ECLI:NL:HR:2014:1058

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
13/03220
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schorsing behandeling faillissementsaanvraag en toelating WSNP

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een verzoeker, wonende in Zwitserland, tegen ABN AMRO BANK N.V. De zaak betreft een privéfaillissement en de vraag of de rechtbank nalatig is geweest in het informeren van de verzoeker over de mogelijkheid tot aanvraag voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof, waarbij de rechtbank op 16 april 2013 een faillissementsaanvraag had behandeld en het gerechtshof op 20 juni 2013 een arrest had gewezen in deze kwestie.

De verzoeker had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de advocaat-generaal J. Wuisman had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, onder leiding van vice-president E.J. Numann.

Uitspraak

2 mei 2014
Eerste Kamer
nr. 13/03220
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], Zwitserland,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaten: mr. H.H.M. Meijroos en mr. J. van Weerden,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de Bank.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/01/260045/FT-RK 13.363 met faillissementsnummer 01/13/374F van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2013;
b. het arrest in de zaak HV 200.125.876/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 juni 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, alsmede door mr. A. van Loon, advocaat te Amsterdam, voor de Bank.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 14 maart 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
2 mei 2014.