ECLI:NL:HR:2015:1409

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
14/04890
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator en bevoegdheid minderjarigen in familierechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de benoeming van een bijzondere curator voor minderjarigen. De minderjarigen, vertegenwoordigd door hun moeder, hadden in eerste instantie bij de rechtbank Rotterdam verzocht om de benoeming van een bijzondere curator, het toekennen van eenhoofdig gezag aan de moeder, en het vaststellen van een bezoekregeling. De rechtbank wees deze verzoeken af, omdat er geen onaanvaardbaar risico was dat de minderjarigen tussen de ouders klem zouden raken. Het gerechtshof Den Haag verklaarde de minderjarigen vervolgens niet-ontvankelijk in hun hoger beroep, omdat zij volgens het hof niet bevoegd waren om zelfstandig beroep in te stellen.

De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de minderjarigen niet bevoegd waren om hun verzoeken in te dienen. De Hoge Raad benadrukt dat minderjarigen, afhankelijk van hun leeftijd en ontwikkelingsniveau, in bepaalde gevallen zelf verzoeken kunnen indienen en dat zij in familierechtelijke zaken als belanghebbenden moeten worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de minderjarigen in deze zaak wel degelijk procesrechtelijke handelingen konden verrichten, en dat het hof de gedingstukken onjuist heeft uitgelegd.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het gerechtshof en wijst de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling. Dit arrest verduidelijkt de rechtspositie van minderjarigen in familierechtelijke procedures en bevestigt dat zij onder bepaalde omstandigheden zelfstandig kunnen optreden in rechte, met de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, mits zij goed vertegenwoordigd zijn.

