Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de overdrachtsbelasting die door belanghebbende is voldaan bij de verkrijging van een onroerend goed. Belanghebbende, een vennootschap uit Duitsland, heeft in 2013 een voortdurend recht van erfpacht en een zelfstandig recht van opstal verkregen op een complex met een kantoorgebouw en een parkeergarage. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de voldoening van overdrachtsbelasting van € 12.171.447 afgewezen, wat leidde tot een beroep van belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende bij de verkrijging in de plaats treedt van de verkoper, waardoor zij gebonden is aan diens fiscale positie. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting niet van toepassing was op de niet of niet binnen twee jaar in gebruik genomen oppervlakten, en dat de gekapitaliseerde waarde van de canon en retributie terecht tot de heffingsgrondslag was gerekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de inspecteur.