Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
30 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 augustus 2013, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1955, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaten mr. B.P. de Boer en mr. D.N. de Jonge, beiden werkzaam in Amsterdam. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat inhoudt dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Gerechtshof bevestigt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 30 september 2014 door de Hoge Raad der Nederlanden, met als voorzitter raadsheer B.C. de Savornin Lohman en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink. De beslissing werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.