ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9116

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-000557-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot terugwijzing en veroordeling voor witwassen en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte, geboren in 1966 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was betrokken in een megazaak die onder andere betrekking had op witwassen en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft het verzoek van de raadsman tot terugwijzing naar de rechtbank afgewezen, omdat de behandeling in hoger beroep ook bedoeld is om fouten uit de eerste aanleg te herstellen. De verdachte was afwezig tijdens de zittingen, wat niet tot nietigheid van de dagvaarding leidde. Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding in eerste aanleg met betrekking tot feit 6 nietig verklaard moest worden vanwege onduidelijkheid in de tenlastelegging.

De verdachte is vrijgesproken van enkele feiten, waaronder het leiding geven aan een criminele organisatie en het witwassen van een specifiek bedrag. Echter, het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwassen als gewoonte en aan het beïnvloeden van getuigen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de criminele organisatie en haar persoonlijke omstandigheden. De uitspraak is gedaan in het kader van de toepassing van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, waarbij de verdachte betrokken was bij activiteiten die gericht waren op het plegen van misdrijven, waaronder drugshandel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000557-12
Uitspraak d.d.: 4 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 december 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [1966],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
wonende [adres] [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 juli 2012, 12 november 2012, 26 november 2012, 3 december 2012, 15 januari 2013 en 21 januari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr L.J.B.G. van Kleef, naar voren is gebracht.
Verzoek van de raadsman tot terugwijzing naar de rechtbank ex artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering
De raadsman heeft andermaal verzocht om terugwijzing van de zaak naar de rechtbank.
Het hof wijst het verzoek andermaal af. In het tussenarrest van 18 juli 2012 heeft het hof als volgt overwogen:
Ingevolge artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering behoort het hof, indien de hoofdzaak door de rechter in eerste aanleg is beslist en sprake is van een ter gelegenheid van de behandeling en beslissing van de zaak in eerste aanleg tot nietigheid leidend verzuim, na een geheel nieuwe behandeling van de zaak in hoger beroep, de uitspraak van de eerste rechter te vernietigen, doch de zaak niet (zonder meer) terug te wijzen naar de eerste rechter op de grond dat de verdachte een aanleg heeft ontbeerd. Indien de hoofdzaak in eerste aanleg is beslist moet slechts worden teruggewezen indien:
a. de rechter in eerste aanleg niet onpartijdig was of
b. de officier van justitie, de verdachte of de raadsman niet is verschenen en hij niet op de wettelijk voorgeschreven wijze van de dag van de terechtzitting op de hoogte is gebracht noch daarmee anderszins bekend was (Hoge Raad 7 mei 1996, NJ 1996, 557).
Beide hierboven genoemde omstandigheden zijn hier niet gebleken.
De eerste drie redenen die de raadsman heeft aangevoerd, leiden niet tot de conclusie dat de rechter in eerste aanleg niet onpartijdig was (onder a). Over hetgeen is aangevoerd als tweede grond, heeft de wrakingskamer van de rechtbank geoordeeld dat geen sprake was van partijdigheid. Het hof is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de rechtbank niet onpartijdig is geweest in de in het arrest van de Hoge Raad bedoelde zin door op de aangevoerde gronden te beslissen over de twee punten zoals zij heeft gedaan.
Dat verdachte te voren niet bekend zou zijn met de zittingsdatum van 8 december 2011 acht het hof niet aannemelijk. Het hof heeft ten eerste vastgesteld dat de dagvaarding en oproepingen in eerste aanleg op juiste wijze betekend zijn. De dagvaarding voor de zitting van 19 februari 2010 is in persoon aan verdachte betekend. Verdachte en haar raadsman zijn op deze zitting verschenen. De oproeping voor de zitting van 8 april 2010 is tevens in persoon aan verdachte betekend. Verdachte en haar raadsman zijn op deze zitting verschenen. Op de zitting van 8 april 2010 zijn verdachte en haar raadsman aangezegd zonder nadere oproep tegenwoordig te zijn op de zittingen van 29 april 2010 en 16 juli 2010. Op 16 juli 2010 zijn verdachte en haar raadsman verschenen. Het onderzoek is op die zitting voor onbepaalde tijd geschorst. De oproeping voor de zitting van 18 januari 2011 is op grond van artikel 3 van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen als gewone brief verzonden aan de griffie van de rechtbank omdat van verdachte geen woon -of verblijfplaats in Nederland bekend was. Verdachte is niet verschenen op de zitting van 18 januari 2011. Ook is toen niet verschenen haar raadsman. In het proces-verbaal van de zitting van 18 januari 2011 staat vermeld dat de raadsman op 17 januari 2011 telefonisch aan de griffier had laten weten dat hij geen onderzoekswensen had. Het onderzoek is op die zitting voor onbepaalde tijd geschorst. Tot slot is de oproeping voor de zitting van 29 november 2011 op grond van artikel 3 van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen als gewone brief verzonden aan de griffie van de rechtbank omdat van verdachte geen woon -of verblijfplaats in Nederland bekend was. Verdachte is niet verschenen op de zitting van 29 november 2011. Wel is verschenen haar raadsman, die voor het einde van de zitting de zaal heeft verlaten. Vervolgens is het onderzoek onderbroken tot 30 november 2011. Op 30 november 2011 zijn verdachte en haar raadsman niet verschenen. Het onderzoek is op die zitting onderbroken tot 8 december 2011, op welke zitting verdachte en haar raadsman evenmin zijn verschenen.
In het proces-verbaal van 29 november 2011 wordt in het bijzijn van de raadsman van verdachte gesproken over de reservering van een drietal dagen voor de inhoudelijke behandeling van verdachtes zaak. Daar komt bij dat de griffier van de rechtbank schriftelijk heeft laten weten dat door hem aan de raadsman, althans zijn secretaresse, telefonisch de zittingsdagen van 29 en 30 november 2011 en de uitloopdagen van 7 en 8 december 2011 zijn medegedeeld, alsmede dat het onderzoek telkens zou worden onderbroken tot een volgende besproken zittingsdag. Gelet op het vorenstaande acht het hof aannemelijk dat verdachte te voren bekend was met de zittingsdagen, de uitloopdagen alsmede de omstandigheid dat telkens onderbroken zou worden. Het hof concludeert dat verdachte en de raadsman op de wettelijk voorgeschreven wijze van de dagen van de terechtzitting, in het bijzonder 30 november 2011 en 8 december 2011, op de hoogte zijn gebracht dan wel daarmee anderszins bekend zijn geweest.
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), waarin onder meer het recht op een ‘fair trial’ wordt beschermd, noopt niet tot terugwijzing, nu de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep mede strekt tot herstel van in eerste aanleg begane fouten en verzuimen. Aan het recht op een “fair trial” valt voorts niet een recht op berechting in twee instanties te ontlenen in de door de raadsman bepleite zin. De verdachte, die in hoger beroep wordt bijgestaan door een rechtsgeleerd raadsman, heeft in hoger beroep alle gelegenheid zich voor te bereiden op de zitting en zich ter terechtzitting te verdedigen. Een eventueel verzuim in eerste aanleg kan daarmee genoegzaam worden gerepareerd. De totale procedure zal daarmee voldoen aan de vereisten die artikel 6 EVRM aan een eerlijk proces stelt.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman tot terugwijzing naar de rechtbank op de voet van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering af.
Het hof blijft bij deze motivering en voegt hieraan nog het volgende toe.
* De oproeping van verdachte voor de zitting van 29 november 2011, welke aan de griffier is betekend, is in afschrift gezonden aan het adres: “[adres][woonplaats]”. Dit is het adres dat van verdachte bekend was en dat door de raadsman wordt genoemd. Het hof leidt uit de akte af dat verzending heeft plaatsgevonden op 22 september 2011.
