ECLI:NL:PHR:2013:924

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
12/05758
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

mr. M.E. van Hilten
Advocaat-Generaal
Conclusievan 13 september 2013 inzake:
HR nr. 12/05758
[X] B.V.
Hof nrs. 09/00673 en 09/00674
Rb nr. AWB 09/2334
Derde Kamer A
tegen
Accijns
1 oktober 2008 - 31 oktober 2008
staatssecretaris van Financiën

1.Inleiding

1.1
De onderhavige zaak is één van de drie zaken die belanghebbende bij de Hoge Raad aanhangig heeft gemaakt. Alle zaken betreffen de indeling respectievelijk de accijnsheffing van alcoholhoudende (mix)dranken. [1] Het gaat om de zaken met nummers 12/01620, 12/05757 en 12/05758 (de onderhavige zaak). Behalve in de onderhavige zaak neem ik heden conclusie in de zaak met nummer 12/01620. De zaak met nummer 12/05757 is zodanig vergelijkbaar met de onderhavige zaak, dat in die zaak een conclusie overbodig is.
1.2
Zaak 12/01620 en zaak 12/05758 [2] verschillen in zoverre dat in de eerst vermelde zaak de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN) centraal staat van een alcoholische drank waaraan onder meer gedistilleerde alcohol is toegevoegd, terwijl in de onderhavige zaak de accijnsheffing centraal staat van verschillende alcoholische dranken waaraan van alles is toegevoegd, maar geen gedistilleerde alcohol. Het basisproduct waarvan de verschillende dranken gemaakt worden, vormt in deze procedure (maar niet in zaak nr. 12/01620) eveneens onderwerp van geschil. Voor de in deze zaak in geschil zijnde accijnsheffing heeft te gelden dat deze afhankelijk is van de indeling in de GN van het desbetreffende alcoholhoudende product. Derhalve concentreer ik me in deze conclusie, net als in de conclusie in zaak 12/01620, op de indeling van de in geschil zijnde producten.
1.3
Dat is in dit geval een twaalftal alcoholhoudende dranken en het (gegiste alcohol bevattende) basisproduct waarvan die dranken worden gemaakt. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat alle genoemde producten onder post 2206 van de GN (andere gegiste dranken) moeten worden gebracht. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) meent dat die producten alle als ‘ethylalcohol (…) gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten’ onder post 2208 van de GN moeten worden gebracht (en daarom onderworpen zijn aan een hogere accijnsheffing).
1.4
Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) en hof ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) hebben beide geoordeeld dat het basisproduct een drank is die onder post 2206 van de GN moet worden ingedeeld, terwijl de (overige) dranken onder post 2208 van de GN vallen.
1.5
Wat betreft het basisproduct deel ik de opvatting van de Rechtbank en het Hof. Ik meen dat het basisproduct als gegiste drank moet worden aangemerkt en daarom onder post 2206 van de GN moet worden gebracht. Omtrent de indeling van de (overige) dranken twijfel ik. Die twijfel wordt ingegeven doordat onduidelijk is of post 2208 ook dranken omvat die geen gedistilleerde alcohol bevatten, zoals de in geding zijnde dranken. Ik stel de Hoge Raad dan ook voor om op dit punt een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie (HvJ) voor te leggen.
1.6
De middelen waarin belanghebbende zich beroept op algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de toepassing van artikel 90 EG, treffen mijns inziens geen doel.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
Belanghebbende beschikt over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats. Gedurende het litigieuze tijdvak – oktober 2008 – heeft zij diverse alcoholhoudende producten uitgeslagen, te weten:
- Petrikov Red
- Petrikov Blue
- FT [3] African
- FT Cafe
- FT Coconut [4]
- FT Banana
- FT Passion
- FT Amaretto
- FT Apfel
- FT Blue Curaçao
- FT Drop
- FT Jonge Bessen
- Ferm Fruit
Ferm Fruit heeft een alcoholpercentage van 16% vol, alle andere vermelde producten hebben een alcoholpercentage van 14% vol.
2.2
Het product Ferm Fruit [5] vormt de basis voor alle overige in 2.1 vermelde alcoholhoudende producten. Het bestaat uit gefermenteerde alcohol die is verkregen door de vergisting van vruchtenconcentraat. Een liter Ferm Fruit (door het Hof aangeduid als ‘ferment’) wordt bereid uit 275 ml suikerstroop, 711 ml gedemineraliseerd water, 10 ml appelsapconcentraat en 4 ml mineralen en vitaminen. Deze bestanddelen worden gemengd, er vindt pasteurisatie plaats en er wordt wijngist toegevoegd, waarna aerobe en anaerobe gisting plaatsvindt. Vervolgens wordt het ferment gezuiverd door verschillende filtratieprocessen. Alle alcohol in Ferm Fruit is uitsluitend door gisting verkregen, aan het ferment is geen gedistilleerde alcohol toegevoegd en tijdens de bereiding vindt geen concentratie van alcohol plaats. Ferm Fruit is neutraal wat betreft geur, kleur en smaak.
2.3
Voor de bereiding van de andere in 2.1 vermelde producten (hierna tezamen aangeduid als: de dranken) worden aan Ferm Fruit suiker, aroma’s, kleurstoffen, smaakstoffen, verdikkingsmiddelen en/of conserveermiddelen toegevoegd en in een enkel geval ook (een) room(base). Aan de dranken wordt geen gedistilleerde alcohol toegevoegd. De producten bestaan voor 80% tot 90% uit Ferm Fruit.
2.4
Belanghebbende heeft ter zake van de uitslag van de in punt 2.1 vermelde producten aangifte accijns gedaan. In deze aangifte heeft zij alle vermelde producten (inclusief Ferm Fruit) aangegeven als ‘niet-mousserende tussenproducten’ en heeft zij accijns naar het ter zake geldende accijnstarief voldaan. Bij brief van 19 november 2008 heeft zij de inspecteur verzocht haar ter zake van de uitslag van de goederen een naheffingsaanslag accijns op te leggen voor het verschil tussen het voor ‘overige alcoholhoudende producten’ geldende accijnstarief en de op aangifte voldane accijns.
2.5
Aan dit verzoek heeft de Inspecteur [6] voldaan bij naheffingsaanslag van 3 december 2008 ten bedrage van € 77,61. De Inspecteur heeft het door belanghebbende tegen deze aanslag ingediende bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 22 april 2009 ongegrond verklaard en heeft belanghebbendes verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, afgewezen.

