de aan- en verkoopbeslissingen. De gevolgen van het niet verkopen van de aandelen dienen daarmee voor zijn eigen rekening te blijven. (rov. 3.19)
(vgl. HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914, NJ 2012/95, rov. 3.6.2)
stop loss orderop 22 september 2008 "niet meer aan de orde was", is eveneens onjuist voor zover het op dezelfde rechtsopvatting berust. Dat oordeel is onvoldoende gemotiveerd indien het hof wél van de juiste rechtsopvatting is uitgegaan, maar van oordeel was dat de bank erop mocht vertrouwen dat de reactie van [eiser] mocht worden opgevat als een blijk van instemming met de mededeling van [betrokkene 1] op maandag 22 september 2008 dat de bank de
stop loss orderniet had uitgevoerd. Het hof heeft immers niet kenbaar de volgende stellingen van [eiser] in zijn oordeel betrokken
stop loss order,
stop loss orderjuist impliceerde dat hij dit risico niet wenste te aanvaarden, en
stop loss orderop 22 september 2008 door hem was ingetrokken, was daarmee haar bijzondere zorgplicht in de gegeven omstandigheden niet zonder meer uitgewerkt. [eiser] heeft zich beroepen op de volgende – in cassatie ten dele veronderstellenderwijs tot uitgangspunt te nemen - feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang:
stop loss order, en
4.Beslissing
14 augustus 2015.