* Op 29 november 2011 is het onderzoek – op de voet van artikel 277 van het Wetboek van Strafvordering – onderbroken tot de terechtzitting van 30 november 2011. Verdachte was niet aanwezig. Kennelijk heeft zij zich nadien niet van het verloop van de zitting en de eventueel genomen beslissingen op de hoogte gesteld. De stelling dat in de oproeping van verdachte voor de terechtzitting van 29 november 2011 vermeld had moeten zijn dat op die terechtzitting het onderzoek zou worden onderbroken tot de terechtzitting van 8 december 2011 vindt geen steun in het recht. Hieraan doet niet af dat, zo begrijpt het hof, tevoren in het kader van de zittingsregie te kennen was gegeven dat het onderzoek op 29 november 2011 zou worden onderbroken. Het was naar het oordeel van het hof aan verdachte geweest om zich op de hoogte te stellen van het verloop van de zitting en de eventueel genomen beslissingen.
De raadsman van verdachte heeft zich na het verlaten van de terechtzitting op 29 november 2011 kennelijk eveneens niet op de hoogte gesteld van het verdere verloop van de terechtzitting en de daar genomen beslissingen, hoewel het wel aan hem was zulks te doen. In ieder geval is de raadsman niet op de terechtzittingen van 30 november 2011 en 8 december 2011 verschenen. Het hof acht aannemelijk dat de raadsman wel tevoren deugdelijk op de hoogte is gesteld van de zittingsplanning, inclusief de beoogde onderbrekingen tot zittingsdagen na 29 november 2011.
Het hof is van oordeel dat het op de weg van de verdediging ligt zich op de hoogte te stellen van het verloop van en eventuele beslissingen tot onderbreking op terechtzittingen waarbij zij niet aanwezig is geweest. Het Wetboek van Strafvordering voorziet niet in een regeling van oproeping na onderbreking.
Een en ander leidt ertoe dat niet gezegd kan worden dat de verdachte of de raadsman niet is verschenen en hij niet op de wettelijk voorgeschreven wijze van de dag van de terechtzitting op de hoogte is gebracht noch daarmee anderszins bekend was.
Niet gehoorde getuigen
Bij tussenarrest van 18 juli 2012 is de zaak onder meer verwezen naar de rechter-commissaris voor het op verzoek van de verdediging horen als getuigen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3]. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 7 november 2012 blijkt dat deze personen niet zijn gehoord, omdat hun verblijfplaats niet in voldoende mate kon worden vastgesteld om hen te kunnen oproepen. De verdediging heeft niet uitdrukkelijk afstand gedaan van het horen van de genoemde personen als getuigen. Uit de omstandigheid dat de verdediging er niet meer op is teruggekomen, ook niet na uitdrukkelijke reservering van dit punt op de terechtzitting van 26 november 2012, leidt het hof af dat de verdediging afstand heeft gedaan. Dit geldt mutants mutandis voor de advocaat-generaal. Voor het overige geldt dat het hof aannemelijk acht dat de genoemde personen niet binnen een aanvaardbare termijn ter zitting dan wel anderszins gehoord kunnen worden.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het voor een deel tot een andere bewijsbeslissing en voorts tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
zij, op of omstreeks 31 oktober 2006, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (van) (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 631.665,45 euro (de som van 600.000,= euro en 25.395,= euro en 6.270,45 euro), althans enig(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing hebben/heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van genoemd(e) geldbedrag(en) en/of genoemd(e) geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voornoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf, en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e)geldbedrag(en), van in totaal 631.665,45 euro, althans van enig(e) geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf;
2.
primair
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 juni 2009, althans in de periode van 1 januari 2004 tot en met 8 augustus 2008, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of [plaats 5] en/of [plaats 6] en/of (elders) in Nederland, en/of België en/of Hong Kong en/of Luxemburg en/of Zwitserland en/of Italië en/of de Verenigde Staten van Amerika en/of Spanje,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s)
a. (Zaaksdossier 4B)
(meermalen) (een) grote hoeveelheid/-heden geld (met een totale waarde van ongeveer 225.230,- euro), althans enig(e) geldbedrag(en) overgedragen, te weten gestort op en/of overgemaakt naar de bankrekening met het nummer [nummer](SNS-bank) ten name gesteld van [naam] en/of beheerd door verdachte (op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 8 augustus 2008 te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of te [plaats 3] en/of (elders) in Nederland);
en/of
b. (Zaaksdossier 4C)
(een) grote hoeveelheid geld (met een totale waarde van ongeveer 61.490 euro) althans enig(e) geldbedrag(en), overgedragen, te weten gestort op en/of overgemaakt naar de bankrekening met het nummer [nummer] (KBC bank) ten name gesteld van [verdachte] (op of omstreeks 18 mei 2004 te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]), althans in Nederland en/of België);
en/of
c. (Zaaksdossier 4 E)
(meermalen) (een) grote hoeveelheid/-heden geld (met een totale waarde van ongeveer 47.300,- euro), althans enig(e) (contant(e)) geldbedrag(en), overgedragen, te weten betaald aan (een medewerkster van ) [bedrijf] en/of omgezet door de aankoop van een Landrover Discovery (chassisnummer [nummer]) (in of omstreeks de periode van 24 januari 2005 tot en met 18 maart 2005, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of te [plaats 5] en/of (elders) in Nederland);
en aldus heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) door toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte), meermalen van voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of Landrover Discovery (chassisnummer [nummer]), althans enig(e) geldbedrag(en) en/of enig(e) goed(eren)
- de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemde geldbedrag(en) en/of goed(eren), althans van enig(e) geldbedrag(en) en/of enig(e) goed(eren) en/of bovengenoemde geldbedrag(en) en/of goed(eren) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat het/de bovengenoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf;
en/of
- verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij verdachte en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren), althans van enig(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren), wist(en), althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf;
subsidiair
zij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 juni 2009, althans in de periode van 1 januari 2004 tot en met 8 augustus 2008, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]), en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of [plaats 5] en/of [plaats 6] en/of (elders) in Nederland, en/of België en/of Hong Kong en/of Luxemburg en/of Zwitserland en/of Italië en/of de Verenigde Staten van Amerika en/of Spanje, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) (een) voorwerp(en), te weten
a. (meermalen) (een) grote hoeveelheid/-heden geld met een totale waarde van
(ongeveer) 225.230,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en) en/of
b. (een) grote hoeveelheid/-heden geld met een totale waarde van (ongeveer)
61.490,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en) en/of
c. (een) grote hoeveelheid/-heden geld met een totale waarde van (ongeveer)
47.300,- euro, althans enig(e) contant(e) geldbedrag(en) en/of een Landrover
Discovery (chassisnummer [nummer]);
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing hebben/heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben hij/zij verdachte en/of zijn/haar medeader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van genoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) en/of genoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) voorhanden heeft/hebben gehad terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf;
en/of
heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren), althans van enig(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf;
3.
zij in of omstreeks de periode van 24 januari 2005 tot en met 15 januari 2009, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of elders in Nederland en/of te Spanje, opzettelijk uit de opbrengst van door misdrijf, te weten uit het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben en/of vervaardigen van een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of lijst II en/of (gewoonte)witwassen, verkregen geld (te weten een bedrag van in totaal ongeveer 47.300,=) en/of een met dat geld verkregen auto (een Landrover Discovery chassisnummer [nummer]), voordeel heeft getrokken, immers heeft zij, verdachte op één of meer momenten in de ten laste gelegde periode gebruik gemaakt van genoemde Landrover Discovery, terwijl zij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen geld en/of een met zodanig geld verkregen Landrover Discovery betrof;
4.
