Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gedateerd 30 oktober 2012, met nummer 20/000872-12. De verdachte, geboren in 1958, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. A.C.J. Lina, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De schriftuur met het cassatiemiddel is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal, A.E. Harteveld, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat het cassatiemiddel niet kan leiden tot een vernietiging van het eerdere oordeel van het Gerechtshof.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een middel niet behoeft te worden gemotiveerd als het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat het cassatiemiddel geen nieuwe juridische vragen oproept die relevant zijn voor de rechtspraktijk.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 18 februari 2014. Dit arrest is gewezen door de voorzitter, raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan, samen met de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier A.C. ten Klooster aanwezig was.