3.Geding voor de Rechtbank en het Hof

3.1
De Rechtbank
3.1.1
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij rechtbank Arnhem. Rechtbank Arnhem heeft op de voet van het (destijds) bepaalde in artikel 8:13, lid 1, tweede volzin, [7] van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de zaak ter verdere behandeling verwezen naar: de Rechtbank. [8]
3.1.2
Voor de Rechtbank is tussen partijen in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de beantwoording van de vraag of de dranken en Ferm Fruit moeten worden ingedeeld onder tariefpost 2206 van de GN, dan wel onder post 2208 van de GN.
3.1.3
Naar het oordeel van de Rechtbank is Ferm Fruit een drank van post 2206 van de GN. Zij overweegt daartoe het volgende:
“2.6. (…) Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende (…) aannemelijk gemaakt dat Ferm Fruit (…) een drank is. Een drank is een vloeistof die geschikt is voor menselijke consumptie en daarvoor ook bestemd is. De rechtbank hecht geloof aan belanghebbendes stelling dat Alko, de leverancier van Ferm Fruit, reeds vóór aanvang van het onderhavige tijdvak serieus marketingonderzoek deed betreffende dit product en dat Ferm Fruit, onder de naam Vin Mix, ook daadwerkelijk op de markt is gebracht en onder andere bij C1000 verkrijgbaar is. Dat Ferm Fruit gedurende het onderhavige tijdvak nog niet op de markt verkrijgbaar was is niet van belang, nu deze omstandigheid niet afdoet aan de bestemming voor menselijke consumptie.
2.7.
Gelet op hetgeen is overwogen in 2.5 [9] en 2.6 dient Ferm Fruit naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als een gegiste drank als bedoeld in post 2206 van de GN. Derhalve valt het product onder de omschrijving van artikel 11b van de WA en is het tarief van artikel 11d van de WA van toepassing. (…).”
3.1.4
De dranken moeten naar het oordeel van de Rechtbank worden ingedeeld onder post 2208 van de GN. Dit onder de volgende overwegingen:
“2.8.3. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de slotzin van de algemene GN Toelichting op post 2208 dat de onderhavige dranken, nu zij alleen gegiste alcohol bevatten, niet als likeur kunnen worden aangemerkt. De omschrijving in de GS-Toelichting geeft daarentegen aan dat ook drank op basis van gegiste alcohol een likeur kan zijn en de GN Toelichting op post 22087010 verwijst daar expliciet naar. Dit een en ander, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank (in afwijking van haar uitspraak van 29 oktober 2007) tot de conclusie dat de (…) dranken, met uitzondering van Ferm Fruit, moeten worden aangemerkt als likeuren en dus vallen onder GN Code post 2208 van de GN.
2.9.
Daar komt nog het volgende bij. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door de toevoegingen aan Ferm Fruit om te komen tot de overige producten, de smaak, de geur en het uiterlijk van een uit appels vervaardigde gegiste (vruchten)drank, en daarmee de bijzondere organoleptische eigenschappen daarvan verloren gegaan. De producten passen daardoor qua wezenlijke karaktereigenschappen niet meer in de omschrijving van post 2206 van de GN. Zij kunnen dan uitsluitend nog onder de omschrijving van post 2206 van de GN vallen omdat onder een in een post vermelde stof niet alleen wordt verstaan die stof in zuivere vorm maar ook vermengd of verbonden met andere stoffen (bepaling 2b van de Algemene indelingsregels GN). Zelfs indien geen sprake zou zijn van likeuren omdat slechts sprake is van gegiste alcohol, vallen de producten ook onder de omschrijving van tariefgroep 2208 omdat deze post heel in het algemeen geldt voor (producten met) ethylalcohol en ethylalcohol of ethanol is door vergisting ontstane alcohol.
2.10.
Voor producten die vallen onder twee posten van de GN zoals in dit geval, heeft alsdan de post met de meest specifieke omschrijving voorrang. Naar het oordeel van de rechtbank is geen van beide posten in dit geval echt specifiek. Evenmin is te bepalen aan welke stof het product zijn wezenlijke karakter ontleent; het karakter van gegiste drank als bedoeld in post 2206 van de GN is immers, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, verloren gegaan. Als dan moet volgens de Algemene indelingsregels GN de post worden toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst. Dat is post 2208.
2.11.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat voor de overige producten het gelijk is aan de inspecteur.”
3.1.5
Bij uitspraak van 16 oktober 2009, nr. AWB 09/2334, ECLI:NL:RBBRE:2009:BK1545, NTFR 2009, 2654 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 72,50.
3.2
Het Hof
3.2.1
Tegen de uitspraak van de Rechtbank hebben zowel belanghebbende als de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het geschil voor het Hof betreft het antwoord op de volgende vragen:
“I. Dient het ferment te worden ingedeeld in post 2206 GN of 2208 GN?
II. Dienen de producten [MvH: lees: de dranken] te worden ingedeeld in post 2206 GN of 2208 GN?
III. Zo vraag I en II moeten worden beantwoord in de door de Inspecteur voorgestane zin: Kan belanghebbende aan het besluit van 7 oktober 2005 het vertrouwen ontlenen dat het ferment en de producten zouden worden ingedeeld in post 2206 GN?
IV. Is sprake van een verboden discriminatie (als bedoeld - naar het Hof verstaat - in artikel 90 EG-verdrag (artikel 110 VWEU)), doordat de Inspecteur het ferment en de producten indeelt in tariefpost 2208 GN en het ferment en de producten niet indeelt als ware deze (likeur)wijn(en) (tariefpost 2204 GN)?
V. Kan belanghebbende aan door andere landen aan belanghebbende en derden afgegeven Bindende Tarief Inlichtingen (hierna: BTI's) met betrekking tot enkele van de producten, alsmede met betrekking tot enkele - volgens belanghebbende - met de producten vergelijkbare goederen, het vertrouwen ontlenen dat het ferment en de producten zouden worden ingedeeld in tariefpost 2206 GN?”
3.2.2
Het Hof oordeelt dat Ferm Fruit (‘het ferment’) moet worden ingedeeld in tariefpost 2206 van de GN. Daartoe overweegt het Hof als volgt:
“4.2.  Het Hof stelt voorop dat de Inspecteur in zijn brief van 26 mei 2010 zijn stelling dat het ferment geen drank is in de zin van post 2206 GN, heeft laten varen. Het Hof zal partijen volgen in hun standpunt dat het ferment een drank is, nu tussen partijen niet in geschil is dat het ferment vloeibaar is, voor menselijke consumptie geschikt en bestemd is en dat de primaire bestemming van het ferment niet uitsluitend de bereiding van eindproducten als de onderhavige is (…).
(…)
4.6.
Vaststaat dat het ferment een alcoholhoudende drank is, welke alcohol geheel door vergisting is verkregen.
4.7.
Gelet op de GN-toelichting op tariefpost 2208 GN, waarin is vermeld dat van deze tariefpost zijn uitgesloten door gisting verkregen alcoholhoudende dranken, is daarmede de indeling van het ferment onder deze post uitgesloten.
(…)
4.9.
Het Hof is van oordeel dat een belangrijk objectief kenmerk en eigenschap van het ferment is, dat het een gegiste drank is. Gelet op de bewoordingen van de tariefpost 2206 GN en de onder 4.7 vermelde GN-toelichting is het Hof van oordeel dat het ferment op grond van de indelingsregels 1 en 6 moet worden ingedeeld in tariefpost 2206 GN.
4.10.
De omstandigheid dat het ferment neutraal is voor wat betreft geur, kleur en smaak, is onvoldoende om het ferment, zoals de Inspecteur betoogt, aan te merken als ethylalcohol als bedoeld in tariefpost 2208 GN. Het Hof is van oordeel dat het objectieve kenmerk en de objectieve eigenschap van het ferment, namelijk gegiste drank, het meest past bij de bewoordingen van tariefpost 2206 GN en dat gelet op de GN-toelichting op tariefpost 2208 GN een indeling in die laatste post geen steun vindt in die toelichting. ”
3.2.3
De dranken (door het Hof aangeduid als ‘de producten’), daarentegen, moeten naar het oordeel van het Hof onder post 2208 van de GN worden ingedeeld:
“4.12.  Vaststaat dat de producten worden verkregen door aan het ferment suiker, aroma's, kleurstoffen, smaakstoffen, verdikkingsmiddelen en/of conserveermiddelen toe te voegen en in een enkel geval ook (een) room(base). Aan de producten is geen gedistilleerde alcohol toegevoegd. Alle alcohol in de producten is uitsluitend door gisting verkregen. De producten bestaan voor 80% tot 90% uit het ferment.
4.13.
Gelet op hetgeen onder 4.12 is overwogen, zijn de producten aan te merken als een mengsel van twee (of meer) stoffen als bedoeld in indelingsregel 2b. Alsdan moet indeling plaatsvinden met inachtneming van indelingsregel 3.
(…)
4.15. [
Er is] (…) sprake (…) van een mengsel, samengesteld uit of met verschillende stoffen, als bedoeld in indelingsregel 3b. Hieruit volgt dat voor de tariefindeling van de producten, op grond van indelingsregel 3b, moet worden vastgesteld aan welke van de stoffen, waaruit deze zijn samengesteld, deze hun wezenlijke karakter ontlenen.
4.16.
Voor producten als de onderhavige wordt het wezenlijke karakter (mede) bepaald door hun organoleptische eigenschappen. Voor de bereiding van de producten worden toegevoegd suiker, aroma's, kleurstoffen, smaakstoffen, verdikkingsmiddelen en/of conserveermiddelen. Derhalve dient het Hof te beoordelen wat de smaak, de geur en het uiterlijk van de producten is. In het bijzonder dient het Hof te beoordelen of de producten, na de toevoeging van de andere stoffen, de smaak, de geur en het uiterlijk van een uit een bepaalde vrucht of uit een bepaald natuurproduct vervaardigde drank, dat wil zeggen van een gegiste drank, hebben verloren.
4.17.
Het Hof stelt voorop dat uit de omstandigheid dat de Inspecteur accijns heeft nageheven, volgt dat in eerste instantie op hem de last rust te bewijzen wat de organoleptische eigenschappen van de producten, die hun wezenlijke karakter bepalen, zijn, en of deze organoleptische eigenschappen een indeling rechtvaardigen in de door hem voorgestane tariefpost 2208 GN.
4.18.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur met betrekking tot de organoleptische eigenschappen van de producten, die hun wezenlijke karakter bepalen, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niets aannemelijk heeft gemaakt.
(…)
4.20.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met betrekking tot de organoleptische eigenschappen van de producten, die hun wezenlijke karakter bepalen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niets aannemelijk heeft gemaakt.
4.21.
Uit het vorenoverwogene volgt dat een indeling van de in geding zijnde dranken aan de hand van indelingsregel (2, 3a en) 3b niet mogelijk is, zodat de indeling van de producten dient plaats te vinden op basis van indelingsregel 3c, zijnde de toepassing van de post die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst. Gelet op de omstandigheid dat de producten alcoholhoudende vloeistoffen zijn, volgt hieruit dat de producten moeten worden ingedeeld in tariefpost 2208 GN.”
3.2.4
Nu Ferm Fruit naar het oordeel van het Hof moet worden ingedeeld onder tariefpost 2206 van de GN, dienen de vragen III, IV en V volgens het Hof uitsluitend voor de dranken te worden beantwoord, en niet voor het ferment.
3.2.5
Wat betreft het door belanghebbende gestelde bij haar gewekte vertrouwen (vraag III) komt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende aan het besluit van 7 oktober 2005 [10] niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de dranken onder post 2206 zouden worden ingedeeld. Het Hof overwoog daartoe:
“4.26.  Nu belanghebbende zich beroept op een voor haar gunstiger indeling van de producten op grond van het besluit van 7 oktober 2005, rust op haar de last te bewijzen dat de producten voldoen aan de in het besluit van 7 oktober 2005 opgenomen eisen voor indeling tariefpost 2206 GN.
4.27.
Het Hof is van oordeel, mede gelet op de (…) ultrafiltratie, Kiezelguhr-filtratie, microfiltratie en carbonfiltratie van het ferment, dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de producten voor meer dan 50 gewichtspercenten van het totale alcoholvolumepercentage de gistingskenmerken hebben van ongezuiverde, gegiste alcohol als bedoeld in het besluit van 7 oktober 2005. (…)”
3.2.6
Het Hof beantwoordt vraag IV ontkennend en overweegt hiertoe:
“4.28.  (…) Het beroep van belanghebbende op - naar het Hof verstaat - artikel 90 EG-verdrag (artikel 110 VWEU) faalt reeds hierom, omdat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de producten vergelijkbaar zijn met (likeur)wijn.”
3.2.7
Ook vraag V beantwoordt het Hof ontkennend, overwegende:
“4.30.  (…) De door andere landen aan belanghebbende en derden afgegeven BTI's met betrekking tot enkele van de producten, alsmede met betrekking tot enkele - volgens belanghebbende - met de producten vergelijkbare goederen, binden de Inspecteur voor de heffing van accijns niet; belanghebbende kan derhalve aan die BTI's voor de heffing van accijns geen vertrouwen ontlenen (vgl. overigens het arrest van het HvJ EU van 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions (Europe) B.V., C-153/10). Gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur met betrekking tot een of meer van de producten aan belanghebbende een BTI heeft afgegeven waarbij dat product is ingedeeld in tariefpost 2206 GN.”
3.2.8
Bij uitspraak van 2 november 2012, nrs. 09/00673 en 09/00674, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3306, NTFR 2012, 2685 heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