primair
zij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 maart 2005 tot en met 02 december 2006, te [plaats 1], (gemeente [gmeeente 1]) en/of [plaats 7] en/of [plaats 8] en/of [plaats 3] en/of [plaats 9] en/of [plaats 10] en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte), (meermalen) (van) een grote hoeveelheid geld, met totale waarde van ongeveer 320.952,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en)
- de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemde geldbedrag(en) van in totaal ongeveer 320.952,- euro, althans van enig(e) geldbedrag(en) en/of bovengenoemde geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het/de bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf
en/of
- verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij verdachte en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), van in totaal (ongeveer) 320.952,- euro, althans van enig(e) geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) daarvan een gewoonte gemaakt door in die periode: meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer geldbedragen om te zetten, te weten door de (aan)koop van aandelen en/of (een) voertuig(en) en/of over te dragen, te weten door te betalen en /of te ontvangen, althans aanwezig te hebben door
- de (contante) betaling van 2.750,- euro, althans enige geldbedrag(en) ten behoeve van de aankoop van aandelen van een rechtspersoon, genaamd [bedrijf], (sinds 31 augustus 2005 genaamd [bedrijf]) op of omstreeks 04 augustus 2005,
en/of
- de (contante) betaling van (tenminste) circa 160.702,- euro (althans de som van 84.000,- + 7.750,- + 12.250,- + Daewoo Leganza + 8.400,- + 10.000,- + 16.000,- + 7.750,- + 14.552,-), althans enig(e) geldbedrag(en) ten behoeve van aankoop van tien, althans één of meer, (luxe)voertuig(en), te weten
- twee, althans een, BMW('s) type 535D ([kenteken] en/of [kenteken] ) voor een geldbedrag van (ongeveer) 84.000,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en) in of omstreeks de periode 01 augustus 2005 tot en met 30 september 2005 en/of
- een Renault type Laguna ([kenteken]) voor een geldbedrag van 7.750,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en), in of omstreeks de periode van 26 juli 2005 tot en met 26 september 2005 en/of
- een Renault type Megane ([kenteken]) voor een geldbedrag van 12.250,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en), op of omstreeks 04 juli 2005 en/of
- een Daewoo type Leganza ([kenteken]) voor enig(e) geldbedrag op of omstreeks 03 maart 2006 en/of
- een Peugeot type 307 ([kenteken]), voor een geldbedrag van 8400,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en) op of omstreeks 21 maart 2005 en/of
- een Citroën type C5 ([kenteken]) voor een geldbedrag van (ongeveer) 10.000,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en) op of omstreeks 23 maart 2005 en/of
- een Peugeot 307 ([kenteken]), voor een geldbedrag van (ongeveer) 16.000,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en) in of omstreeks de periode 02 mei 2005 tot en met 19 mei 2005 en/of
- een Renault Clio ([kenteken]) voor een geldbedrag van 7.750,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en) op of omstreeks 19 mei 2005 en/of
- een Renault Clio ([kenteken]) voor een geldbedrag van (ongeveer) 14.552,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en) op of omstreeks 30 maart 2006, bij autobedrijf(ven), genaamd [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of Autobedrijf [bedrijf] en/of bij (schoonmaakbedrijf) [bedrijf].
en/of
- de (contante) betaling en/of verrekening van enig(e) geldbedrag(en) aan [bedrijf] en/of [medeverdachte 3] voor het gebruik van een Mercedes Benz, type Vito ([kenteken]), althans een voertuig, op of omstreeks 20 maart 2006,
en/of
- de ontvangst van één of meer (grote) (autoverhuur)bedrag(en) (totaal ongeveer 66.500,- euro), althans enig(e) geldbedrag(en) van één of meer (onbekende) perso(o)n(en) aangeduid met [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7], althans één of meer (onbekende) perso(o)n(en), op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 21 maart 2005 tot en met 31 oktober 2006,
en/of
- de ontvangst en/of verrekening van één of meer (grote) (autohuur)bedrag(en) (totaal ongeveer 90.000,- euro), althans enig(e) geldbedrag(en) van één of meer perso(o)n(en) aangeduid met (een code en/of een (voor)naam), te weten [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam], althans één of meer (onbekende) perso(o)n(en), op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 09 januari 2006 tot en met 02 december 2006,
subsidiair
zij, in of omstreeks de periode van 21 maart 2005 tot en met 02 december 2006, te [plaats 1], gemeente [gemeente 1] en/of [plaats 7] en/of [plaats 8] en/of [plaats 3]en/of [plaats 9] en/of [plaats 10] en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 320.952,- euro, althans de som van 2.750,- euro en 160.702,- euro (althans 84.000,- + 7.750,- + 12.250,- + Leganza + 8.400,- + 10.000,- + 16.000,- + 7.750,- + 14.552,-) en 66.500,- euro en 90.000,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing hebben/heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij, verdachte en/of haar medeader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van genoemd(e) geldbedrag(en) en/of genoemd(e) geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voornoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf
en/of
heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), van in totaal 320.952,- euro, althans de som van 2.750,- euro en 160.702,- euro (althans 84.000,- + 7.750,- + 12.250,- + Leganza + 8.400,- + 10.000,- + 16.000,- + 7.750,- + 14.552,-) en 66.500,- euro en 90.000,- euro, althans van enig(e) geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf;
5.
zij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 01 november 2006 tot en met 10 juni 2009, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of [plaats 11] en/of [plaats 12] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk mondeling en/of door gebaren en/of bij geschrift en/of bij afbeelding zich jegens [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of één of meer andere perso(o)n(en), heeft/hebben uitgelaten, kennelijk om de vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter en/of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) en/of ernstige reden had/hadden te vermoeden, dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), opdracht gegeven aan die [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of andere(n) om (een) door verdachte en/of haar mededader(s), samengestelde tekst(en) (vraag en antwoord) uit het hoofd te leren en/of aan die [medeverdachte 5] (onder meer) de woorden toegevoegd: "Moet je niks zeggen, pas op de zitting, als de zitting echt komt" en/of "Zeg je: in het begin heb ik geld van [medeverdachte 1] gehad, later gaf [naam] het" en/of "Als jij [medeverdachte 4] instrueert";
6.
zij, in periode van juni 2007 tot en met december 2007, althans in of omstreeks de maand oktober 2007, te [plaats 13] en/of [plaats 14] en/of [plaats 15] en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijke te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (circa) 50.000,- euro, althans enig geldbedrag, in ieder geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s) welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hieruit bestond(en) dat verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s)
- meerdere malen, althans eenmaal, naar de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gegaan en toen en daar heeft gezegd dat die [slachtoffer 1] 50.000,- euro moest betalen en/of
- die [slachtoffer 1] daarbij te bedreigen door te zeggen dat zij alles van hem wisten
en dat hij zijn mond moest houden en dat er geld moest komen, in elk geval woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, familie, vrienden en/of (zaken)relaties van
die [slachtoffer 1], waaronder in ieder geval [betrokkene 8] en [betrokkene 9] op te zoeken en/of telefonisch te benaderen en tegen hen te zeggen dat [slachtoffer 1] een schuld heeft en dat die [slachtoffer 1] dan wel zijn familie, vrienden en/of
(zaken)relaties dit terug zouden moeten betalen en/of
- de auto van die [slachtoffer 2], te weten een Mini Cooper S voorzien van kenteken [kenteken] hebben overgoten met een afbijtmiddel, althans een middel waardoor de verf van die auto is opgelost en/of
- benzine, althans een stinkend goedje, door de brievenbus van de woning van
die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gegooid en/of
-die [slachtoffer 1] in café [naam], althans een publiek toegankelijke plaats, heeft ontmoet in bijzijn van twee mannen en twee vrouwen en/of heeft gezegd dat hij 50.000,- euro moest betalen en/of heeft gezegd dat hij, [slachtoffer 1], moest mee lopen en/of die [slachtoffer 1] klappen heeft gegeven
terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid;
7.
