Uitspraak
fiscale eenheid [X1] B.V. en [X2] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 5 juli 2012, nr. 11/00918, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De belanghebbende, een fiscale eenheid bestaande uit [X1] B.V. en [X2] B.V., had een naheffingsaanslag ontvangen over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007. Deze aanslag was na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd en door de Rechtbank te Haarlem ongegrond verklaard. Het Hof te Amsterdam bevestigde deze uitspraak, waarna de belanghebbende in cassatie ging.
De kern van het geschil betrof de vraag of de belanghebbende, die een onderneming had overgenomen, het totale bedrag van de herziening van de eerder door de overdrager, [E] C.V., in aftrek gebrachte omzetbelasting verschuldigd was. De belanghebbende stelde dat zij pas vanaf de datum van overname, 12 december 2007, in de plaats was getreden van de overdrager en dat zij slechts de omzetbelasting verschuldigd was die betrekking had op het vrijgestelde gebruik van het gebouw in de periode na de overname.
De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende op grond van artikel 31 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 2007) het gehele bedrag van de herziening verschuldigd was. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de verschuldigdheid van omzetbelasting wegens herziening aan het einde van het boekjaar ontstaat en niet gedurende het boekjaar. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de eerdere uitspraken van de Rechtbank en het Hof in stand bleven.