4.Het geding in cassatie

4.1
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Zij stelt zes cassatiemiddelen voor, die ik als volgt groepeer:
- In middel 1 en middel 4 komt belanghebbende met rechts- en motiveringsklachten op tegen de oordelen van het Hof dat de dranken onder post 2208 van de GN moeten worden ingedeeld.
- In de middelen 2 en 3 betoogt belanghebbende dat haar beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door het Hof ten onrechte niet is gehonoreerd. Belanghebbende doelt in het bijzonder op de toepassing van het besluit van 7 oktober 2005 en het arrest van het HvJ van 7 mei 2009, Siebrand, C-150/08, BNB 2009/160 (hierna: arrest Siebrand).
- In middel 5 stelt belanghebbende dat het Hof het recht, meer in het bijzonder artikel 90 EG-Verdrag (thans art. 110 VWEU) heeft geschonden.
- In middel 6, ten slotte, klaagt belanghebbende over het niet toekennen van een integrale proceskostenvergoeding.
4.2
Bij brief van 20 februari 2013 heeft de Staatssecretaris een als ‘incidenteel beroep in cassatie’ aangeduid geschrift bij de Hoge Raad ingediend, waarin hij als (incidenteel) cassatiemiddel voordraagt:
“Schending van het Nederlandse recht, met name van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de accijns en/of van artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof het onderhavige intensief gefiltreerde ferment dat neutraal is wat betreft geur, kleur en smaak indeelt onder post 2206 van de gecombineerde nomenclatuur, zulks ten onrechte, althans op gronden welke de beslissing niet kunnen dragen.”
4.3
De Staatssecretaris heeft bij brief van 26 februari 2013 een verweerschrift ingediend.
4.4
Belanghebbende heeft het incidentele beroep in cassatie beantwoord. [11] De Staatssecretaris heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om te repliceren op het door hem ingestelde incidentele cassatieberoep. [12]
4.5
Belanghebbende heeft gerepliceerd op het verweerschrift van de Staatssecretaris [13] . De Staatssecretaris heeft geen gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid tot het nemen van een conclusie van dupliek. [14]

5.Vooraf ambtshalve

5.1
Aan het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris kleeft een formeel vuiltje.
5.2
De mogelijkheid incidenteel beroep in cassatie in te stellen is geregeld in artikel 29b, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). Die bepaling luidde [15] als volgt:
“De partij kan bij het verweerschrift incidenteel beroep in cassatie instellen. In dat geval wordt de partij die beroep in cassatie heeft ingesteld, in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van het verweerschrift het incidentele beroep te beantwoorden.”
5.3
Als volgt uit het vorenopgenomen citaat kan incidenteel beroep in cassatie worden ingesteld
bij hetverweerschrift. Dit suggereert dat incidenteel beroep in cassatie gelijktijdig met het verweerschrift moet worden ingediend. In casu heeft de Staatssecretaris zijn incidentele beroep in cassatie echter voorafgaand aan zijn verweerschrift ingediend. De vraag is of het incidentele beroep in cassatie hierdoor prematuur is en, zo ja, wat de gevolgen daarvan zijn.
5.4
De mogelijkheid om incidenteel beroep in cassatie in te stellen is bij de aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht, eind jaren negentig van de vorige eeuw, in de Awr opgenomen. Uit de nota naar aanleiding van het verslag [16] valt af te leiden dat de wens om tot een zorgvuldige en effectieve rechtspleging in cassatie te komen, aan de introductie van de mogelijkheid van incidenteel beroep in cassatie heeft bijgedragen. Ik citeer uit de nota naar aanleiding van het verslag:
“Wij menen evenwel dat aan een zorgvuldige en effectieve rechtspleging in cassatie in dit opzicht geen belemmeringen in de weg moeten worden gelegd. Daarom zijn wij van oordeel dat deze voorziening thans in de Awr kan worden neergelegd, vooralsnog op een eenvoudige manier, d.w.z. zonder de heffing van griffierecht.”
5.5
Bij de nota van wijziging werd vervolgens – in de nota nog aangeduid als artikel 29ba, lid 2 – het huidige (tweede lid) van artikel 29b voorgesteld. Die bepaling werd als volgt toegelicht:
“(…) Voorgesteld wordt om de regeling van het incidentele beroep in cassatie zo eenvoudig mogelijk te houden. Dat heeft ook het voordeel dat de rechtspraak maximale ruimte krijgt om zelf invulling te geven aan dit nieuwe processuele instrument. (…) Dit beroep [MvH: het incidentele beroep in cassatie] kan worden ingediend in een afzonderlijk geschrift, maar kan ook worden opgenomen in het verweerschrift. (…)” [17]
5.6
Uit de omstandigheid dat een incidenteel beroep in cassatie (kennelijk) niet hoeft te worden gedaan bij hetzelfde geschrift als het verweerschrift, zou kunnen worden afgeleid dat een incidenteel beroepschrift in cassatie ook niet per se op hetzelfde tijdstip hoeft te worden ingediend als het verweerschrift: de verweerder die ervoor kiest verweerschrift en incidenteel beroepschrift te scheiden, kan deze verschillende geschriften ook in verschillende enveloppen doen, mét de kans dat het ene geschrift er langer over doet dan het andere om de Hoge Raad te bereiken. Anderzijds pleit de term ‘bij het verweerschrift’ voor een gelijktijdige indiening.
5.7
Tegen de achtergrond van het doel van de zorgvuldige rechtspleging die (mede) ten grondslag ligt aan de mogelijkheid om incidenteel beroep in cassatie in te stellen valt er mijns inziens wat voor te zeggen om een incidenteel beroepschrift in cassatie als zodanig te accepteren indien het maar – net als het verweerschrift – binnen de voor het verweer gestelde termijn binnenkomt. Of een dergelijke invalshoek ook altijd de effectiviteit en de efficiency van de rechtspleging ten goede komt, is een tweede. Bedacht moet namelijk worden dat in artikel 29b, lid 2, van de Awr niet alleen is vastgelegd dat ‘bij’ verweer incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld, maar ook dat het incidentele beroep in cassatie moet kunnen worden beantwoord ‘binnen vier weken na verzending van het verweerschrift’. Niettegenstaande de in artikel 29, lid 3, van de Awr aan de Hoge Raad geboden mogelijkheid die termijnen te verlengen, laat de wettelijke reactietermijn van vier weken na verzending van het verweerschrift de mogelijkheid open dat de verweerder annex incidenteel cassatieberoeper de facto de beantwoordingstermijn (van het incidentele beroep in cassatie) minimaliseert door tijdig verweer in te dienen en met het incidentele beroep in cassatie te wachten tot het einde van de verweertermijn. [18]
5.8
Wanneer ik deze overwegingen bij elkaar optel, zou ik ervoor willen pleiten de term ‘bij verweer’ in artikel 29, lid 2, (oud) van de Awr in zoverre ruim op te vatten dat een ‘prematuur’ incidenteel beroep in cassatie, dat wil zeggen een beroep in cassatie dat binnenkomt vóór het verweerschrift als incidenteel beroep in cassatie mag meetellen in de procedure (de wederpartij wordt in dit geval niet beknot in zijn beantwoordingstermijn). Mits uiteraard, het verweerschrift binnen de daartoe gestelde termijn binnenkomt.
5.9
Uitgaande van het voorgaande, kom ik tot de slotsom dat het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris – zes dagen vóór het verweerschrift binnengekomen – tijdig is en dus als zodanig in de procedure moet worden meegenomen.
5.1
Ik kom nu tot een bespreking van de materiële kant van de zaak.

6.Accijnswetgeving en indeling in de GN

6.1
Hoewel het in casu draait om een naheffingsaanslag accijns, moet de kern van het geschil worden gezocht in de indeling van de dranken en van Ferm Fruit (‘het ferment’). De heffing van accijns van – voor zover hier van belang – tussenproducten en overige alcoholhoudende producten is namelijk (mede [19] ) afhankelijk van de indeling van de goederen in de GN.
6.2
Op grond van artikel 11d, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet) bedroeg de accijns in het onderhavige tijdvak voor niet-mousserende tussenproducten met een alcoholgehalte van niet meer dan 15% vol per hectoliter € 84,65. Voor niet-mousserende tussenproducten met een alcoholgehalte van meer dan 15% vol gold op grond van artikel 11d, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet een tarief van € 119,24. Artikel 13 van de Wet schreef destijds voor dat voor goederen die als overige alcoholhoudende producten moeten worden aangemerkt, de accijns per hectoliter bij een temperatuur van 20ºC per volume-percent alcohol € 15,04 bedraagt.
6.3
De definitie van een niet-mousserend tussenproduct is gegeven in artikel 11b van de Wet en luidt (met mijn cursivering):
“Onder niet-mousserende tussenproducten worden verstaan alle niet als bier of wijn aan te merken producten van GN-codes 2204, 2205 en
2206met een alcoholgehalte van meer dan 1,2%vol maar niet meer dan 22%vol, (…).” [20]
6.4
In de categorie ‘overige alcoholhoudende producten’ vallen ingevolge artikel 12 van de Wet (cursivering MvH):
“1.  Onder overige alcoholhoudende producten worden verstaan:
a.  alle producten van GN-codes 2207 en
2208met een alcoholgehalte van meer dan 1,2%vol, ook wanneer deze producten bestanddeel zijn van een product van een GN-code uit een ander hoofdstuk van de gecombineerde nomenclatuur;
b.  (…).
2.  Onder overige alcoholhoudende producten worden mede verstaan gedistilleerde dranken als bedoeld in het eerste lid, wanneer deze dranken andere producten, al dan niet in oplossing, bevatten.” [21]
6.5
Voor de beoordeling van de (juistheid van de) naheffingsaanslag is dan ook doorslaggevend de indeling van Ferm Fruit en van de dranken. Bij die indeling staan de tariefposten 2206 en 2208 van de GN centraal. Deze tariefposten maken deel uit van hoofdstuk 22 van de GN, getiteld ‘Dranken, alcoholhoudende vloeistoffen en azijn’.

