In het geding na verwijzing heeft het hof ’s-Hertogenbosch zich eerst gebogen over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter en daaromtrent als volgt overwogen (rov. 4.5-4.9).
De gewone verblijfplaats van de kinderen op 28 september 2012 – de dag waarop de ouders de kinderen tijdens een begeleid contact zonder toestemming van BJZ hebben meegenomen – bevond zich in Nederland en op dat moment was de Nederlandse rechter internationaal bevoegd (rov. 4.8.1).
Op 28 september 2012 was sprake van een ongeoorloofde overbrenging in de zin van art. 10 Brussel II-bis, omdat deze overbrenging is geschied in strijd met het gezagsrecht dat BJZ krachtens rechterlijke beslissingen is toegekend en – kort gezegd – is voldaan aan de omschrijving van ongeoorloofde overbrenging in art. 2, aanhef en onder 11, Brussel II-bis (rov. 4.8.2).
Nu de kinderen onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, is ingevolge art. 10 Brussel II-bis de Nederlandse rechter ook na de overbrenging internationaal bevoegd gebleven. Dit kan onder de in art. 10 Brussel II-bis genoemde omstandigheden anders zijn, indien de kinderen nadien hun gewone verblijfplaats in Duitsland hebben verkregen. (rov. 4.8.3)
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat de ouders zich met de kinderen in een plaats in Duitsland hebben gevestigd teneinde daar hun permanente of gewone centrum van hun belangen te vestigen, met de bedoeling daaraan een vast karakter te geven. Het hof kan zelfs niet met zekerheid vaststellen dat de ouders en de kinderen sinds 28 september 2012 daadwerkelijk steeds in Duitsland
(en niet in een andere (lid)staat) hebben verbleven. (rov. 4.8.4)
Daar komt nog bij dat, zelfs indien zou komen vast te staan dat de kinderen in Duitsland hun gewone verblijfplaats hebben verkregen, aan de andere in art. 10 Brussel II-bis gestelde voorwaarden niet is voldaan. BJZ heeft immers niet berust in de overbrenging of het niet doen terugkeren van de kinderen. (rov. 4.8.5)
Op grond van een en ander is het hof tot het oordeel gekomen dat de Nederlandse rechter op grond van Brussel II-bis internationaal bevoegd was respectievelijk is om kennis te nemen van het verzoek van BJZ tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen (rov. 4.9)