In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de benoeming van een bijzondere curator voor minderjarigen. De minderjarigen, vertegenwoordigd door hun moeder, hadden in eerste instantie bij de rechtbank Rotterdam verzocht om de benoeming van een bijzondere curator, het toekennen van eenhoofdig gezag aan de moeder, en het vaststellen van een bezoekregeling. De rechtbank wees deze verzoeken af, omdat er geen onaanvaardbaar risico was dat de minderjarigen tussen de ouders klem zouden raken. Het gerechtshof Den Haag verklaarde de minderjarigen vervolgens niet-ontvankelijk in hun hoger beroep, omdat zij volgens het hof niet bevoegd waren om zelfstandig beroep in te stellen.
De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de minderjarigen niet bevoegd waren om hun verzoeken in te dienen. De Hoge Raad benadrukt dat minderjarigen, afhankelijk van hun leeftijd en ontwikkelingsniveau, in bepaalde gevallen zelf verzoeken kunnen indienen en dat zij in familierechtelijke zaken als belanghebbenden moeten worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de minderjarigen in deze zaak wel degelijk procesrechtelijke handelingen konden verrichten, en dat het hof de gedingstukken onjuist heeft uitgelegd.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het gerechtshof en wijst de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling. Dit arrest verduidelijkt de rechtspositie van minderjarigen in familierechtelijke procedures en bevestigt dat zij onder bepaalde omstandigheden zelfstandig kunnen optreden in rechte, met de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, mits zij goed vertegenwoordigd zijn.