7.Tariefposten 2206 en 2208 van de GN en de indelingsregels

7.1
Als hiervoor aangegeven, zijn in casu de posten 2206 en 2208 van de GN relevant voor de indeling van Ferm Fruit en van de dranken, en daarmee voor de beoordeling van de naheffingsaanslag accijns. Deze posten luiden, met inbegrip van de relevante postonderverdelingen en toelichtingen als hierna aangegeven.
7.2
Post 2206 van de GN
7.2.1
De tekst van post 2206 luidt, voor zover relevant:
“22 06
Andere gegiste dranken (bijvoorbeeld appelwijn, perenwijn, honingdrank); mengsels van gegiste dranken en mengsels van gegiste dranken met alcoholvrije dranken, elders genoemd noch elders onder begrepen (…):
(…)
(…)
- andere
(…)
(…)
- - niet mousserend, in verpakkingen inhoudende
- - - niet meer dan 2 l:
(…)
(…)
2206 00 59
- - - - andere”
7.2.2
In de GS-toelichting bij post 2206 is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Deze post omvat gegiste dranken van alle soorten, andere dan die bedoeld bij de posten 22.03 tot en met 22.05. [22]
Onder deze post wordt onder meer ingedeeld:
(…)
5. vruchtenwijn, verkregen door gisting van most of van sap van andere vruchten dan verse druiven (…) met een alcoholvolumegehalte van meer dan 0,5% vol;
(…)
Zij blijven ook onder deze post ingedeeld wanneer alcohol is toegevoegd of het alcoholvolumegehalte is verhoogd door een verdere gisting, voor zover zij het karakter hebben behouden van producten als bedoeld bij deze post.
Deze post omvat eveneens mengsels van alcoholvrije dranken en gegiste dranken en mengsels van gegiste dranken als bedoeld bij de voorgaande posten van dit hoofdstuk, bijvoorbeeld mengsels van limonade en bier of wijn, mengsels van bier en wijn, met een alcoholgehalte van meer dan 0,5% vol.”
7.3
Post 2208 van de GN
7.3.1
Onder post 2208 vallen, voor zover hier van belang:
“2208
Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van minder dan 80% vol; gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten:
(…)
(…)
2208 70
- likeuren
2208 70 10
- - in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l
- andere
- - ethylalcolhol, niet gedenatureerd, met een alcoholvolumegehalte van minder dan 80% vol, in verpakkingen inhoudende:
2208 90 91
- - - niet meer dan 2 l”
7.3.2
Opmerkelijk is dat de tekst van post 2208 niet in alle talen helemaal gelijk lijkt te zijn. In de Nederlandse en Engelse tekst van de post lijken alleen dranken die gedistilleerde alcohol bevatten onder de post te kunnen worden gebracht – de Engelse versie spreekt van “spirits, liqueurs and other spirituous beverages” –. In het Frans en het Duits lijkt wat meer ruimte te zijn gegeven om ook dranken die geen gedistilleerde alcohol bevatten onder de post te brengen. Zo worden in de Franse versie onder de post gebracht “eaux-de-vie, liqueurs et autres boissons spiritueuses” en in de Duitse versie “zusammengesetzte alkoholhaltige Zubereitungen der zum Herstellen von Getränken verwendeten Art.”
7.3.3
Post 2208 is in de GS als volgt toegelicht:
“Deze post omvat, ongeacht het volumegehalte alcohol:
(…)
B. likeuren, dat wil zeggen alcoholhoudende dranken waaraan suiker, honing of andere natuurlijke zoetstoffen en extracten of essences zijn toegevoegd (bijvoorbeeld alcoholhoudende dranken verkregen door distillatie of door het mengen van ethylalcohol of gedistilleerde dranken met een of meer van de navolgende producten: vruchten, bloemen of andere plantendelen, extracten, essences, etherische oliën of vruchtensappen, ook indien geconcentreerd). Van deze producten kunnen onder meer worden genoemd: likeuren die suikerkristallen bevatten, likeuren van vruchtensappen, eierlikeuren, likeuren op basis van kruiden, bessen of specerijen, likeuren van thee, chocolade, melk of honing;
C. alle andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten en die niet zijn genoemd of niet zijn begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk.
(...)
Bedoelde ethylalcohol kan worden onderkend van de producten bedoeld onder A, B en C hiervoor, ook indien hij bestemd is voor menselijke consumptie, doordat hij geen aromatische bestanddelen bevat.
Van de producten bij deze post kunnen behalve ethylalcohol met een alcoholvolumegehalte van minder dan 80% vol, worden genoemd:
(…)
7. likeuren, ook wel crèmes genoemd in verband met hun stroperigheid en hun kleur. Zij hebben in het algemeen een betrekkelijk laag alcoholgehalte, maar zijn zeer zoet (crème de cacao, crème de banane, crème de vanille, crème de café, crème de cassis, enz.). Hiertoe behoren eveneens zogenaamde emulsielikeuren, bestaande uit emulsies in alcohol van eieren (advocaat) of van room;”
7.3.4
De GN-toelichting op post 2208 luidt:
“Gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten, in de zin van deze post, zijn in het algemeen voor menselijke consumptie bestemde alcoholhoudende vloeistoffen die verkregen worden:
- hetzij door rechtstreeks distilleren (al dan niet onder toevoeging van aromatische stoffen) uit gegiste natuurlijke vloeistoffen, zoals wijn en cider, of uit gegiste vruchten, gegiste draf, gegiste granen of andere gegiste producten van plantaardige oorsprong;
- hetzij door het enkel toevoegen van bepaalde aromatische stoffen en eventueel suiker aan door distillatie verkregen alcohol.
(…)
Door gisting verkregen alcoholhoudende dranken vallen niet onder deze post (posten 22.03 tot en met 22.06).”
7.4
Bij de indeling van goederen vormen de zogenoemde algemene indelingsregels [23] het uitgangspunt. Primair heeft te gelden (indelingsregel 1) dat voor de indeling wettelijk bepalend zijn de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofstukken. GS- en GN-toelichtingen [24] dienen (slechts) als belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten. [25]
7.5
Het is daarbij vaste prik in de jurisprudentie van het HvJ dat – omwille van de rechtszekerheid en gemakkelijke controle – het doorslaggevende criterium voor de indeling in beginsel [26] moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen zoals omschreven in de tekst van de tariefposten en in de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken. [27]
7.6
Met betrekking tot de elementen die bepalend zijn voor de objectieve kenmerken en eigenschappen van een drank kan worden gewezen op het arrest Siebrand. Kort gezegd stond in dit arrest centraal de indeling van dranken die – anders dan in onderhavige zaak – zowel gegiste als gedistilleerde alcohol bevatten. Uit de punten 35 tot en met 39 van het arrest Siebrand leid ik af dat het HvJ in ieder geval als objectieve kenmerken en eigenschappen van een (gemengde) drank beschouwt: de smaak, de geur en het uiterlijk. [28]
7.7
Het kan gebeuren - bijvoorbeeld bij mengsels van stoffen - dat een goed vatbaar is voor indeling in twee of meer tariefposten. In die gevallen geschiedt de indeling op grond van algemene indelingsregels (2b en) 3 als volgt. Ik citeer uit regel 3:
“a. De post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven de posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld (…) worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de andere posten daarvan een volledigere of nauwkeurigere omschrijving geeft;
b. Mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen (…), waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3a, worden ingedeeld naar de stof of het goed waaraan de mengsels, de werken (…) hun wezenlijk karakter ontlenen, indien die kan worden bepaald;
c. In de gevallen waarin de indeling aan de hand van het bepaalde onder 3a en 3b niet mogelijk is, wordt van de verschillende in aanmerking komende posten, de post toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.”
7.8
Naar volgt uit punt VIII van de GS-toelichting op (de hiervóór aangehaalde) algemene regel 3b kan het voor het karakter van een goed bepalende kenmerk naargelang de soort van goederen bijvoorbeeld blijken uit de soort en aard van de stof of van de bestanddelen, uit hun omvang, hoeveelheid, gewicht, waarde of hun belang in verband met het gebruik ervan. [29]
7.9
Aan de hand van de hiervóór vermelde vuistregels dient te worden bepaald onder welke post Ferm Fruit en de dranken moeten worden ingedeeld.

