Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
1 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 4 februari 2013 is gewezen in de strafzaak met nummer 21/000557-12. De verdachte, geboren in 1966, heeft samen met de Advocaat-Generaal bij het Hof beroep in cassatie ingesteld. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.E. van der Werf, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van de beroepen, waarop de raadsman van de verdachte schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve de beroepen verworpen.
De uitspraak is gedaan op 1 juli 2014 door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting.