ECLI:NL:RBOVE:2024:3403

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
84.010278.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk en onttrekking aan beslag in faillissement

Op 28 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk en het onttrekken van goederen aan beslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met haar partner, betrokken was bij een reeks frauduleuze transacties die leidden tot aanzienlijke financiële schade voor de schuldeisers. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld om de rechten van de schuldeisers te verkorten, door onder andere een wagenpark van dertien voertuigen te verkopen en een Mercedes G65 AMG aan te schaffen, terwijl het faillissement van haar partner voorzienbaar was. Daarnaast heeft de verdachte de inboedel van hun woning onttrokken aan beslag, wat ook als strafbaar werd beschouwd. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in de zaak als significant beoordeeld, maar hield rekening met haar minder actieve rol in vergelijking met haar partner. De rechtbank heeft de vordering tot gevangenneming afgewezen, maar heeft wel de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.010278.22 (P)
Datum vonnis: 28 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1966 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [woonplaats] (Verenigde Arabische Emiraten).
Opmerking vooraf
Dit vonnis behandelt het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar vermeende faillissementsfraude ter zake het concern van verdachtes partner (en tevens medeverdachte). De tenlastelegging spitst zich toe op bepaalde verwijten die deel uitmaken van een groter geheel. Om te kunnen beoordelen of de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, moeten eerst twee daaraan ten grondslag liggende vraagstukken worden beoordeeld, namelijk – kort gezegd – de voorzienbaarheid van de faillissementen van verdachtes partner en rechtspersonen binnen het concern en het al dan niet bestaan van een schuld van verdachtes partner aan verdachte en aan de stichting die het vermogen van hun kinderen beheert. De rechtbank zal deze overkoepelende vraagstukken eerst bespreken, alvorens de tenlastegelegde feiten te beoordelen. De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging zullen steeds per onderwerp/tenlastegelegd feit worden weergegeven.
Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis en de vindbaarheid van de verschillende deelvraagstukken, vermeldt de rechtbank hieronder de inhoudsopgave:
1. Het onderzoek op de terechtzitting
2. De tenlastelegging
3. Bewijsmotivering
3.1 Inleiding
3.2 De voorzienbaarheid van het faillissement van [medeverdachte 1] en de vennootschappen
3.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
3.2.2 Het standpunt van de verdediging
3.2.3 De overwegingen van de rechtbank
3.2.3.1 Juridisch kader
3.2.3.2 Feiten en omstandigheden
3.2.3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3 Is sprake van een niet bestaande schuld/schijnschuld van [medeverdachte 1] aan [verdachte] en [bedrijf 1] ?
3.3.1 Feiten en omstandigheden
3.3.2 Het standpunt van de officier van justitie
3.3.3 Het standpunt van de verdediging
3.3.4 Het oordeel van de rechtbank
3.4 Het wagenpark (feit 1)
3.4.1 Feiten en omstandigheden
3.4.2 Het standpunt van de officier van justitie
3.4.3 Het standpunt van de verdediging
3.4.4 Het oordeel van de rechtbank
3.5 Onttrekking beslag inboedel [plaats 1] (feit 2)
3.5.1 Feiten en omstandigheden
3.5.2 Het standpunt van de officier van justitie
3.5.3 Het standpunt van de verdediging
3.5.4 Het oordeel van de rechtbank
3.6 Onttrekking inventaris [bedrijf 5] (feit 3)
3.6.1 Het standpunt van de officier van justitie
3.6.2 Het standpunt van de verdediging
3.6.3 Het oordeel van de rechtbank
3.7 De Canada-transacties (feit 4)
3.7.1 Feiten en omstandigheden
3.7.2 Het standpunt van de officier van justitie
3.7.3 Het standpunt van de verdediging
3.7.4 Het oordeel van de rechtbank
3.8 Witwassen (feit 5)
3.8.1 Feiten en omstandigheden
3.8.2 Het standpunt van de officier van justitie
3.8.3 Het standpunt van de verdediging
3.8.4 Het oordeel van de rechtbank
3.9 De bewezenverklaring
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
4.1 Feit 5
4.1.1 Het standpunt van de verdediging
4.1.2 Het oordeel van de rechtbank
4.2 Conclusie
5. De strafbaarheid van verdachte
5.1 Overmacht in de zin van noodtoestand (feit 2)
5.1.1 Het standpunt van de verdediging
5.1.2 Het oordeel van de rechtbank
5.2 Conclusie
6. De op te leggen straf of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
6.2 Het standpunt van de verdediging
6.3 De gronden voor een straf of maatregel
7. De vordering gevangenneming
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
7.2 Het standpunt van de verdediging
7.3 Het oordeel van de rechtbank
8. Verzoeken tot het horen van getuigen
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
10. De beslissing

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
2 april 2024, 4 april 2024, 11 april 2024, 15 april 2024, 18 april 2024 en 14 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: de officier van justitie) en van wat, namens verdachte, door haar raadslieden,
mr. C.W. Noorduyn en mr. N. Faber, advocaten te ’s-Gravenhage, en door de raadslieden van medeverdachte [medeverdachte 1] , mr. Th.J. Kelder en mr. S.W.M. Stevens, advocaten in 's-Gravenhage [1] , naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:(primair) tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of de [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of de [bedrijf 3] ter bedrieglijke verkorting van de rechten van [medeverdachte 1] zijn schuldeisers dertien auto’s en € 230.000,00 aan de boedel heeft onttrokken,
dan wel (subsidiair) medeplichtig is aan het door [medeverdachte 1] en/of de [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of de [bedrijf 3] ter bedrieglijke verkorting van de rechten van [medeverdachte 1] zijn schuldeisers onttrekken aan de boedel van dertien auto’s en € 230.000,00;
feit 2:tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 1] en/of (een) ander(en) onttrekken van een inboedel/huisraad van/uit een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] aan (executoriaal) beslag;
feit 3:tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 4] B.V. en/of [bedrijf 5] B.V. en/of [bedrijf 6] B.V. ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 4] B.V en/of [bedrijf 5] B.V. en/of [bedrijf 6] B.V., de inboedel van het pand aan de [adres 2] te [plaats 2] aan de boedels heeft onttrokken;
feit 4:tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 7] B.V. en/of [bedrijf 8] B.V. en/of [bedrijf 9] B.V. en/of [bedrijf 10] B.V. en/of [bedrijf 4] B.V.
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 8] B.V. een deel van een vordering op [bedrijf 11] B.V. ten bedrage van
€ 4.928.841,00 aan de boedel heeft onttrokken en/of
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 7] B.V. een vordering op [bedrijf 11] B.V. ten bedrage van € 4.926.621,00 en de aandelen in laatstgenoemde vennootschap en een bedrag van € 300.000,00 aan de boedel heeft onttrokken en/of
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 4] B.V. een vordering op [bedrijf 11] B.V. ten bedrage van € 1.926.621,00 en de aandelen in laatstgenoemde vennootschap en een bedrag van € 300.000,00 aan de boedel heeft onttrokken en/of
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 10] B.V. een vordering op [bedrijf 11] B.V. ten bedrage van € 4.926.621,00 en een bedrag van € 300.000,00 aan de boedel heeft onttrokken en/of
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van verdachte een vordering op [bedrijf 11] B.V. ten bedrage van € 4.926.621,00 en een bedrag van € 300.000,00 aan de boedel heeft onttrokken;
feit 5: tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] een vordering op [bedrijf 11] B.V. van circa CAN $ 7.100.000,00 en/of de aandelen van [bedrijf 11] en/of een geldbedrag van CAN $ 7.100.000,00 heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 05 maart 2011 tot en met 31 maart 2014 in de gemeente [plaats 1] en/of (elders) in Nederland en/of in Zwitserland en/of in de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of met de [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of de [bedrijf 3] en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
terwijl die [medeverdachte 1] bij vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch van 16 april 2013, in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens ( [medeverdachte 1] ) schuldeiser(s), lasten (heeft/hebben) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft/hebben)verantwoord en/of
(een) goed(eren) aan de boedel heeft/hebben onttrokken, en/of enig goed, hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft/hebben vervreemd,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of haar mededader(s) - onverplicht en/of zonder reële en/of zakelijke tegenprestatie en/of door de koopprijs te verrekenen met een niet bestaande schuld - zakelijk omschreven -
op 05 maart 2011, althans op een tijdstip in genoemde periode, dertien, althans één of meer voertuigen/auto’s, te weten een:
- Porsche Carrera GT (chassisnr. [nummer 1] );
- Porsche 911 GT3 RS (chassisnr. [nummer 2] );
- Porsche 911 GT3 RS (chassisnr. [nummer 3] );
- Porsche 911 GT2 (chassisnr. [nummer 4] );
- Mercedes McLaren SIR 722 (chassisnr. [nummer 5] );
- Mercedes G55 AMG XXI (chassisnr. [nummer 6] );
- Mercedes McLaren SIR cabriolet (chassisnr. [nummer 7] );
- Mercedes CL65 AMG (chassisnr. [nummer 8] );
- Mercedes G420 CDI (chassisnr. [nummer 9] );
- Aston Martin Vanquish (chassisnr. [nummer 10] );
- Ferrari 599 GTB (chassisnr. [nummer 11] );
- Mercedes SL65 AMG (chassisnr. [nummer 12] ;
- Mercedes SLS-AMG (chassisnr. [nummer 13] ),
verkocht en/of te doen verkopen (zie proces-verbaal bijlage DOC-033(a)) voor een bedrag van EUR 1.983.806 aan de [bedrijf 1] (waarin vermogen ten behoeve van haar, verdachtes (vijf) kinderen, te weten [betrokkene 1] (geboren [geboortedatum 2] 1994) en/of [betrokkene 2] (geboren [geboortedatum 3] 1996) en/of [betrokkene 3] (geboren [geboortedatum 4] 1998) en/of [betrokkene 4] (geboren [geboortedatum 5] 2001) en/of [betrokkene 5] (geboren [geboortedatum 6] 2005), was/werd ondergebracht), en/of
op 23 augustus 2012, althans op een tijdstip in genoemde periode, een geldbedrag van EUR 230.000 betaald aan [bedrijf 12] B.V. in verband met de aankoop van een Mercedes G65 AMG (chassisnr. [nummer 14] op naam van [bedrijf 2] en/of de [bedrijf 1] ) waarbij de betaling is geschied vanaf [medeverdachte 1] ’ privé bankrekening bij de Banque Cantonale du Valais (zie proces-verbaal bijlage DOC-117), en/of