8.Ferm Fruit en (in) de GN

8.1
In cassatie staat vast [30] dat Ferm Fruit een drank is, dat wil zeggen dat het vloeibaar is, geschikt en bestemd is voor menselijke consumptie en dat de primaire bestemming van het ferment niet uitsluitend de bereiding van het eindproduct is. [31] Daarbij is niet in geschil dat sprake is van een alcoholhoudende drank en dat alle alcohol in Ferm Fruit door vergisting is verkregen.
8.2
Daarmee voldoet Ferm Fruit aan de omschrijving van post 2206 van de GN.
8.3
De vraag is echter of Ferm Fruit niet ook onder post 2208 van de GN kan worden gebracht. Dit met name omdat de in post 2208 van de GN vermelde ‘ethylalcohol’ niet alleen gedistilleerde alcohol lijkt te omvatten, maar ook gegiste alcohol. Ik leid dat althans af uit de GS-toelichting op post 2207 van de GN. [32] Daarin is onder meer opgenomen (cursivering MvH):
“(…) Gefermenteerde dranken en gedistilleerde dranken bevatten ethylalcohol
verkregen door fermentatie van bepaalde soorten suiker door middel van gist of andere fermenten. Niet-gedenatureerde ethylalcohol bedoeld bij de posten 2207 of 2208 wordt verkregen door een gefermenteerd product achtereenvolgende zuiveringsprocessen (bijvoorbeeld distillatie, filtratie enz.) te laten doorlopen op een zodanige wijze dat het karakter van een gefermenteerd product verloren is gegaan, waarbij een heldere, kleurloze, niet-mousserende vloeistof ontstaat met uitsluitend de reuk en smaak van ethylalcohol. (...)”
8.4
Dit lijkt aan te sluiten bij de GS-toelichting op post 2208 (zie ook punt 7.3.3 van deze conclusie) waarin is vermeld dat onder post 2208 ook ethylalcohol voor menselijke consumptie valt en dat deze ethylalcohol kan worden onderscheiden van gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten doordat hij geen aromatische bestanddelen bevat. [33]
8.5
Anderzijds vermeldt de GN-toelichting op post 2208 uitdrukkelijk (zie punt 7.3.4 van deze conclusie) dat
door gisting verkregenalcoholhoudende
drankenniet onder post 2208 van de GN vallen, en wordt in de GS-toelichting op post 2206 van de GN expliciet aangegeven dat deze post
gegiste dranken van alle soorten(andere dan bedoeld bij de posten 2203 tot en met 2205) omvat.
8.6
Bezie ik de tekst van de beide aan de orde zijnde posten, de toelichtingen daarop en het arrest van het HvJ van 14 juli 2011, Paderborner Brauerei Haus Cramer, C-196/10 (hierna: arrest Paderborner), dan kom ik tot de slotsom dat het essentiële kenmerk van een ‘2206-product’ is dat het een drank is, terwijl de ethylalcohol uit post 2208 zeer wel voor menselijke consumptie geschikt kan zijn, maar juist geen drank is in de zin van de omschrijving in punt 8.1 van deze conclusie. Ik citeer uit het arrest Paderborner (cursivering MvH):
“35.  Daarentegen is in de GS-toelichting op post 2208 uitdrukkelijk aangegeven dat deze ook ethylalcohol omvat, ongeacht of deze voor menselijke consumptie of industrieel gebruik bestemd is. Het feit dat ‘malt beer base’ slechts een tussenproduct is, leidt er dus niet toe dat het buiten deze post valt.
36.  Hoewel de GN-toelichting op GN-post 2208 door gisting verkregen alcoholhoudende dranken daarvan uitsluit, volstaat het voor de onderhavige zaak eraan te herinneren dat dit geen betrekking kan hebben op ‘malt beer base’ (…), aangezien het (…) geen alcoholhoudende
drankis.”
8.7
Steun voor de aanname dat met de term ethylalcohol niet op dranken (maar hooguit op ingrediënten daarvan) wordt gedoeld, ontleen ik aan de tekst van de posten 2207 en 2208, waarin ethylalcohol als afzonderlijk product is vermeld (‘ethylalcohol en gedistilleerde dranken’ in post 2207 van de GN en ‘ethylalcohol; gedistilleerde dranken, (…)’ in post 2208 van de GN).
8.8
Gelet op het voorgaande kom ik tot de slotsom dat Ferm Fruit, nu vaststaat dat het een door gisting verkregen alcoholhoudende
drankis, onder post 2206 moet worden ingedeeld: Ferm Fruit past mijns inziens onder de bewoordingen van post 2206 van de GN (gegiste drank). Zo ervan moet worden uitgegaan dat Ferm Fruit ook vatbaar is voor indeling onder post 2208 van de GN, is die conclusie niet anders, aangezien de ‘drankenpost’ 2206 van de GN mijns inziens hetzij als specifiekere post voorrang moet krijgen (algemene indelingsregel 3a), hetzij voorgaat omdat het wezenlijke karakter van het product wordt gevormd door haar hoedanigheid als (gegiste)
drank(algemene indelingsregel 3b).
8.9
In dit verband verdient nog opmerking dat het HvJ in (punt 37 van) het arrest Paderborner belang hechtte aan de omstandigheid dat het in dat arrest centraal staande ‘malt beer base’ niet eenvoudigweg uit vergisting was verkregen, maar dat na de gisting ultrafiltratie volgde. Na deze ultrafiltratie verloor de ‘malt beer base’ van Paderborner – dat uit gebrouwen bier werd gewonnen – het karakter van bier: het leek niet (meer) op bier en smaakte er niet meer naar. Deze omstandigheden waren voor het HvJ aanleiding (overigens min of meer ten overvloede, omdat de omstandigheid dat de ‘malt beer base’ geen drank was al leidde tot de slotsom dat het product niet onder post 2203 kon worden gebracht) te oordelen dat de objectieve kenmerken en eigenschappen van de ‘malt beer base’ niet overeenstemden met die van bier van post 2203 van de GN, maar wel met die van ethylalcohol van post 2208 van de GN.
8.1
Het komt mij voor dat deze overweging uit het arrest Paderborner voor dranken van post 2206 van de GN niet van belang is, ook al vindt na gisting – zoals in casu – filtratie plaats. Bedacht moet worden dat bier een drank met specifieke eigenschappen is en dat post 2206 van de GN, oneerbiedig gezegd, een verzamelpost is voor gegiste dranken van alle soorten. Weliswaar is in de GS-toelichting (zie punt 7.2.2 van deze conclusie) een aantal dranken genoemd die onder de post vallen, maar deze opsomming is, gezien de tekst (‘onder deze post worden
onder meeringedeeld’) niet limitatief en sluit andere dan de vermelde dranken niet uit. Ik meen - nog afgezien van het gegeven dat in casu niet feitelijk vaststaat wat de gevolgen van de filtratie bij de productie van Ferm Fruit zijn voor het uiterlijk en de smaak daarvan - dat dan ook niet gezegd kan worden dat een ‘2206-drank’ een specifieke smaak, geur of uiterlijk heeft. Ook een neutrale drank zoals Ferm Fruit [34] kan, met andere woorden, een ‘2206-drank’ zijn. [35]
8.11
De vraag is of aan deze laatste conclusie wordt afgedaan door overwegingen van het HvJ in het arrest Siebrand. Uit dit arrest – met name punt 27 daarvan – zou kunnen worden afgeleid dat een gegiste drank van tariefpost 2206 van de GN het uiterlijk, de smaak en de geur moet hebben van een uit een bepaalde vrucht of uit een bepaald natuurproduct vervaardigde drank:
“27 Blijkens de verwijzingsbeslissing hebben de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dranken [MvH: het ging om appelwijn waaraan gedistilleerde alcohol, water, aroma’s, suikersiroop en geur- en smaakstoffen waren toegevoegd] echter de smaak, de geur en het uiterlijk van een uit een bepaalde vrucht of uit een bepaald natuurproduct vervaardigde drank, dat wil zeggen van een gegiste drank, verloren. Dergelijke producten kunnen niet in post 2206 van de GN worden ingedeeld.”
8.12
De overweging suggereert dat een ‘post 2206-drank’ moet smaken, ruiken en er uitzien als een product dat uit een bepaalde vrucht of natuurproduct is vervaardigd, en dat (dus) een gegiste drank die neutraal van kleur, smaak en uiterlijk is, daar niet onder kan vallen. Om de volgende redenen verwerp ik deze suggestie.
8.13
In de eerste plaats worden in de tariefpost zelf geen andere eisen aan de daaronder vallende drank gesteld, dan dat het moet gaan om een gegiste drank. De in de post genoemde appelwijn, perenwijn en honingdrank zijn slechts voorbeeldsgewijs gegeven. Voorts moet de overweging van het HvJ worden gelezen in de context van het arrest, waarin de vraag van de Hoge Raad – enigszins geparafraseerd – was of appelwijn (zonder twijfel een ‘2206-drank’) waaraan zodanige toevoegingen waren gedaan dat het in te delen (eind)product ‘de smaak, de geur en/of het uiterlijk van een drank uit een bepaalde vrucht [MvH: in die zaak appel] of een bepaald natuurproduct heeft verloren’, nog onder post 2206 van de GN kon worden gebracht. In de in punt 8.11 aangehaalde overweging 27 herhaalt het HvJ in wezen de woorden van de Hoge Raad. Ik meen dan ook dat in de overweging niet een definitie van een gegiste drank moet worden gelezen. In dit verband wijs ik op de bijdrage van (rechter in het HvJ) K. Lenaerts, ‘The Court of Justice and EU law’ in G. Maesto,
Taxation of Intercompany Dividends under Tax Treaties en EU Law(Amsterdam, IBFD 2012, blz. 4) (curs. MvH):
‘Judgments of the ECJ should not be read like statutory provisions, which they are not. Paragraphs of a judgment should not be singled out and then put between quotation marks preceded by ‘The Court of Justice held that’. This is misleading. The ECJ works indeed with paragraphs and linguistically speaking they can be singled out; legally speaking, however, they cannot,
as they are to be related to the context in which they have been draftedas steps in the reasoning towards the operative part of the judgment.”
8.14
Ik blijf derhalve bij mijn conclusie dat neutraliteit van smaak, geur en uiterlijk niet hoeft af te doen aan de indeling van een drank onder post 2206 van de GN.
8.15
Die conclusie wordt ook niet anders door de omstandigheid dat het Harmonized System Committee van de WDO voor een (blijkens de omschrijving) vergelijkbaar product een advies voor indeling onder post 2208 heeft gegeven, [36] dat door de Europese Commissie is overgenomen door middel van een mededeling in het PB EU van 14 december 2011, C364. Niet alleen dateert het advies van enige jaren ná het litigieuze tijdvak, ook lijkt het in het advies omschreven product – zie voetnoot 36 – niet als drank te zijn gekwalificeerd. Dit alles nog afgezien van het feit dat adviezen voor de indeling van goederen hooguit hulpmiddelen zijn, en geen bindende kracht hebben.
8.16
Al met al kom ik tot de slotsom dat het Hof met juistheid heeft geoordeeld dat Ferm Fruit onder post 2206 van de GN moet worden ingedeeld. Dat oordeel is ook niet onvoldoende gemotiveerd. Het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris faalt derhalve.
8.17
Ik merk hierbij op – ambtshalve: partijen noch Rechtbank en Hof melden daar iets over – dat mij opvalt dat belanghebbende kennelijk (ook) voor Ferm Fruit aangifte heeft gedaan naar het accijnstarief dat geldt voor ‘2206-dranken’ met een alcoholgehalte van niet meer dan 15% vol (artikel 11d, lid 1, onder a, van de Wet (tekst destijds): € 84,65 per hectoliter). Het staat echter vast – zie punt 2.1 van deze conclusie – dat Ferm Fruit een alcoholgehalte heeft van 16% vol. Mijns inziens zou ter zake van de uitslag van Ferm Fruit dan ook accijns verschuldigd zijn naar het in artikel 11d, lid 1, onder b, van de Wet genoemde tarief van € 119,24 per hectoliter (tarief 2008).