Uitspraak

29 mei 2015
Eerste Kamer
14/04890
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [minderjarige 1],
2. [minderjarige 2],
3. Vertegenwoordigd door [de moeder],
allen wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden,
t e g e n
[de vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
BELANGHEBBENDE in cassatie,
advocaat: mr. C.S.G. Janssens
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de minderjarigen, de vader en de moeder.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/10/435355/FA RK 13-8493 van de rechtbank Rotterdam van 26 maart 2014;
b. de beschikking in de zaak 200.145.483/01 van het gerechtshof Den Haag van 2 juli 2014.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof hebben de minderjarigen beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 2 juli 2014 en tot verwijzing.
De moeder heeft, daartoe alsnog in de gelegenheid gesteld, een verweerschrift ingediend. Daarin heeft zij verzocht de bestreden beschikking te vernietigen.
De Advocaat-Generaal heeft afgezien van een nadere conclusie.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Het huwelijk van de moeder en de vader is op 25 mei 2007 ontbonden door echtscheiding.
(ii) Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend. De gewone verblijfplaats van de minderjarigen is bij de moeder.
3.2.1
Bij inleidend verzoekschrift hebben de minderjarigen de rechtbank verzocht:
- een bijzondere curator te benoemen voor zover een dergelijke benoeming is aangewezen;
- het eenhoofdig gezag over hen toe te kennen aan de moeder;
- een in het verzoekschrift omschreven bezoekregeling vast te stellen;
- aan de ouders acht in het verzoekschrift opgesomde eisen op te leggen.
Aan de verzoeken hebben de minderjarigen ten grondslag gelegd dat zij genoeg hebben van het geruzie door hun ouders over de bezoekregeling en andere zaken.
De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen op de grond dat niet is gebleken dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders indien de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag blijven belast. Voor een wijziging van de omgangsregeling zag de rechtbank geen aanleiding.
3.2.2
Het hof heeft de minderjarigen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Daartoe heeft het als volgt geoordeeld:
“3. Het bij het hof ingediende beroepschrift begint met de volgende zin:
‘[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2001 en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2005 voor wie als gezaghebbende ouder optreedt [de moeder]..., voor wie als advocaat optreedt mr. P.J. de Bruin...’
Verder valt te lezen:
'[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn het niet eens met deze beschikking en komen hiertegen in beroep op grond van het volgende. '
Het hof leidt hieruit af dat de minderjarigen het hoger beroep indienen en niet, zoals ter zitting door de advocaat van de minderjarigen gesteld, de moeder. Het hof betrekt daarbij de gang van zaken in eerste aanleg. Ook daar is het inleidend verzoek (enkel) ingediend door de minderjarigen, hetgeen mede daaruit blijkt dat ook verzocht is om een bijzonder curator, en dat het is gericht tegen de moeder en de vader. Ter zitting heeft de advocaat ook gesteld: "De kinderen zijn bij mij op kantoor gekomen". Ter zitting in eerste aanleg is door de rechter ook geconstateerd dat door de moeder geen verzoek is ingediend. Dit is noch door de advocaat, noch door moeder weersproken.
4. Het hof stelt tegen die achtergrond voorop dat de minderjarigen formeel geen partij (kunnen) zijn in een procedure die - mede - zijn belang kan betreffen, behoudens voor zover de wet daarin voorziet, hetgeen zich in dit geval niet voordoet. De belangen van de minderjarigen worden in rechte vertegenwoordigd door de ouders dan wel degenen die over hen het gezag heeft. Het is aan de moeder dan wel de vader maar niet aan de minderjarigen (zelf dan wel via een bijzonder curator) verzoeken te doen als thans gedaan. Het hof is derhalve van oordeel dat de minderjarigen niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, nu zij onbekwaam zijn procesrechtelijke handelingen te verrichten en gesteld noch gebleken is van gronden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.”
3.3
Het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat het recht de minderjarigen de mogelijkheid biedt de rechter te verzoeken een bijzondere curator over hen te benoemen, het ouderlijk gezag over hen te wijzigen en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van hen te wijzigen, alsmede ter zake van deze verzoeken eisen op te leggen, en dat zij bevoegd zijn tegen een beslissing daarop hoger beroep in te stellen. Voor zover het hof zou hebben geoordeeld dat de minderjarigen niet deugdelijk waren vertegenwoordigd heeft het de gedingstukken onbegrijpelijk uitgelegd.
3.4.1
Het middel is gegrond. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.4.2
Het hof heeft – in cassatie niet bestreden – tot uitgangspunt genomen dat het inleidend verzoek door de minderjarigen is ingediend en dat ook het hoger beroep door hen is ingesteld. Vervolgens heeft het hof overwogen dat het aan de moeder dan wel de vader maar niet aan de minderjarigen is om (zelf dan wel via een bijzondere curator) verzoeken te doen als thans gedaan, alsmede dat de minderjarigen niet-ontvankelijk zijn in hun beroep,
nu zij onbekwaam zijn procesrechtelijke handelingen te verrichten.
3.4.3
Ingevolge art. 1:250 BW kan de rechter overgaan tot benoeming van een bijzondere curator indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, onder meer wanneer met betrekking tot de verzorging en opvoeding een wezenlijk conflict is ontstaan tussen de minderjarige en degene die als wettelijke vertegenwoordiger met zijn verzorging en opvoeding is belast. De minderjarige kan ook zelf (als belanghebbende) om benoeming van een bijzondere curator verzoeken (HR 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR4850, NJ 2005/422).
3.4.4
Ingevolge de art. 1:251a lid 4, 1:377g in verbinding met art. 1:377a, 1:377b en 1:377e, en 1:253a lid 4 in verbinding met 1:377g BW kan de rechter, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder, dan wel de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven betreffende (i) het eenhoofdig gezag, (ii) omgang en informatie, of (iii) de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Met het oog hierop kan de minderjarige zijn wensen op informele wijze aan de rechter kenbaar maken. Hij behoeft daarbij niet te worden vertegenwoordigd door een wettelijke vertegenwoordiger of een bijzondere curator.
Voor een beslissing als bedoeld in art. 1:251a BW, tot het toekennen van eenhoofdig gezag in plaats van gezamenlijk gezag, is geen plaats indien de rechter in de echtscheidingsprocedure reeds over een verzoek tot toekenning van eenhoofdig gezag een beslissing heeft gegeven (HR 4 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2241, NJ 2008/494). Dat in de onderhavige zaak van zodanige eerdere beslissing sprake is geweest heeft het hof niet vastgesteld en het blijkt niet uit de gedingstukken.
3.4.5
Voor de mogelijkheid van hoger beroep tegen beslissingen op het hiervoor in 3.4.3 genoemde verzoek en de in 3.4.4 genoemde informele verzoeken geldt het volgende.
Een minderjarige dient in alle familierechtelijke zaken hem betreffend te worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in art. 798 lid 1 Rv. Hij kan de door de wetgever aan belanghebbenden toegekende processuele bevoegdheden evenwel niet zonder tussenkomst van een wettelijke vertegenwoordiger of een daartoe benoemde bijzondere curator uitoefenen, behoudens voor zover de wet daarin voorziet. (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3535, NJ 2015/57).
Dat laatste is het geval ten aanzien van een verzoek als bedoeld in art. 1:250 BW. Een minderjarige wiens verzoek tot benoeming van een bijzondere curator is afgewezen, kan daartegen dus zonder te worden vertegenwoordigd een rechtsmiddel aanwenden (vgl. HR 1 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0245).
Voor een informeel verzoek als bedoeld in de art. 1:251a lid 4, 1:377g en 1:253a lid 4 BW geldt dat de minderjarige van een naar aanleiding van dat verzoek gegeven beslissing niet op dezelfde informele wijze of zonder te worden vertegenwoordigd in hoger beroep kan komen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 VI, nr. 116, p. 2). Het rechtsmiddel van hoger beroep staat hem ingevolge art. 806 in verbinding met art. 358 Rv weliswaar ter beschikking, maar hij dient bij de aanwending ervan te worden vertegenwoordigd door een wettelijke vertegenwoordiger of een bijzondere curator.
3.4.6
Het voorgaande brengt mee dat de minderjarigen verzoeken konden doen zoals zij hebben gedaan. Zij konden van de afwijzing daarvan hoger beroep instellen, voor zover het gaat om de verzoeken als bedoeld in 3.4.4 vertegenwoordigd door een wettelijke vertegenwoordiger of een bijzondere curator. Het andersluidende oordeel van het hof geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het hof tevens van oordeel was dat de minderjarigen niet in bedoelde zin waren vertegenwoordigd, is dit oordeel onbegrijpelijk. De in rov. 3 van de bestreden beschikking weergegeven (hiervoor in 3.2.2 geciteerde) aanhef van het beroepschrift kan immers niet anders worden begrepen dan dat de moeder van de minderjarigen hen in het geding vertegenwoordigt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 2 juli 2014;
wijst het geding terug naar dat gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
29 mei 2015.