Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 8 november 2013, nr. 13/00214, ECLI:NL:HR:2013:1143.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 8 november 2013 (nr. 13/00214, ECLI:NL:HR:2013:1143) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel. De uitspraak vond plaats in het openbaar en werd geregistreerd door de waarnemend griffier F. Treuren. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de vereisten voor ontvankelijkheid in herzieningsprocedures en de strikte toepassing van de relevante wetgeving.