9.De dranken en (in) de GN

9.1
Naar uit het voorgaande volgt, is de basis van de in geding zijnde dranken – Ferm Fruit – mijns inziens een gegiste drank van tariefpost 2206 van de GN. Deze dranken worden bereid door aan Ferm Fruit suiker, aroma’s, kleur- en smaakstoffen, verdikkingsmiddelen en/of conserveermiddelen toe te voegen en in een enkel geval ook nog (een) room(base). Ik ga ervan uit dat de toevoegingen voor alle (twaalf) dranken verschillend zijn, het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de samenstelling van elk van de dranken. Wel staat vast dat bij de bereiding van geen van de in deze procedure in geding zijnde dranken gedistilleerde alcohol wordt toegevoegd.
9.2
Met het oog op hetgeen vaststaat omtrent de toevoegingen aan Ferm Fruit om tot (elk van de) dranken te komen, meen ik dat geen sprake is van toevoeging van een alcoholvrije drank aan Ferm Fruit: uit de vaststaande feiten leid ik af dat het gaat om ‘losse’ toevoegingen van diverse stoffen. Ik meen dan ook dat de dranken niet kunnen worden aangemerkt als een mengsel van een alcoholvrije drank en een gegiste drank, die – gezien de in punt 7.2.1 aangehaalde tekst van de GS-toelichting op post 2206 – ook onder post 2206 valt (‘deze post omvat eveneens mengsels van alcoholvrije dranken en gegiste dranken (…)’).
9.3
Uit de vorenbedoelde toelichting kan overigens wel worden afgeleid dat toevoegingen aan een gegiste drank nog niet meebrengen dat een drank niet meer onder post 2206 kan worden gebracht. Anders gezegd: een mengsel van een gegiste drank met (bijvoorbeeld) limonade, heeft kennelijk nog steeds de objectieve eigenschappen (c.q. het wezenlijke karakter) van een gegiste drank. In een iets andere context kan dat ook worden afgeleid uit het arrest van het HvJ van 17 oktober 1995, Société Pardo & Fils en Camicas, gevoegde zaken C-59/94 en C-64/95. In dat arrest ging het om de vraag of sangria, een mengsel van (meer dan) 50% druivenwijn, water, suiker en vruchtenextracten als ‘wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of met aromatische stoffen’ onder post 2205 van de GN moest worden ingedeeld, dan wel als ‘gegiste drank’ onder post 2206 van de GN. Het HvJ overwoog dat de sangria onder post 2205 van de GN zou vallen indien geen water en suiker was toegevoegd en spitste zich vervolgens toe op de vraag of de toevoeging van water en suiker gevolgen voor de indeling zou hebben. Dat bleek in de voorgelegde zaak niet het geval:
“19.  Vaststaat, dat een drank als de betrokken sangria, die wijn van verse druiven (meer dan 50%), vruchtenextracten, water en suiker bevat, zijn wezenlijk karakter ontleent aan de gearomatiseerde wijn. De toevoeging van water en suiker in redelijke hoeveelheden kan het wezenlijk karakter van de gearomatiseerde wijn niet veranderen. (…)”
9.4
Toevoegingen hoeven derhalve niet het wezenlijke karakter van een drank aan te tasten. Dat roept de vraag op wat het wezenlijk karakter is van een ‘2206-drank’. Gelet op de voor indeling in aanmerking te nemen objectieve kenmerken en eigenschappen en de invulling die het HvJ daaraan heeft gegeven in de drankensfeer – ik verwijs naar punt 7.6 van deze conclusie – meen ik dat een product in ieder geval een drank moet zijn en bovendien gegist moet zijn [37] om onder post 2206 van de GN te kunnen worden gebracht, en niet elders genoemd moet zijn of elders onder begrepen. Naar volgt uit hetgeen ik eerder in deze conclusie betoogde, meen ik dat een ‘2206-drank’ niet een bepaalde geur of smaak hoeft te hebben, zodat organoleptische eigenschappen van ‘
de’2206-drank eigenlijk niet te geven zijn. Dit brengt tevens met zich dat een gegiste drank waaraan toevoegingen worden gedaan waardoor smaak en geur wijzigen, niet reeds daardoor post 2206 ‘uitvliegen’.
9.5
Omtrent de individuele dranken van de onderhavige zaak staat feitelijk niets anders vast dan dat zij geproduceerd worden door diverse verschillende stoffen toe te voegen aan Ferm Fruit, en dat aan geen van de dranken alcohol wordt toegevoegd. Daarvan uitgaande lijkt het er op het eerste gezicht op dat de dranken hun karakter (drank en gegist) hebben behouden. Omtrent het uiterlijk van elke afzonderlijk drank – ook een objectieve eigenschap – is echter niets vastgesteld. Ik acht het niet ondenkbaar dat een gewijzigd uiterlijk tot de slotsom moet leiden dat het wezenlijke karakter van een drank is gewijzigd. Daarover valt, nu daaromtrent niets vaststaat, in cassatie echter niets te zeggen. [38]
9.6
Als eerder aangegeven, geldt voor indeling van een drank in post 2206 van de GN dat het in te delen product elders niet is genoemd c.q. niet elders onder wordt begrepen. In dit verband rijst de vraag of de dranken als likeur in de zin van post 2208 kunnen worden beschouwd. De eerste vraag die daartoe moet worden beantwoord, is of dranken van post 2208 (‘gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten’) per se gedistilleerde alcohol moeten bevatten. Is dat het geval, dan kunnen de dranken niet onder post 2208 worden begrepen, uitgaande van de juistheid van mijn veronderstelling (zie onderdeel 7 van deze conclusie) dat met de in post 2208 ook gehanteerde term ‘ethylalcohol’ niet wordt gedoeld op dranken, en dat de dranken van belanghebbende aromatische bestanddelen bevatten (vgl. de in punt 7.3.3 aangehaalde GS-toelichting, waarin is vermeld dat ethylalcohol zich onderscheidt van de in post 2208 genoemde dranken doordat ethylalcohol geen aromatische bestanddelen bevat). [39]
9.7
Grammaticaal gezien lijkt post 2208 van de GN, in ieder geval in de Nederlandse versie, en afgezien van de in post 2208 ook vermelde ethylalcohol, louter te zien op dranken die gedistilleerde alcohol bevatten. Ook het Harmonized System Committee van de WDO lijkt dat standpunt in te nemen. Zo wordt in het verslag van de 39ste vergadering onder meer overwogen:
“29. Furthermore, the Committee felt that “heading 22.08 was restricted to distilled products only”.”
9.8
Uit de GS-toelichting kan evenwel worden afgeleid dat met name likeuren niet per se uit of met gedistilleerde alcohol hoeven te zijn bereid. Ik wijs hier op de in punt 7.3.3 aangehaalde passage uit de GS-toelichting op post 2208, waarin likeuren worden omschreven als “alcoholhoudende dranken waaraan suiker, honing of andere natuurlijke zoetstoffen en extracten of essences zijn toegevoegd (bijvoorbeeld [40] alcoholhoudende dranken verkregen door distillatie of door het mengen van ethylalcohol of gedistilleerde dranken met een of meer van de navolgende producten (….)”. Ook met name de Duitse versie van post 2208 van de GN, aangehaald in punt 7.3.2 van deze conclusie, lijkt ruimte te bieden om ook andere dranken dan dranken met gedistilleerde alcohol onder de post te brengen.
9.9
Al met al lijkt de indeling van de dranken te staan of te vallen met het antwoord op de vraag of het begrip likeur ook dranken omvat die geen gedistilleerde alcohol bevatten en zo ja, of de dranken het wezenlijke karakter hebben van een likeur. Dat laatste dient per drank te worden vastgesteld. Aangezien omtrent de individuele dranken niets is vastgesteld, en de vaststelling van de objectieve eigenschappen en kenmerken van elk van de dranken een onderzoek van feitelijke aard vergt, waarvoor in cassatie geen plaats is, meen ik dat de Hoge Raad de zaak niet zelf kan afdoen, maar dat verwijzing aan de orde is. Dit
tenzijalle dranken van post 2208 van de GN gedistilleerde alcohol moeten bevatten om onder die post te vallen.
9.1
Ik heb mijn aarzelingen bij de beantwoording van de vraag of het begrip likeur alleen dranken met gedistilleerde alcohol omvat. Die aarzeling brengt mij ertoe uw Raad te adviseren hieromtrent de volgende prejudiciële vraag aan het HvJ voor te leggen.
‘Moet een alcoholhoudende drank die enkel gegiste en geen gedistilleerde alcohol bevat en die is samengesteld door aan een wat geur-, kleur- en smaak betreft neutrale drank van post 2206 van de GN, suiker, aroma’s, kleur- en smaakstoffen, verdikkingsmiddelen en conserveermiddelen toe te voegen, als likeur worden ingedeeld in post 2208 van de GN?’
9.11
Het komt mij voor dat de door het Hof gekozen oplossing, te weten dat indeling op grond van algemene indelingsregel 3c moet plaatsvinden (tariefpost die in nummervolgorde de laatste is), nu geen van de partijen argumenten naar voren heeft gebracht omtrent de (organoleptische) eigenschappen die het wezenlijk karakter van die dranken bepalen, en daarom kan niet worden ingedeeld aan de hand van indelingsregels 2, 3a of 3b, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de indelingsregels. De omstandigheid dat partijen niet aangeven wat huns inziens het wezenlijk karakter is, wil nog niet zeggen dat dat karakter niet te bepalen is. Dit alles afgezien van het antwoord op de (prejudiciële) vraag of dranken met uitsluitend gegiste alcohol überhaupt onder post 2208 van de GN kunnen worden gebracht.
9.12
Gezien het voorgaande meen ik dat de beoordeling van cassatiemiddelen I en IV in afwachting van de beantwoording op de in punt 9.10 geformuleerde vraag moet worden aangehouden. Ik geef de Hoge Raad dan ook in overweging om met betrekking tot deze cassatiemiddelen iedere verdere beslissing aan te houden en het geding te schorsen totdat het HvJ naar aanleiding van voormeld verzoek uitspraak heeft gedaan.

