ECLI:NL:HR:2014:1638

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
14/00972
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens overschrijding van de cassatietermijn in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van twee schuldenaren, die in staat van faillissement waren verklaard. De schuldenaren, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E.C. Kerkhoven, hadden beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 11 februari 2014 was gewezen. Dit arrest bekrachtigde eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 2 januari 2014, waarin de schuldenaren in staat van faillissement waren verklaard.

De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep te laat was ingesteld. Volgens artikel 12 lid 1 van de Faillissementswet (Fw) hadden de schuldenaren acht dagen de tijd om in cassatie te komen na de uitspraak van het hof. De termijn begon op 12 februari 2014 en eindigde op 19 februari 2014. Het cassatierekest was echter pas op 20 februari 2014 ingediend, waardoor de Hoge Raad de schuldenaren niet-ontvankelijk verklaarde in hun beroep.

De Hoge Raad benadrukte het belang van duidelijkheid over de termijnen voor het aanwenden van rechtsmiddelen en dat deze termijnen strikt nageleefd moeten worden. Uitzonderingen op deze regel zijn alleen mogelijk onder bijzondere omstandigheden, zoals apparaatsfouten, maar in dit geval waren dergelijke omstandigheden niet aangetoond. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor schuldenaren om tijdig en correct te reageren op gerechtelijke uitspraken, vooral in faillissementszaken.

De beslissing van de Hoge Raad werd genomen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

11 juli 2014
Eerste Kamer
nr. 14/00972
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
2. [verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. E.C. Kerkhoven,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/MIDDEN-EN KLEINBEDRIJF,
zetelende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en mr. G.C. Nieuwland.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de schuldenaren en de Ontvanger.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/10/14/1 F en C/10/14/2 F van de rechtbank Rotterdam van 2 januari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.140.090/01 van het gerechtshof Den Haag van 11 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben de schuldenaren beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de schuldenaren in hun cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1
Op verzoek van de Ontvanger heeft de rechtbank bij afzonderlijke vonnissen de schuldenaren in staat van faillissement verklaard.
3.2
De schuldenaren hebben bij gezamenlijk verzoekschrift hoger beroep ingesteld. Het hof heeft bij arrest van 11 februari 2014 beide vonnissen bekrachtigd.
3.3
De schuldenaren hebben bij gezamenlijk verzoekschrift beroep in cassatie ingesteld. Dit verzoekschrift is gedateerd 20 februari 2014 en is op diezelfde dag ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
3.4
Ingevolge art. 12 lid 1 Fw konden de schuldenaren gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak van het arrest van het hof in cassatie komen.
Deze cassatietermijn ving in het onderhavige geval aan op 12 februari 2014 en eindigde op 19 februari 2014. Het beroep in cassatie is derhalve te laat ingesteld.
3.5
Op het uitgangspunt dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid moet bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en dat aan rechtsmiddeltermijnen strikt de hand moet worden gehouden, kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt, zoals in het geval van zogenoemde apparaatsfouten (vgl. HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465, HR 10 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1097, NJ 2005/372, en HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413, NJ 2014/131). Nu van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken, zal de Hoge Raad de schuldenaren niet-ontvankelijk verklaren in hun beroep.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de schuldenaren niet-ontvankelijk in hun beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 juli 2014.