In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de tariefindeling van alcoholhoudende dranken. De zaak betreft een prejudiciële vraag over de indeling van een drank genaamd 'Ferm Fruit', die door gisting is verkregen en een alcoholvolumepercentage van 16 heeft. De belanghebbende, een B.V., had een naheffingsaanslag in de accijns ontvangen over de periode van 1 oktober 2008 tot en met 31 oktober 2008. De Inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd omdat hij van mening was dat de basisdrank en de dranken moesten worden aangemerkt als 'overige alcoholhoudende producten' in de zin van de Wet op de accijns, wat resulteerde in een hoger accijnstarief. De Rechtbank te Breda had de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, maar het Hof bevestigde deze uitspraak, wat leidde tot het cassatieberoep van de belanghebbende.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de indelingsregels van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) in acht genomen en de vraag gesteld of de basisdrank onder post 2206 of post 2208 van de GN moet worden ingedeeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de basisdrank geen gedistilleerde alcohol bevat en dat de alcohol uitsluitend door gisting is verkregen. De Hoge Raad heeft de kwestie van de indeling van de basisdrank en de dranken aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorgelegd, met de vraag of deze producten onder de relevante posten van de GN moeten worden ingedeeld.
De Hoge Raad heeft de verdere beslissing aangehouden en het geding geschorst totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2014.