10.Beginselen van behoorlijk bestuur

10.1
Met betrekking tot de beginselen van behoorlijk bestuur heeft belanghebbende zich voor het Hof in de eerste plaats beroepen op bij haar gewekt vertrouwen door het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 7 oktober 2005, nr. CPP2005/1510M (verder: het besluit). Dit besluit is destijds gepubliceerd naar aanleiding van vragen over de indeling van dranken die zowel gegiste als gedistilleerde alcohol bevatten en moet mijns inziens dan ook in die context worden bezien. Ik citeer enkele passages uit het besluit (cursivering MvH):
“(…) Alcoholhoudende dranken die zowel gegiste alcohol als gedistilleerde alcohol bevatten moeten worden ingedeeld onder post 2208 van de gecombineerde nomenclatuur. Indien deze dranken, niet zijnde gedistilleerde dranken en likeuren, het karakter van een gegiste drank hebben moeten zij onder post 2206 worden ingedeeld. Hiervan is sprake als wordt vastgesteld dat meer dan 50 gewichtspercenten van het totale alcoholvolumepercentage de gistingskenmerken heeft van ongezuiverde, gegiste alcohol.
(…)
Overeenkomstig de toelichting op de nomenclatuur van het Geharmoniseerd Systeem (…) blijven dranken als bedoeld bij post 2206 onder die post ingedeeld indien (gedistilleerde) alcohol is toegevoegd, voorzover zij het karakter hebben behouden van producten als bedoeld bij deze post, dit zijn gegiste dranken, andere dan die bedoeld bij de posten 2203 tot en met 2205, mengsels van gegiste dranken en mengsels van gegiste dranken met alcoholvrije dranken, elders genoemd noch elders onder begrepen. Van het karakter van een product als bedoeld bij post 2206 is sprake indien wordt vastgesteld dat meer dan 50 gewichtspercenten van het totale alcoholvolumegehalte de gistingskenmerken vertoont, dat wil zeggen de kenmerken van ongezuiverde, gegiste alcohol.”
10.2
Hoewel het besluit draait om de indeling van dranken die – anders dan de onderhavige dranken – zowel gegiste als gedistilleerde alcohol bevatten, meen ik dat de staatssecretaris van Financiën met het besluit wel het vertrouwen wekt dat dranken waarvan meer dan 50 gewichtsprocenten van het totale alcoholvolumepercentage de gistingskenmerken heeft van ongezuiverde, gegiste alcohol, onder post 2206 van de GN wordt ingedeeld.
10.3
Mijns inziens vermag dit belanghebbende echter niet helpen.
10.4
In de eerste plaats omdat het besluit is ingetrokken voordat de feiten van de onderhavige zaak (oktober 2008) zich voordeden. Daarna is het besluit zelfs nóg een keer ingetrokken. De eerste intrekking geschiedde dat bij het besluit van 21 maart 2008, nr. CPP2007/3285M, Stcrt. 2008, 70 [41] en wel per 12 april 2008, en vervolgens nog eens (per 1 januari 2010) bij besluit van 7 december 2009, nr. CPP2009/2274M, Stcrt 2009, 19143. Wat de reden ook is waarom bij het besluit van 7 december 2009 het besluit nogmaals werd ingetrokken, dat neemt niet weg dat het besluit toen al meer dan een jaar was ingetrokken. Ik zie niet in waarom de eerste intrekking geen gelding zou hebben (of het moest zijn vanwege de verschrijving in de vermelding in het besluit van 21 maart 2008, maar daarover wordt nergens iets gezegd). Ik ga er dan ook vanuit dat het besluit per 12 april 2008 is ingetrokken.
10.5
Indien – toch – ervan moet worden uitgegaan dat de ‘echte’ intrekking van het besluit pas per 1 januari 2010 plaatsvond (dus nádat de feiten van de onderhavige zaak hadden plaatsgehad), heeft mijns inziens het volgende te gelden. Aan het besluit kan dan mijns inziens vertrouwen worden ontleend [42] dat producten (ook indien zij geen gedistilleerde alcohol bevatten) onder post 2206 van de GN worden ingedeeld, indien meer dan 50 gewichtspercenten van het totale alcoholvolumegehalte de kenmerken vertoont van
ongezuiverde, gegiste alcohol. In de hoger beroepsfase van de procedure heeft de Inspecteur betoogd [43] dat door (onder meer) ultrafiltratie de kenmerken van ongezuiverde gegiste alcohol verloren zijn gegaan. Het Hof heeft dit betoog mijns inziens kunnen opvatten als een betwisting door de Inspecteur van belanghebbendes stelling dat de dranken voor meer dan 50 gewichtsprocenten de kenmerken van ongezuiverde gegiste alcohol als bedoeld in het besluit hadden. Ik acht het oordeel van het Hof dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de dranken voor meer dan 50 gewichtspercenten van het totale alcoholvolumepercentage de gistingskenmerken hebben van ongezuiverde gegiste alcohol als bedoeld in het besluit, dan ook niet onbegrijpelijk.
10.6
Wat betreft belanghebbendes beroep op bij haar door het Verslag van de 39ste vergadering van het Harmonized System Committee van de WDO [44] gewekt vertrouwen dat de dranken onder post 2206 van de GN moeten worden ingedeeld, zij opgemerkt dat de adviezen van de WDO weliswaar hulpmiddelen zijn bij de uitlegging van de draagwijdte van de tariefposten, maar dat zij geen bindende kracht hebben. [45] Daarbij komt dat in hetzelfde verslag wordt aangehaald dat de Europese Commissie indeling in post 2208 van de GN voorstaat. [46] Het document waar belanghebbende meent vertrouwen aan te mogen ontlenen betreft een verslag van een vergadering waarin aan de het Harmonized System Committee van de WDO wordt gevraagd een standpunt in te nemen dat op zichzelf geen officiële status heeft. Belanghebbende kan zich mijns inziens dan ook niet met recht beroepen op vertrouwen gewekt door dit document.
10.7
Hetzelfde lot is mijns inziens belanghebbendes beroep op het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel beschoren ten aanzien van voor andere producten (aan derden) afgegeven bindende tariefinlichtingen, nu niet kan worden vastgesteld - omtrent het karakter van de afzonderlijke dranken staat immers niets vast, behalve dan dat zij geen gedistilleerde alcohol bevatten - dat de dranken van belanghebbende überhaupt vergelijkbaar zijn met die waarvoor (aan derden) bindende tariefinlichtingen zijn afgegeven.
10.8
Het tweede en derde middel falen derhalve.

11.Artikel 90 EG (thans artikel 110 VWEU)

11.1
Het Hof is volgens belanghebbende in haar vijfde middel ten onrechte voorbij gegaan aan haar stelling dat ongelijke behandeling van wijn van druiven en wijn van vruchten leidt tot verboden discriminatie in de zin van artikel 90 EG (thans artikel 110 VWEU).
11.2
Op grond van artikel 90 EG is het de lidstaten verboden om op producten van andere lidstaten, al dan niet rechtstreeks een hogere binnenlandse belasting te heffen van welke aard ook dan die welke al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten wordt geheven.
11.3
Hoewel (mogelijke) strijdigheid van nationale regelgeving met artikel 90 EG in de sfeer van alcoholhoudende dranken voor het HvJ in verschillende arresten [47] aan de orde is geweest, mist de bepaling in de onderhavige zaak mijns inziens toepasbaarheid: belanghebbende is accijns verschuldigd ter zake van de uitslag van dranken. Er is geen sprake van dranken die uit een andere lidstaat afkomstig zijn, laat staan dat het gaat om buitenlandse dranken die zwaarder zouden worden belast dan binnenlandse dranken. Een vergelijking tussen (hoger belaste) buitenlandse dranken met (lager belaste) binnenlandse dranken is niet aan de orde, zodat ook toepassing van artikel 90 niet aan de orde is. Het vijfde middel faalt dan ook.

12.Proceskostenvergoeding

12.1
Belanghebbende meent dat het Hof haar ten onrechte geen integrale vergoeding van de proceskosten heeft toegekend [48] omdat de Belastingdienst/Douane ‘lichtvaardig en derhalve in verregaande mate onzorgvuldig, zo niet onrechtmatig’ heeft gehandeld door een standpunt in te nemen dat naderhand door de rechter wordt vernietigd.’
12.2
Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat deze stelling, reeds voor het Hof is aangevoerd. De stelling is ook niet eerder in de procedure ingebracht. Ik meen dan ook dat de inbreng hiervan in cassatie een novum betreft en derhalve niet in de cassatieprocedure aan de orde kan worden gesteld zodat het middel reeds hierom faalt.

13.Conclusie

De conclusie strekt ongegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie, alsmede van het beroep in cassatie voor zover het betreft de middelen II, III, V en VI. Voor het overige strekt de conclusie tot het aanhouden van iedere verdere beslissing en schorsing van het geding totdat het HvJ naar aanleiding van het in punt 9.10 van deze conclusie bedoelde verzoek uitspraak heeft gedaan.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal

