Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 21 februari 2014, nr. 13/05583, ECLI:NL:HR:2014:407.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door de belanghebbende op 25 februari 2014, met betrekking tot het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2014, nr. 13/05583. In dat eerdere arrest was een verzoek tot herziening van een uitspraak van 8 november 2013, nr. 13/00214, niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 26 februari 2010, nr. 09/02802, al eerder geoordeeld dat het geen zin heeft om herziening te verzoeken van een uitspraak die is gedaan op een verzoek tot herziening. Dit betekent dat een dergelijk verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het verzoek tot herziening van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere uitspraken in stand blijven.