zij, in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 11 juni 2009, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of [plaats 2] en/of [plaats 16], (gemeente [gemeente 2]) en/of [plaats 17] en/of [plaats 18] en/of [plaats 19] en/of [plaats 20] en/of [plaats 21] en/of [plaats 22] en/of [plaats 23] en/of [plaats 24] en/of [plaats 7] en/of [plaats 8] en/of [plaats 12] en/of [plaats 5] en/of [plaats 6] en/of [plaats 11] en/of [plaats 25] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of (elders) in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Ierland en/of in België en/of Luxemburg en/of in de Verenigde Staten van Amerika en/of in Spanje, leiding heeft gegeven, althans heeft deelgenomen, aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het overtreden van artikel 3A van de Opiumwet (uitvoer), en/of
- het overtreden van artikel 2A van de Opiumwet (uitvoer amfetamine en/of MDMA, althans middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van Opiumwet), en/of
- het overtreden van artikel 10a Opiumwet, en/of
- het overtreden van artikel 3 B/C/D van de Opiumwet, en/of
- het overtreden van artikel 420ter, althans 420 bis, althans 420 quater Wetboek van Strafrecht,
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, (bestaande naast verdachte uit [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of één of meer andere perso(o)n(en));
en/of
zij, in of omstreeks de periode van 01 juli 2006 tot en met 11 juni 2009, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of [plaats 2] en/of [plaats 16], (gemeente [gemeente 2]) en/of [plaats 17] en/of [plaats 18] en/of [plaats 19] en/of [plaats 20] en/of [plaats 21] en/of [plaats 22] en/of [plaats 23] en/of [plaats 24] en/of [plaats 7] en/of [plaats 8] en/of [plaats 12] en/of [plaats 5] en/of [plaats 6] en/of [plaats 11] en/of [plaats 25] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of (elders) in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Ierland en/of in België en/of Luxemburg en/of in de Verenigde Staten van Amerika en/of in Spanje, leiding heeft gegeven, althans heeft deelgenomen, aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en/of artikel 10a eerste lid en/of artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten
- het overtreden van artikel 3A van de Opiumwet (uitvoer), en/of
- het overtreden van artikel 2A van de Opiumwet (uitvoer amfetamine en/of MDMA, althans middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van Opiumwet),
- het overtreden van artikel 10a Opiumwet, en/of
- het (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) overtreden van artikel 3 B/C/D van de Opiumwet,
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, (bestaande naast verdachte uit [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of één of meer andere perso(o)n(en));
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nietigheid van de dagvaarding met betrekking tot het onder 6 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het onder 6 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard. Het overweegt daartoe het volgende.
Het hof constateert dat de omschrijving van het onder 6 tenlastegelegde feit onduidelijk is. Door de woorden “heeft gedwongen tot de afgifte van” wordt enerzijds de indruk gewekt dat het om een voltooid delict gaat, terwijl anderzijds door de zinsnede “ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf” en de woorden “terwijl de uitvoering van het feit niet is voltooid” de indruk wordt gewekt dat het om poging gaat. Als het hof in de 6de regel van het onder 6 tenlastegelegde feit in plaats van “heeft gedwongen” verbeterd zou lezen “te dwingen”, is het probleem dat – daarna maar voorafgaand aan de nadere omschrijving van het gebezigde geweld – geen uitdrukkelijke uitvoeringshandeling is omschreven. Een lezing van de tenlastelegging waarin de nadere omschrijving van het gebruikte geweld tevens als omschrijving van de uitvoeringshandeling wordt opgevat gaat naar het oordeel van het hof de grenzen van een redelijke en zinvolle uitleg van de tenlastelegging te buiten. Aan een en ander doet niet af dat door de verdediging geen verweer is gevoerd op dit punt. De tenlastelegging dient immers ook duidelijk genoeg te zijn om als grondslag te dienen voor de beantwoording van alle vragen van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijspraak
Feit 1
Bedrag van € 6.270,45
Het hof spreekt verdachte vrij van het voorhanden hebben van het bedrag van € 6.270,45 op dezelfde grond als de rechtbank heeft gedaan, namelijk dat het is aangetroffen in een colbert van [medeverdachte 1] en dat niet kan worden vastgesteld dat zij dit bedrag tezamen en in vereniging dan wel alleen voorhanden heeft gehad.
Bedragen van € 600.000 en € 25.395 euro
Het hof leidt uit de volgende feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang gezien – af dat verdachte samen met [medeverdachte 1] de bedragen van € 600.000 en € 25.395 in contanten voorhanden heeft gehad.
De bedragen zijn aangetroffen in de gemeenschappelijke slaapkamer van verdachte en [medeverdachte 1]. Het bedrag van 600.000 euro is aangetroffen op een stoeltje voor de kaptafel, terwijl het andere bedrag op die kaptafel is aangetroffen. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] was aanwezig in die slaapkamer op het moment dat de bedragen daar werden aangetroffen.
Het hof leidt uit de verklaringen van [medeverdachte 1] tegenover de politie af (inhoudende dat hij de avond ervoor met verdachte over het toen in huis aanwezige geld heeft gesproken ) dat de bedragen in ieder geval de avond tevoren aanwezig waren. Mede hieruit leidt het hof af dat dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust was van – en samen met [medeverdachte 1] feitelijke heerschappij had – over de aangetroffen bedragen. Door de verdachte is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat [medeverdachte 1] heel laat thuis kwam, dat zij al lag te slapen en dat hij haar wakker maakte en haar vroeg om € 20.000, welke hij tekort zou komen. Het hof acht deze verklaring ongeloofwaardig en daarom niet aannemelijk. Ook voor het overige acht het hof het verweer ongeloofwaardig en onaannemelijk.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de aangetroffen bedragen afkomstig zijn van [medeverdachte 1] en dat zij van misdrijf afkomstig waren. Het hof leidt dit in het bijzonder af uit de omstandigheid dat [medeverdachte 1] geen reguliere inkomsten van enige betekenis had alsmede uit de gegevens betreffende de grote hoeveelheden onder meer hasjiesj en hennep die op 31 oktober 2006 in de kazerne zijn aangetroffen, de gegevens die naar voren zijn gekomen uit de aangetroffen (drugs)administratie en de omstandigheid dat het ging om een enorm totaalbedrag in contanten, grotendeels in biljetten van € 500.
Het hof acht – overeenkomstig het requisitoir van de advocaat-generaal – verhullingshandelingen niet bewezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat een bedrag van € 20.000 van haar zou zijn en dat dit bedrag afkomstig is uit een vermogen aan contanten dat zij heeft geërfd van haar overleden echtgenoot [naam]. Het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte over een – door haar apart gehouden – vermogen afkomstig uit de door haar gestelde bron beschikte. Het hof leidt dit onder meer af uit de naar aanleiding van rechtshulpverzoeken aan Italië en Zwitserland binnengekomen gegevens betreffende de afwikkeling van de erfenis. Daaruit blijkt niet van een dergelijk vermogen noch blijkt daaruit van aanwijzingen dat een dergelijk vermogen zou bestaan. Voor het overige acht het hof het verweer ook niet geloofwaardig. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat zij het “koffertje met geld” met zich mee pleegt te voeren en dat het “koffertje” op het moment van de doorzoeking ook in de woning in [plaats 1] aanwezig was. Verdachte heeft op de vraag waar in de woning dat koffertje dan wel zou zijn verstopt een beroep gedaan op haar zwijgrecht. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat bij de doorzoeking niets is aangetroffen wat op het bestaan daarvan wijst en niet aannemelijk is geworden dat de doorzoeking niet grondig zou zijn geweest.
