In deze zaak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 november 2013, nr. 12/00262. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam (nr. AWB 11/1144) met betrekking tot de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken, specifiek over de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten aangevoerd tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn, hierna aangeduid als het College, heeft een verweerschrift ingediend. Na de indiening van de klachten heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop het College weer heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 18 april 2014 het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken.