ECLI:NL:HR:2014:837

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
12/03435
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase en wettelijke rente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wegens kosten van rechtsbijstand die zijn gemaakt in de bezwaarfase. Het Gerechtshof had eerder aan de belanghebbende, een N.V., teruggaven verleend van door haar op aangifte voldane bedragen aan kapitaalsbelasting en had in een nadere uitspraak schadevergoeding toegekend voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Staatssecretaris was het niet eens met deze beslissing en heeft cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de schadevergoeding, die aan de belanghebbende is toegekend, moet worden vermeerderd met de wettelijke rente. Deze rente is verschuldigd vanaf het moment dat de kosten van rechtsbijstand zijn gemaakt. De Hoge Raad heeft zich hierbij aangesloten bij de vaste jurisprudentie van de algemene bestuursrechter, die stelt dat een verzoek tot schadevergoeding wegens een onrechtmatig genomen besluit toewijsbaar is vanaf de datum waarop dat besluit is genomen, of vanaf het moment dat het onrechtmatige besluit schade heeft veroorzaakt.

De Hoge Raad heeft het middel van de Staatssecretaris verworpen, waarin werd betoogd dat de wettelijke rente pas verschuldigd kan zijn vanaf het moment waarop het verzoek om schadevergoeding is gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat het recht op schadevergoeding voortvloeit uit de onrechtmatige daad en dat de veroordeling door de bestuursrechter een declaratoir karakter heeft. De Staatssecretaris is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 2922 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de Staatssecretaris moet een griffierecht van € 466 betalen.

Uitspraak

11 april 2014
nr. 12/03435
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 31 mei 2012, nr. 11/00820, betreffende een verzoek van
[X] N.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb.

1.Het geding in feitelijke instantie

Bij uitspraak van 6 januari 2011 (nrs. 09/00259 en 09/00260) heeft het Hof aan belanghebbende teruggaven verleend van door haar op aangifte voldane bedragen aan kapitaalsbelasting. In de uitspraak heeft het Hof tevens op de voet van artikel 8:73, lid 2, Awb het onderzoek heropend ter vaststelling van de omvang van de aan belanghebbende te vergoeden schade.
Bij nadere uitspraak van 31 mei 2012 heeft het Hof aan belanghebbende een schadevergoeding toegekend. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs nadere uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk, advocaat te Utrecht.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 4 oktober 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de aan belanghebbende toe te kennen schadevergoeding wegens in de bezwaarfase gemaakte kosten van rechtsbijstand moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de (door belanghebbende op praktische gronden bepleite) datum waarop de Inspecteur de door het Hof vernietigde uitspraken op bezwaar heeft gedaan (1 oktober 2002).
Het Hof heeft daartoe overwogen dat op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment waarop de vordering tot schadevergoeding opeisbaar is geworden en dat uit artikel 6:83, aanhef en letter b, BW volgt dat een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad terstond opeisbaar is. Het Hof heeft zich vervolgens aangesloten bij de vaste jurisprudentie van de algemene bestuursrechter dat daarom een verzoek tot schadevergoeding wegens rentederving in geval van een onrechtmatig genomen besluit toewijsbaar is vanaf de datum waarop het desbetreffende besluit genomen is, althans vanaf het moment dat het onrechtmatig genomen besluit schade tot gevolg heeft.
3.2.
Het middel richt zich tegen ‘s Hofs hiervoor in 3.1, eerste alinea, weergegeven oordeel. Het middel betoogt dat artikel 8:73 Awb vereist dat een verzoek tot vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten wordt gedaan en dat pas vanaf het moment waarop dit verzoek is gedaan de wettelijke rente verschuldigd kan worden.
Het middel faalt op de gronden uiteengezet in de onderdelen 5.5 tot en met 5.8 van de conclusie van de Advocaat-Generaal. De omstandigheid dat artikel 8:73 Awb een zogenoemde “kan-bepaling” is, op grond waarvan de bestuursrechter bevoegd is om te beslissen op een verzoek om een schadevergoeding, maar ook kan besluiten een dergelijk verzoek buiten behandeling te laten, kan de Staatssecretaris niet baten. Die omstandigheid brengt niet mee dat het recht op schadevergoeding eerst ontstaat door de veroordeling door de bestuursrechter. Dit recht vloeit rechtstreeks voort uit de onrechtmatige daad. De veroordeling door de bestuursrechter heeft in zoverre niet een constitutief, maar een declaratoir karakter.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2922 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, E.N. Punt, R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2014.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 466.