Verdachte moet hebben geweten dat de bedragen van misdrijf afkomstig waren. Verdachte wist dat het ging om een zeer groot totaalbedrag, in contanten, grotendeels in biljetten van € 500. Verdachte moet voorts hebben geweten dat [medeverdachte 1] geen reguliere inkomsten had, ook niet via de verhuur van auto’s. Verwezen wordt naar het oordeel van het hof omtrent de feiten 2 en 4 op de tenlastelegging. Het hof hecht geen geloof aan het verweer van verdachte dat zij op grond van uitlatingen van [medeverdachte 1] aannam dat de bedragen waren geleend van vrienden. Van enige steun voor de stelling dat het om van vrienden geleend geld zou gaan, blijkt overigens niet. Het hof verwerpt het verweer van verdachte dat zij niet wist waar het geld vandaan kwam, omdat het daaraan geen geloof hecht.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] de bedoelde bedragen voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat zij van misdrijf afkomstig waren.
Het hof heeft vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachtes gedrag kan worden gekwalificeerd als “medeplegen van witwassen”, nu de bedragen afkomstig moeten zijn van strafbaar handelen van “medepleger” [medeverdachte 1]. In een arrest van 26 oktober 2010 (LJN BM4440) heeft de Hoge Raad overwogen:
“Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.”
Ten aanzien van verdachte is noch uit de bewijsmiddelen noch anderszins gebleken dat zij als medepleger van het delict of de delicten zou moeten worden aangemerkt die hebben geleid tot de betreffende bedragen. Het hof merkt op dat verdachte bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 4 februari 2013 wordt vrijgesproken van medeplegen van het aanwezig hebben van grote hoeveelheden hashiesj en hennep in de kazerne in [plaats 1] op 31 oktober 2006.
In een arrest van 8 januari 2013 (LJN BX6910) heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“2.4. In het onderhavige geval gaat het om het medeplegen van het voorhanden hebben van een voorwerp - te weten een geldbedrag - dat afkomstig is uit een door de medeverdachte begaan misdrijf (niet-ambtelijke corruptie). In een dergelijk geval zal uit de motivering van het oordeel dat sprake is van het medeplegen van (schuld)witwassen moeten kunnen worden afgeleid dat in nauwe en bewuste samenwerking meer is gedaan dan het enkele voorhanden hebben van het voorwerp doordat de gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
2.5. Nu het Hof niet meer heeft vastgesteld dan dat de medeverdachte de gelden in de kluis in zijn woning bewaarde en de verdachte hiervan op de hoogte was, heeft het Hof zijn oordeel dat sprake was van het medeplegen van witwassen ontoereikend gemotiveerd, omdat daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat daarmee in nauwe en bewuste samenwerking gedragingen zijn verricht die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de gelden.”
In het onderhavige geval zijn geen feiten of omstandigheden komen vast te staan waaruit het hof afleidt dat gedragingen zijn verricht die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de gelden. Nu de Hoge Raad de aanwezigheid van handelingen in zojuiste bedoelde zin bij medeplegen van witwassen in het arrest van 8 januari 2013 plaatst in de sleutel van de te bewijzen elementen van de delictsomschrijving, zal het hof verdachte vrijspreken.
Feit 3
Het hof spreekt verdachte vrij van dit feit, omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte in de tenlastegelegde periode gebruik heeft gemaakt van de Landrover Discovery. Weliswaar stond de auto geparkeerd bij de woning in Spanje waar verdachte verbleef en lagen de autosleutel en een kopie van de aankoopfactuur van de Landrover in de woning waar verdachte verbleef. Verdachte heeft echter ontkend dat ze in de auto heeft gereden. Uit het door het Openbaar Ministerie vermelde OVC-gesprek waarin de Landrover wordt genoemd, vermag het hof niet meer af te leiden dan dat verdachte betrokken is bij de regeling van het vervoer van auto’s. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een en ander onvoldoende is om te kunnen spreken van “gebruik maken”.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Algemene punten
* Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 primair, 4 primair, 5 en 7 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
* Het hof merkt naar aanleiding van het verzoek van de verdediging om afgeluisterde en opgenomen gesprekken die voor het bewijs zouden kunnen worden gebruikt zelf uit te luisteren op dat het daaraan zo veel mogelijk heeft voldaan.
* Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat alle eigen eerdere uitlatingen en verklaringen van verdachte niet betrouwbaar zouden zijn in verband met haar borderline-problematiek, verwerpt het hof dit verweer. Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte niet in staat is tot het vrijwillig en bewust afleggen van een verklaring. Het hof heeft alle voor het bewijs gebezigde onderdelen van eerdere uitlatingen en verklaringen afzonderlijk op hun betrouwbaarheid beoordeeld.
* Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet zou hebben gehad bij haar gedragingen in verband met haar borderline-problematiek, verwerpt het hof dit verweer. Niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte elk inzicht in de aard en draagwijdte van haar gedragingen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Bewijsoverweging feit 2
a.Het bedrag van € 225.230
Uit in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat het gehele bedrag van € 225.230 afkomstig is van [medeverdachte 1] en dat het van misdrijf afkomstig is.
• Het bedrag is opgebouwd uit regelmatige stortingen in contanten, in ieder geval deels gedaan door verdachte.
• Het gaat om bedragen en een totaalbedrag dat niet te verklaren is uit reguliere, legale inkomsten van [medeverdachte 1] en verdachte, mede in combinatie gezien met een aantal vaststaande uitgaven van hen. [medeverdachte 1] had geen reguliere inkomsten. Het hof verwijst verder naar de financiële gegevens betreffende de grote hoeveelheden onder meer hashiesj en hennep die op 31 oktober 2006 in de kazerne zijn aangetroffen en de financiële gegevens die naar voren zijn gekomen uit de aangetroffen (drugs)administratie. Verdachtes reguliere inkomsten waren beperkt tot circa € 934 per maand. Het hof neemt in aanmerking dat een deel hiervan moet zijn besteed aan de huur van de woning en (andere) eerste levensbehoeften.
• Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat het deel van het bedrag dat niet afkomstig was van [medeverdachte 1] afkomstig is uit een vermogen aan contanten dat zij heeft geërfd van haar overleden echtgenoot [naam], een verklaring waaraan door het hof echter geen geloof wordt gehecht. Zoals eerder overwogen acht het hof niet aannemelijk dat verdachte over een – door haar apart gehouden – vermogen afkomstig uit de door haar gestelde bron beschikte. Het hof leidt dit onder meer af uit de naar aanleiding van rechtshulpverzoeken aan Italië en Zwitserland binnengekomen gegevens betreffende de afwikkeling van de erfenis. Daaruit blijkt niet van een dergelijk vermogen noch blijkt daaruit van aanwijzingen dat een dergelijk vermogen zou bestaan. Voor het overige acht het hof het verweer ook niet geloofwaardig. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat zij het “koffertje met geld” met zich mee pleegt te voeren en dat het “koffertje” op het moment van de doorzoeking ook in de woning in [plaats 1] aanwezig was. Verdachte heeft op de vraag waar in de woning dat koffertje dan wel zou zijn verstopt een beroep gedaan op haar zwijgrecht. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat bij de doorzoeking niets is aangetroffen wat op het bestaan daarvan wijst en niet aannemelijk is geworden dat de doorzoeking niet grondig zou zijn geweest.
Uit de volgende feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte wist dat er – minst genomen – een aanmerkelijke kans bestond dat geld dat afkomstig was van [medeverdachte 1] van misdrijf afkomstig was.
• Verdachte wist dat [medeverdachte 1] enkele malen eerder veroordeeld was in verband met drugsdelicten, terwijl hij de Staat nog een zeer groot bedrag schuldig was uit hoofde van een veroordeling in een ontnemingszaak.
• Verdachte moet hebben geweten dat [medeverdachte 1] geen reguliere, legale inkomsten had. Verdachte moet hebben geweten dat – kort gezegd – het verhuurbedrijf van auto’s deel uitmaakte van de dekmantel van [medeverdachte 1]. Het hof verwijst naar zijn beschouwingen en oordeel over feit 4.