Voetnoten

1.Volledigheidshalve meld ik hier nog de vierde zaak betreffende de indeling van alcoholhoudende dranken die bij de Hoge Raad aanhangig is en die een andere belanghebbende betreft: zaak nummer 12/05326. Die zaak betreft een tweede cassatie in de procedure die eerder heeft geleid tot het arrest van het HvJ van 7 mei 2009, Siebrand, C-150/08, BNB 2009/160.
2.Dezelfde verschillen gelden tussen zaak 12/01620 en zaak 12/05757.
3.De afkorting FT staat blijkens de uitspraak van het Hof voor ‘Famous Tastes’.
4.Het Hof en de Rechtbank vermelden deze drank als FT Cocon
5.In de stukken ook wel aangeduid als ferment V, Ferment 9394 en Vinmix.
6.Inspecteur van Belastingdienst/[P].
7.De tweede volzin luidde tot 31 december 2012: “Zij kan een bij haar aanhangig gemaakte zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een andere rechtbank, indien naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank behandeling van die zaak door een andere rechtbank gewenst is.” Deze tweede volzin is bij Besluit van 12 juli 2012, Stb. 2013, 314 per 1 januari 2013 komen te vervallen.
8.Kennelijk, zie punt 1.2 van de uitspraak van het Hof, omdat de ex-echtgenote van de financial controller van belanghebbende als griffier werkzaam was bij de belastingkamer van rechtbank Arnhem.
9.In punt 2.5 overwoog de Rechtbank: “Tussen partijen is niet in geschil dat Ferm Fruit neutraal is wat betreft geur, kleur en smaak. De overige in 2.3 genoemde producten (hierna: de overige producten) bestaan voor zeker 80% tot 90% uit Ferm Fruit. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de overige producten fel gekleurd zijn en een nadrukkelijk aanwezige geur hebben, veroorzaakt door kunstmatige fruitaroma's.”
10.Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 7 oktober 2005, nr. CPP2005/1510M, Stcrt. 2005, 228.
11.Zie zijn brief van 16 april 2013.
12.Zie haar brief van 15 mei 2013.
13.Zie zijn brief van 16 april 2013.
14.Zie haar brief van 15 mei 2013.
15.Bij Wet aanpassing bestuursprocesrecht van 20 december 2012 is artikel 29b, lid 2, van de Awr gewijzigd. Incidenteel beroep in cassatie hoeft niet meer
16.Kamerstukken II 1997/98, 25 175, nr. 5, blz. 36.
17.Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 175, nr. 6, blz. 6. In de toelichting werd overigens ervan uitgegaan dat incidenteel beroep in cassatie niet bestemd was om een partij die deels in het ongelijk is gesteld door het Hof en die geen beroep in cassatie heeft ingesteld, alsnog die mogelijkheid te geven. Bij de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is de minister daarop teruggekomen. Zie Handelingen II, 8 april 1998, p. 71-5313.
18.De wetgever heeft, naar ik eerder aangaf, ervoor gekozen het instellen van incidenteel beroep in cassatie mogelijk te maken binnen de verweertermijn. Zie het besluit van 25 juni 2013, Stb. 2013,258.
19.Ook het alcoholgehalte speelt een rol.
20.Zie ook artikel 17, lid 1, van Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (hierna: structuurrichtlijn), PB van 31 oktober 1992, nr. 316/21, op grond waarvan als ‘tussenproducten’ worden verstaan: “alle producten van de GN-codes 2204, 2205 en 2206 met een effectief alcoholvolumegehalte van meer dan 1,2 doch niet meer dan 22% vol die niet onder de artikelen 2, 8 en 12 vallen”.
21.Zie ook artikel 12, lid 1, van de structuurrichtlijn: “wordt onder ‘andere niet-mousserende gegiste dranken’ verstaan: alle niet in artikel 8 genoemde producten van de GN-codes 2204 en 2205 alsmede producten van GN-code 2206 (…)”, alsmede artikel 20 van die richtlijn: “In deze richtlijn wordt onder ‘ethylalcohol’ verstaan: - alle producten van de GN codes 2207 en 2208 met een effectief alcoholvolumegehalte van meer dan 1,2%vol, ook wanneer deze producten bestanddeel zijn van een product uit een ander hoofdstuk van de gecombineerde nomenclatuur; (…).”
22.MvH: post 2203 betreft bier van mout, post 2204 wijn van verse druiven (ook indien alcohol is toegevoegd) en in post 2205 worden ingedeeld vermout en andere wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of aromatische stoffen.
23.Gebaseerd op verordening EEG nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, Pb L 256, blz. 1.
24.GS-toelichtingen zijn afkomstig van de Harmonized System Committee van de Wereld Douane Organisatie (WDO), GN-toelichtingen van de Europese Commissie.
25.Overwegingen als hier geparafraseerd komen voor in vele arresten over de indeling van goederen. Ik verwijs - zonder volledigheid na te streven - naar de arresten van het HvJ van 4 maart 2004, Krings, C-130/02, punt 28, van 17 maart 2005, Ikegami, C-467/03, DR 2005/66 m.nt. Possen, punt 17, van 13 juli 2006, Anagram, C-14/05, DR 2007/21 m.nt. Hesselink, punt 20, van 5 juni 2008, JVC France SAS, C-312/07, DR 2008/59, punt 34, en van 18 juni 2009, Kloosterboer, C-173/08, DR 2009/56 m.nt. Hesselink, punt 25, HvJ 18 juli 2007, Olicom, C-142/06, punt 17, van 11 december 2008, Kip Europe e.a., gevoegde zaken C-362/07 en C-363/07, punt 27, en van 7 mei 2009, C-150/08, Siebrand, BNB 2009/160, punt 25.
26.Onder omstandigheden kan ook de bestemming van goederen van invloed kan zijn op de indeling. Voor een uitgebreider uiteenzetting over de invloed van de bestemming van goederen op de indeling verwijs ik naar onderdeel 5.2 van mijn conclusie van 15 november 2010, voor het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, nr. 10/01369, ECLI:NL:PHR:2011:BO6782, NTFR 2011, 2205 m.nt. Stuijt en Van Dam.
27.Zie bijvoorbeeld de arresten van het HvJ van 18 juli 2007, Olicom, C-142/06, punt 16, van 19 februari 2009, Kamino International Logistics, C-376/07, BNB 2010/29 m.nt. Van Slooten, punt 31, van 7 mei 2009, C-150/08, Siebrand, BNB 2009/160, punt 24, van 20 mei 2010, Data I/O, C-370/08, punt 29, van 14 juli 2011, Paderborner Brauerei Haus Cramer, C-196/10, (hierna: arrest Paderborner) punt 31, van 19 mei 1994, Siemens Nixdorf, C-11/93, punt 11, van 18 december 1997, Techex, C-382/95, punt 11, van 19 oktober 2000, Peacock, C-339/98, punt 9, het arrest van het Gerecht van 30 september 2003, Sony Computer Entertainment Europe, T-243/01, punt 104.
28.Alsmede, maar dat speelt in de onderhavige zaak niet, de verhouding waarin de in het product aanwezige gedestilleerde alcohol tot gegiste alcohol staat. In dit verband valt ook te wijzen op het arrest Paderborner, punt 37.
29.Zie ook punt 34 van het arrest Siebrand.
30.Zie Hofuitspraak punt 4.2, maar ook blz. 1 en 2 van het incidenteel cassatieberoep d.d. 20 februari 2013 van de Staatssecretaris en blz. 1 en 2 van de beantwoording van het incidenteel beroepschrift in cassatie gedateerd 6 april 2013 van belanghebbende.
31.Deze omschrijving van ‘drank’ is terug te voeren op de arresten van het HvJ van 26 maart 1981, Ritter, nr. 114/80, punt 9. Zie ook arrest Paderborner, punt 34.
32.Deze post luidt: “Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcoholvolumegehalte van 80% vol of meer; ethylalcohol en gedistilleerde dranken, gedenatureerd, ongeacht het gehalte.
33.Uit het al vermelde arrest Paderborner leid ik af dat dit met een korrel zout moet worden genomen. De moutbase die in dat arrest aan de orde was, werd onder post 2208 van de GN ingedeeld ondanks dat het naar alcohol rook en licht bitter smaakte. Zie punten 38-40 van het arrest Paderborner.
34.Waarvan vaststaat dat deze qua geur, kleur en smaak neutraal is.
35.Zie in dit verband ook het verslag van de 39ste vergadering van de WDO, waarin onder meer wordt overwogen: “28 The secretariat takes this (…) to mean that the fact that it is not possible to identify an alcoholic solution as fermented product by organoleptic evaluation does not prevent it from being classified in heading 22.06.”
36.Het gaat om “neutral alcoholic base, of a kind used for the preparation of beverages, of an alcoholic strength by volume of 12% vol, in the form of a clear, colourless liquid exhibiting the smell and taste of ethanol. The product is obtained by fermentation of fruit juices and subsequent clarification and filtration.” Het Harmonized System Committee van de WDO adviseert het product onder postonderverdeling 2208 90 te brengen, hetgeen erop duidt dat het het product beschouwt als ethylalcohol (zie de tekst van post 2208, als aangehaald in punt 7.3.1 van deze conclusie).
37.Ik laat de mengsels van gegiste en alcoholvrije dranken buiten beschouwing.
38.Zie in dit verband ook overweging 2.1.2 van het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2009, nr. 43038bis, ECLI:NL:HR:2009:BK3086, BNB 2010/10 en NTFR 2010,100 m.nt. Benning.
39.Uit het arrest Paderborner volgt overigens dat de smaak of het aroma van ethylalcohol neutrale factoren zijn bij de indeling van een product onder post 2208. Het ging in die zaak evenwel om een product dat niet als drank viel aan te merken, en waaraan, althans zo begrijp ik de feiten van het arrest, geen aromatische bestanddelen waren toegevoegd.
40.MvH: het gebruik van deze term veronderstelt ruimte in de uitlegging van het begrip ‘likeur’.
41.Wel valt op dat in deze Staatscourant het ingetrokken besluit het kenmerk CPOP 2005/1510M, in plaats van CPP 2005/1510M, heeft. Ik ga ervan dat dit een verschrijving is.
42.Hoewel het indeling van goederen betreft, gaat het in wezen om de uitlegging van de nationale wetgeving (zij het wetgeving die gebaseerd is op richtlijnen van de Raad). Het komt mij voor dat in deze situatie – waarin geen sprake is van rechtstreeks werkend Europees recht – wel degelijk ‘nationaal’ vertrouwen kan worden gewekt en dat het oordeel van het HvJ in het arrest van 7 april 2011, Sony, C-153/10 dat nationale autoriteiten geen te honoreren vertrouwen kunnen wekken met betrekking tot het (rechtstreeks werkende) CDW niet op deze gevallen ziet. In dit verband wijs ik nog op het arrest van het HvJ van 14 september 2006, Elmeka, C-181/04 tot en met 183/04. Daaruit leid ik af dat door nationale autoriteiten ‘contra richtlijn’ gewekt gewettigd vertrouwen inzake de uitlegging van richtlijnen (het ging in het arrest Elmeka over de toepassing van het nultarief in de btw) gehonoreerd moet worden.
43.Zie zijn brief van 11 augustus 2010.
44.Documenten NC1111E1a (HSC/38) en NC1171E1a van februari 2007.
45.In het verslag waar belanghebbende op doelt, wordt geanalyseerd hoe vier verschillende soorten bases voor alcoholische dranken en een voorbeeld van een alcoholische drank met een dergelijke basis moeten worden ingedeeld. Drie van de vier bases die in het verslag worden beschreven worden niet net als het ferment aangemerkt als dranken, bij één basis wordt in het midden gelaten of het product bedoeld is voor directe consumptie. Voor alle vier de bases geldt dat zij worden gebruikt om zogenaamde ‘Ready-to-drink beverages (RTD’) te maken.
46.De Europese Commissie nodigt echter het Harmonized System Committee van de WDO uit: “(…) to decide on the classification of the (…) products with a view to clarify the scope of headings 22.06 and 22.08 (…)”.
47.HvJ 4 maart 1986, Commissie/Denemarken, nr. 106/84, en HvJ 11 augustus 1995, Roders e.a., gevoegde zaken C-367/93 tot en met 377/93.
48.Schending dan wel verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van vorm die nietigheid met zich brengt, omdat het Hof geen vergoeding van proceskosten heeft toegekend.