Uitspraak
wonende te [woonplaats], Zwitserland,
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
2 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een verzoeker, wonende in Zwitserland, tegen ABN AMRO BANK N.V. De zaak betreft een privéfaillissement en de vraag of de rechtbank nalatig is geweest in het informeren van de verzoeker over de mogelijkheid tot aanvraag voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof, waarbij de rechtbank op 16 april 2013 een faillissementsaanvraag had behandeld en het gerechtshof op 20 juni 2013 een arrest had gewezen in deze kwestie.
De verzoeker had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de advocaat-generaal J. Wuisman had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, onder leiding van vice-president E.J. Numann.