• Verdachte en [medeverdachte 1] woonden beiden gedurende langere tijd in de woning waarvan de huur op naam van verdachte stond.
• In enkele afgeluisterde gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] zegt ze onder meer: “Ik heb je zo vaak/altijd gewaarschuwd”, “Waarom dacht je dat ik de laatste tijd alles aan het wegsluizen was. Hoe kan het dan dat jij het niet weet en ik wel” . Uit de context van de opmerkingen leidt het hof af dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode drugshandel bedreef en daaruit inkomsten had.
Door telkens de bedragen van [medeverdachte 1] in ontvangst te nemen en die te (doen) storten op haar bankrekening heeft verdachte – minst genomen – bewust aanvaard en op de koop toe genomen dat het om van misdrijf afkomstige bedragen ging.
b.Het bedrag van € 61.490
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het onderhavige bedrag afkomstig was van [medeverdachte 1].
Het hof leidt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof af dat zij ten tijde van het feit heeft begrepen dat het bedrag van [medeverdachte 1] was. Zij heeft onder meer verklaard dat [medeverdachte 1] had gevraagd of het bedrag voor hem gestort kon worden op haar rekening, en het bedrag in contanten van haar bankrekening te hebben gehaald en aan [medeverdachte 1] te hebben gegeven. Verdachte heeft verder verklaard dat zij het bedrijf [bedrijf] niet kende. Ook uit de vermelding bij de overschrijving “Re commission and parts payment [naam] Factory” moet haar duidelijk zijn geworden dat het niet om een legale herkomst ging. Voor het overige verwijst het hof naar hetgeen het eerder onder a heeft overwogen over verdachtes wetenschap over [medeverdachte 1].
c. Auto(‘s)
Het hof spreekt verdachte vrij van witwassen met betrekking tot de Landrover Discovery op dezelfde grond als de rechtbank heeft gedaan, namelijk dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de aankoop van de auto.
Bewijsoverweging feit 4 [bedrijf].
Uit de bewijsmiddelen blijkt – kort gezegd – dat [bedrijf] weliswaar op naam van [medeverdachte 10] stond, maar dat deze als katvanger fungeerde en de rechtspersoon en het bedrijf van [medeverdachte 1] waren. Naar buiten toe was het een autoverhuurbedrijf. Op naam van [bedrijf] werden auto’s aangeschaft en gezet. In de auto’s werd niet alleen gereden door [medeverdachte 1], maar ook door personen die gelieerd waren aan contacten van [medeverdachte 1] in de drugshandel. [bedrijf] had een negatieve kas. Het geld dat daarin omging bestond uit contante stortingen van bedragen die grotendeels afkomstig waren van [medeverdachte 1]. Ook werden gelden ingebracht die afkomstig waren van de “criminele” contacten.
Verdachte heeft in haar verhoor bij de politie op 31 oktober 2006 verklaard dat zij werkzaamheden verrichtte, de administratie deed voor [bedrijf]. “Ik betaal bijvoorbeeld alle boetes, ik orden de papieren voor de belastingen etc. etc.” Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard: “Ik was alleen bezig met het innen van boetes van de auto’s van [bedrijf]. Ik betaalde de boetes aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: CJIB) in Leeuwarden. Het geld dat voor die boetes betaald moest worden, gaf [medeverdachte 1] mij contant. Dat moest ik in een envelop doen om het vervolgens naar de Rabobank in [plaats 26] te brengen. Dat deed ik daar in de afstort. Het werd getekend door [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10]). Hij had alles op zijn naam staan.” Verdachtes betrokkenheid bij de activiteiten van [bedrijf] blijkt ook uit verklaringen van anderen.
Wat de periode betreft waarin verdachte haar werkzaamheden heeft verricht overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft zelf verklaard dat zij de werkzaamheden gedurende vier maanden heeft verricht. De stortingsbewijzen contant geld die zich in het dossier bevinden, hebben betrekking op data van 14 juni 2006 tot en met 27 september 2006. Een overzicht van verzonden opdrachten, ondertekend door verdachte, is gedateerd op 14 april 2006. Eind augustus 2005 is [bedrijf] op naam van [medeverdachte 10] gezet. [medeverdachte 10] heeft verklaard dat hij de betaling van de bekeuringen deed tussen augustus 2005 en april 2006 (ordner 127, p. 2106). Hij ontving daartoe contante bedragen van [medeverdachte 1].
[medeverdachte 1] heeft onder meer verklaard – voor zover geloofwaardig geacht door het hof – dat verdachte op zijn verzoek administratieve handelingen deed voor [bedrijf], dat zij contanten van hem kreeg, zij het geld op de bank stortte en vervolgens de betalingen verrichtte.
[medeverdachte 10] heeft verder onder meer verklaard dat toen het bedrijf was opgericht en de bankrekening geopend was, hij de bankpas aan [verdachte] gaf om de betalingen te verrichten (p. 2115). De eerste mutaties op de bankrekening van [bedrijf] dateren van oktober 2005. Op 8 oktober 2005 is er sprake van een eerste storting van € 11.000, vervolgens op 14 december 2005, 21 maart 2006, 26 april 2006, 14 juni 2006, 18 september 2006, 28 september 2006 (ordner 122, p. 241). De bankpas is bij de doorzoeking aangetroffen op de kamer van de dochter van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat zij de laatste tijd voor 31 oktober 2006 op die kamer de werkzaamheden voor [bedrijf] verrichtte. Het hof leidt uit het voorgaande af dat het verdachte is geweest die vanaf oktober 2005 contante bedragen heeft gestort op de bankrekening van [bedrijf].
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte wist dan wel moet hebben geweten dat in deze constructie gelden omgingen die van misdrijf afkomstig waren en deze kans willens en wetens heeft aanvaard door een wezenlijke bijdrage te leveren aan deze constructie.
- Verdachte wist dat [medeverdachte 1] [bedrijf] in feite leidde. Zij wist dat [medeverdachte 1] dat bedrijf verder wilde opbouwen. Zij ontving contante geldbedragen van hem.
- Verdachte moet hebben geweten dat [medeverdachte 10] katvanger was. [medeverdachte 10] bracht stukken die hij ontving naar verdachte, zoals hij heeft verklaard.
- Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het verdachte was die in het bezit was van het bankpasje van [bedrijf] en dat zij betalingen verrichtte.
- In de administratie bevonden zich onder meer een zevental tal kopieën van het identiteitsbewijs van [medeverdachte 10] en blanco RDW machtigingsformulieren welke gebruikt kunnen worden om de tenaamstelling van een voertuig te wijzigen, voorzien van de handtekening van [medeverdachte 10]. Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte die stukken niet heeft gezien.
- [bedrijf] had een negatieve kas, had geen eigen vermogen. Betalingen werden gedaan na contante stortingen. Contante stortingen werden (mede) door verdachte gedaan.
- In de administratie komen verkorte aanduidingen van (mogelijke) huurders voor die ook voorkomen in de drugsadministratie. Onder meer in combinatie met het ontbreken van huurcontracten is duidelijk dat [bedrijf] geen regulier, legaal verhuurbedrijf had.
- Verdachte maakte zelf gebruik van een auto op naam van [bedrijf].
De contanten die verdachte van [medeverdachte 1] kreeg moeten van misdrijf afkomstig zijn. Het hof verwijst naar hetgeen het eerder heeft overwogen over verdachtes wetenschap met betrekking tot de herkomst van geld dat afkomstig was van [medeverdachte 1]. Hetzelfde moet gelden voor contante bedragen die volgens [medeverdachte 1] afkomstig waren van huurders.
