Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
2 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gewezen op 7 mei 2014. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.P. Zwaanswijk, was niet verschenen op de zitting in hoger beroep. Het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat hij geen schriftuur met grieven had ingediend en ook niet ter zitting aanwezig was om mondeling bezwaren te uiten. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling.
De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk is. De verdachte had op 21 december 2012 hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag. Bij deze akte was een grievenformulier gevoegd, waarop de verdachte had aangegeven dat hij niet bij de zitting aanwezig was geweest en dat hij onschuldig was. De Hoge Raad concludeert dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, aangezien er wel degelijk een grievenformulier was ingediend.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld. Dit arrest is gewezen op 2 juni 2015 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.