Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
18 november2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gewezen op 27 september 2013. De verdachte, geboren in 1986, heeft het beroep ingesteld via zijn raadsman, mr. M.J. Lamers. De advocaat heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling van de zaak.
Het middel klaagt over de niet-naleving van het voorschrift van artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat er geen afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte is verzonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat uit de stukken blijkt dat de raadsman, mr. M.J. Lamers, op 26 juli 2012 heeft aangegeven de verdachte bij te staan in hoger beroep, maar dat er geen bewijs is dat de dagvaarding in hoger beroep aan hem is verzonden.
De Hoge Raad concludeert dat de niet-nakoming van het voorschrift van artikel 51 Sv van groot belang is voor de geldigheid van de behandeling van de zaak. De Hoge Raad oordeelt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en vernietigt deze. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag, zodat het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak is gedaan op 18 november 2014.