Contante betaling van € 2.750,- voor [bedrijf], (sinds 31 augustus 2005 genaamd [bedrijf]) op of omstreeks 04 augustus 2005
[medeverdachte 10] heeft verklaard dat hij het geld bij de notaris van [medeverdachte 1] heeft gekregen. (p. 2116). Er is geen bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij deze betaling. De betaling heeft plaatsgevonden voor het moment waarop volgens [medeverdachte 10] hij het pasje aan verdachte heeft gegeven en het moment waarop volgens het dossier de eerste contante stortingen zijn verricht op de bankrekening van [bedrijf].
Een en ander heeft tot gevolg dat verdachte van dit onderdeel van het onder 4 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Contante betaling aankoop aantal auto’s
Op twee na hebben de betalingen voor aankoop van de auto’s volgens de tenlastelegging plaatsgevonden vóór het moment waarop volgens het dossier de eerste contante stortingen door verdachte zijn verricht op de bankrekening van [bedrijf]. Nu ook overigens niet blijkt van betrokkenheid van verdachte bij de betalingen voor de aankopen, betekent dit dat in zoverre vrijspraak dient te volgen.
De aankopen van de Daewoo Leganza en de Renault Clio op of omstreeks 3 maart 2006 en 30 maart 2006 vallen in de periode waarin verdachte de stortingen van de contante bedragen heeft verricht. Uit de stukken blijkt echter niet dat de betalingen zijn verricht uit de door verdachte verrichte contante stortingen. Wat de Clio betreft, leidt het hof uit de factuur af dat deze contant is betaald.
Een en ander heeft tot gevolg tot verdachte van dit onderdeel van het onder 4 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Contante betaling aan/verrekening met [bedrijf]
Er is geen bewijs dat verdachte met de onderhavige gedraging iets van doen zou hebben.
Ontvangst van autoverhuurbedragen met vervalste facturen
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat door [medeverdachte 1] bedragen werden witgewassen door op facturen een aantal fictieve huurders op te voeren met kennelijk fictieve huurbetalingen. De facturen maakten deel uit van de administratie. Niet blijkt dat verdachte uitdrukkelijk wist dat er sprake was van vervalste facturen. Aangezien verdachte, zoals het hof eerder heeft overwogen, wist van de dekmantelfunctie van [bedrijf] en het autoverhuurbedrijf, heeft zij echter minst genomen willen en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat langs deze weg geld witgewassen zou worden. Door haar werkzaamheden ten behoeve van de administratie heeft de verdachte ook een significant aandeel gehad in de bewezen verklaarde witwashandelingen.
Ontvangst en/of verrekening van (autohuur)bedragen
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat er in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft huurbedragen in rekening zijn gebracht en betaald en dat – mede omdat niet blijkt dat betalingen aan verdachte zijn gedaan – de betalingen in feite door [medeverdachte 1] zijn ontvangen.
Uit de omstandigheid dat de auto’s zijn aangeschaft door [medeverdachte 1] en uit de omstandigheid dat codes van (mogelijke) huurders werden gebruikt die ook voorkomen in de drugsadministratie leidt het hof af dat die bedragen uit misdrijf afkomstig waren. Aangezien verdachte, zoals het hof eerder heeft overwogen, wist van de dekmantelfunctie van [bedrijf] en het autoverhuurbedrijf, heeft zij minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat langs deze weg geld witgewassen zou worden. Omdat verdachte toegang had tot de administratie moet verdachte bovendien hebben gezien en geweten dat er geen sprake was van gewone huurders maar van personen die iets te verbergen hadden. Door haar werkzaamheden ten behoeve van de administratie heeft de verdachte een significant aandeel gehad in de bewezen verklaarde witwashandelingen.
Bewijsoverweging feit 5 (beïnvloeding van getuigen)
Het hof acht het ten lastegelegde bewezen voor zover dit de beïnvloeding van [medeverdachte 4] betreft. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen onder meer af dat [medeverdachte 1] en verdachte een geschrift met vragen en antwoorden hebben opgesteld waarin de door hen gewenste – deels kennelijk niet met de waarheid strokende antwoorden – zijn opgenomen, dat verdachte dit heeft doen toekomen aan [medeverdachte 4], en dat [medeverdachte 4] een en ander uit zijn hoofd moest leren.
Het hof acht niet aannemelijk dat zij tegenover [medeverdachte 1] haar medewerking aan de beïnvloeding van [medeverdachte 4] alleen geveinsd zou hebben.
Het hof acht het ten laste gelegde niet bewezen voor zover dit [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] betreft.
Weliswaar wordt onder meer door verdachte en [medeverdachte 1] gesproken over de wenselijke inhoud van de verklaring van [medeverdachte 6], maar er blijkt niet van “(een) door verdachte en/of haar mededader(s), samengestelde tekst(en) (vraag en antwoord) uit het hoofd te leren”.
Weliswaar is verdachte aanwezig geweest bij discussies tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] over de de strekking van de door deze af te leggen verklaringen en heeft zij af en toe een opmerking gemaakt, maar het hof acht niet bewezen dat verdachte in de beïnvloeding van [medeverdachte 5] een significant aandeel heeft gehad, zodat het onderdeel “tezamen en in vereniging” niet bewezen wordt geacht. Het hof acht (a fortioiri) niet bewezen dat verdachte het feit “alleen” heeft gepleegd.
Bewijsoverweging feit 7 (criminele organisatie)
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat er sprake was van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, zoals vermeld in de bewezenverklaring.
Het hof leidt onder meer uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaringen van de feiten 2, 4 en 5 af dat verdachte daaraan heeft deelgenomen. Die deelname heeft onder meer bestaan in de betrokkenheid van verdachte bij het witwassen van gelden van [medeverdachte 1], bij de activiteiten in het kader van [bedrijf] dat als dekmantel diende voor de activiteiten van [medeverdachte 1], bij de beïnvloeding van getuigen en bij het verrichten van activiteiten voor [medeverdachte 1] – onder meer in het kader van strafbare feiten in verband met hennep en hashiesj – in de periode waarin [medeverdachte 1] gedetineerd was.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte de organisatie leidde, ook niet in de periode gedurende [medeverdachte 1] gedetineerd was. Naar het oordeel van het hof is verdachte eerder aan te merken als uitvoerder van de verzoeken of opdrachten van [medeverdachte 1], die haar levenspartner was.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2, 4, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
primair
zij op tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2004 tot en met 8 augustus 2008, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of [plaats 3] en/of [plaats 6] en/of (elders) in Nederland, en/of België en/of Zwitserland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en haar mededader(s)
a.
(meermalen) hoeveelheidheden geld (met een totale waarde van ongeveer 225.230,- euro), overgedragen, te weten gestort op de bankrekening met het nummer [nummer](SNS-bank) ten name gesteld van [naam] en beheerd door verdachte op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 8 augustus 2008 te [plaats 3]
en
b.
(een) grote hoeveelheid geld (met een totale waarde van ongeveer 61.490 euro) overgedragen, te weten gestort op bankrekening met het nummer [nummer] (KBC bank) ten name gesteld van [verdachte] (op 18 mei 2004 te België).
en aldus hebben zij, verdachte en haar mededader(s) door toen en daar telkens (krachtens die gewoonte), meermalen van voornoemde geldbedragen
- de werkelijke aard en herkomst verborgen en verhuld, terwijl zij, verdachte en haar mededaders wisten, dat de bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf
en
- verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl verdachte en haar mededaders ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen en overdragen en omzetten van bovengenoemde geldbedrag(en) wisten, dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf.
4.
primair
zij, op tijdstip(pen) in de periode van 21 maart 2005 tot en met 02 december 2006, te [plaats 1], (gemeente [gemeente 1]) en/of [plaats 7] en/of [plaats 8] en/of [plaats 3]en/of [plaats 9] en/of [plaats 10], (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte en haar mededaders toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte), (meermalen) (van) een grote hoeveelheid geld
- de werkelijke aard en herkomst terwijl zij, verdachte en haar mededaders wisten, dat de geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf
en
- verworven en voorhanden gehad en overgedragen en, terwijl verdachte en haar mededaders ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen en overdragen en omzetten van die geldbedragen, wisten, dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf, immers hebben zij, verdachte en haar mededaders daarvan een gewoonte gemaakt door in die periode: meermalen, geldbedragen over te dragen, te weten door te betalen en te ontvangen, door
- de ontvangst van autoverhuurbedragen (totaal ongeveer 53.438,- euro), van onbekende personen aangeduid met [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7], tijdstippen, in de periode van 21 maart 2005 tot en met 31 oktober 2006,
en
- de ontvangst en/of verrekening van (autohuur)bedragen van person(en) aangeduid met (een code en/of een (voor)naam), te weten [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of [naam], op tijdstippen, in de periode van 09 januari 2006 tot en met 02 december 2006.
5.
zij, omstreeks de periode van 01 november 2006 tot en met 10 juni 2009, te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of [plaats 11] en/of [plaats 12] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] opzettelijk mondeling en/of bij geschrift zich jegens [medeverdachte 4] heeft/hebben uitgelaten, kennelijk om de vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter en/of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader wist(en) en/of ernstige reden had/hadden te vermoeden, dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader, opdracht gegeven aan die [medeverdachte 4] om (een) door verdachte en/of haar mededader, samengestelde tekst(en) (vraag en antwoord) uit het hoofd te leren.
7.
zij, in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 11 juni 2009, in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk en/of in de Verenigde Staten van Amerika heeft deelgenomen, aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het overtreden van artikel 3A van de Opiumwet (uitvoer), en/of
- het overtreden van artikel 2A van de Opiumwet (uitvoer amfetamine en/of MDMA, althans middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van Opiumwet), en/of
- het overtreden van artikel 10a Opiumwet, en/of
- het overtreden van artikel 3 B/C/D van de Opiumwet, en/of
- het overtreden van artikel 420ter, althans 420 bis, althans 420 quater Wetboek van Strafrecht,
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, (bestaande naast verdachte uit [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 4] en/of één of meer andere perso(o)n(en));
en
zij, in of omstreeks de periode van 01 juli 2006 tot en met 11 juni 2009, in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk en/of in de Verenigde Staten van Amerika heeft deelgenomen, aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en/of artikel 10a eerste lid en/of artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten
- het overtreden van artikel 3A van de Opiumwet (uitvoer), en/of
- het overtreden van artikel 2A van de Opiumwet (uitvoer amfetamine en/of MDMA, althans middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van Opiumwet),
- het overtreden van artikel 10a Opiumwet, en/of
- het (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) overtreden van artikel 3 B/C/D van de Opiumwet,
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, (bestaande naast verdachte uit [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 4] en/of één of meer andere perso(o)n(en));
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 primair en 4 primair bewezen verklaarde levert op:
Telkens:
Medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk mondeling of bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
En
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat de feiten verdachte niet zouden kunnen worden toegerekend wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Het hof ziet geen noodzaak voor een nader onderzoek naar de toerekenbaarheid, omdat het zich voldoende voorgelicht acht en – dit in antwoord op het verzoek van de verdediging om een contraexpertise – niet als zodanig de conclusie van in het rapport van [deskundige] overneemt en tot de zijne maakt.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het onder 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5, 6 en 7 tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld ter zake van de feiten 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5, 6 en 7 tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van de feiten 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5, 6 en 7 tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte zich op verschillende manieren schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen die afkomstig waren van de drugshandel van [medeverdachte 1], haar levenspartner. Zij heeft onder meer in het kader en het verlengde hiervan meegedaan aan een dekmantelfirma van [medeverdachte 1], samen met deze een getuige bewerkt en met drugshandel samenhangende werkzaamheden verricht op verzoek van [medeverdachte 1]. Door deze gedragingen heeft zij (ook) deelgenomen aan een organisatie die gericht is op het plegen van misdrijven.
De ernst van de feiten rechtvaardigt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. De duur is in ieder geval lager dan door de advocaat-generaal geëist omdat het hof komt tot bewezenverklaring van een geringer aantal strafbare feiten en niet bewezen acht dat verdachte leiding heeft gegeven aan de organisatie.
Het hof houdt ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 oktober 2012 blijkt dat zij – op een buitenlandse veroordeling voor een minder ernstig feit langere tijd geleden na – niet eerder is veroordeeld.
Ten voordele van verdachte houdt het hof voorts rekening met de dominante rol die [medeverdachte 1] heeft gehad in verband met de persoonlijkheid van verdachte, zoals hiervan bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof verwijst naar het rapport van 8 november 2012 van [deskundige], psycholoog, en de verklaring die verdachte in het kader van het laatste woord heeft afgelegd.
De verdediging heeft verzocht om bij strafoplegging niet een vrijheidsstraf op te leggen met een langer onvoorwaardelijk deel dan de duur van het ondergane voorarrest. Verdachte heeft 386 dagen in voorarrest doorgebracht. Het verschil met de strafduur die het hof passend en geboden acht, is daarvoor evenwel te groot. Het hof wijst het verzoek af.
Beslag
Verbeurdverklaring
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan en/of voorbereid met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (beslaglijst diverse nummers; zie dictum). Zij behoren de veroordeelde toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan en/of voorbereid met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (beslaglijst nummer 244). Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 11a van de Opiumwet en de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 63, 140, 285a en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek van de raadsman tot terugwijzing naar de rechtbank ex artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het onder 6 ten laste gelegde nietig.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 4 primair, 5 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair, 4 primair, 5 en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de voorwerpen genummerd 5 tot en met 8, 10, 14, 15, 22, 26 tot en met 51, 61 tot en met 79, 81 tot en met 86, 88, 95, 97, 99, 100, 102, 105, 108 tot en met 115, 125 tot en met 128, 176 tot en met 180a, 184 tot en met 188 (telefoons) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpen genummerd 52 tot en met 55, 87, 89 tot en met 91, 93, 94, 96, 116 tot en met 118, 165 tot en met 168 (semafoons) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpen genummerd 4, 11, 12, 24, 59, 98, 101, 103, 104, 106, 120, 122, 123, 130, 133, 135 tot en met 138, 140, 143 tot en met 145, 163, 164, 180b tot en met 183, 206 (simkaarten) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- het voorwerp genummerd 23 (GPRS-kaart) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpen genummerd 9 en 92 (dozen) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- het voorwerp genummerd 124 (karton) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- het voorwerp genummerd 241 (gemarkeerde wegenkaart) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpen genummerd 56 en 157 (CD-roms) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- het voorwerp genummerd 107 (harddisk) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpen genummerd 161 (CD’s) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpen genummerd 25, 60, 158 en 160 (computers) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpen genummerd 57 (CF-kaarten) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpen genummerd 58 (DVD’s) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpen genummerd 153, 159, 162, 171, 207, 208, 242, 245, 246, 247, 248, 251 tot en met 254 (administratieve bescheiden) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- het voorwerp genummerd 243 (memorecorder) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpen genummerd 250 (videobanden) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpem genummerd 80 (adapters) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- het voorwerp genummerd 121, 146, 147, 149, 151 en 152 (pukcodes) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;
- de voorwerpen genummerd 249 (stempels) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de voorwerpen genummerd 244 (twee Duitse kentekenplaten) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de voorwerpen genummerd 2, 17 tot en met 20, 119, 129, 131, 132, 134, 139, 141, 142, 148, 150, 154 tot en met 156, 169, 170, 189, 238, 239 en 240 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Gelast de teruggave aan Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-de voorwerpen genummerd 238 en 240 (twee kentekenbewijzen van de RDW) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 4 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.