op 17 september 2013 middels een Vaststellingsovereenkomst IV (zie proces-verbaal bijlage DOC-076) tussen de [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en haar, verdachte, vastgesteld en/of doen vaststellen dat [bedrijf 2] het juridisch eigendom en de [bedrijf 1] het economisch eigendom van deze Mercedes G65 AMG hebben gekocht op 21 augustus 2012 en geleverd gekregen tegen voldoening van de koopprijs van EUR 230.000 door [medeverdachte 1] , en/of waarna de [bedrijf 1] een schuld heeft verkregen aan [medeverdachte 1] van EUR 230.000 welke schuld is verrekend met de (niet bestaande) vordering(en) van de [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] op die [medeverdachte 1] , en/of
(vervolgens) op 09 januari 2014 middels een overeenkomst “overdracht ten titel van beheer” (zie proces-verbaal bijlage DOC-043(a)) voornoemde auto(‘s) overgedragen en/of doen overdragen aan en/of op naam gesteld en/of doen stellen van de [bedrijf 3] , en/of (aldus) een geldbedrag van EUR 230.000 heeft onttrokken aan de boedel, en/of
(aldus) voornoemde auto(‘s) uit het zicht en/of de macht van de - latere - curator(en) gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of de [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] in of omstreeks de
periode van 05 maart 2011 tot en met 31 maart 2014 in de gemeente [plaats 1] en/of (elders) in Nederland en/of in Zwitserland en/of in de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met de [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of de [bedrijf 3] en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
terwijl hij, [medeverdachte 1] , bij vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch van 16 april 2013, in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s) lasten (heeft/hebben) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft/hebben) verantwoord en/of (een) goed(eren) aan de boedel heeft/hebben onttrokken, en/of enig goed, hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft/hebben vervreemd,
immers heeft/hebben hij, [medeverdachte 1] en/of de [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of zijn mededader(s) - onverplicht en/of zonder reële en/of zakelijke tegenprestatie en/of door de koopprijs te verrekenen met een niet bestaande schuld - zakelijk omschreven –
op 05 maart 2011, althans op een tijdstip in genoemde periode, dertien, althans één of meer voertuigen/auto’s, te weten een:
- Porsche Carrera GT (chassisnr. [nummer 1] );
- Porsche 911 GT3 RS (chassisnr. [nummer 2] );
- Porsche 911 GT3 RS (chassisnr. [nummer 3] );
- Porsche 911 GT2 (chassisnr. [nummer 4] );
- Mercedes McLaren SIR 722 (chassisnr. [nummer 5] );
- Mercedes G55 AMG XXI (chassisnr. [nummer 6] );
- Mercedes McLaren SIR cabriolet (chassisnr. [nummer 7] );
- Mercedes CL65 AMG (chassisnr. [nummer 8] );
- Mercedes G420 CDI (chassisnr. [nummer 9] );
- Aston Martin Vanquish (chassisnr. [nummer 10] );
- Ferrari 599 GTB (chassisnr. [nummer 11] );
- Mercedes SL65 AMG (chassisnr. [nummer 12] ;
- Mercedes SLS-AMG (chassisnr. [nummer 13] ),
verkocht en/of te doen verkopen (zie proces-verbaal bijlage DOC-033(a)) voor een bedrag van EUR 1.983.806 aan de [bedrijf 1] (waarin vermogen ten behoeve van zijn, [medeverdachte 1] ’ (vijf) kinderen, te weten [betrokkene 1] (geboren [geboortedatum 2] 1994) en/of [betrokkene 2] (geboren [geboortedatum 3] 1996) en/of [betrokkene 3] (geboren [geboortedatum 4] 1998) en/of [betrokkene 4] (geboren [geboortedatum 5] 2001) en/of [betrokkene 5] (geboren [geboortedatum 6] 2005), was/werd ondergebracht), en/of
op 23 augustus 2012, althans op een tijdstip in genoemde periode, een geldbedrag van EUR 230.000 betaald aan [bedrijf 12] B.V. in verband met de aankoop van een Mercedes G65 AMG (chassisnr. [nummer 14] op naam van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 1] ) waarbij de betaling is geschied vanaf [medeverdachte 1] ’ privé bankrekening bij de Banque Cantonale du Valais (zie proces-verbaal bijlage DOC-117), en/of
op 17 september 2013 middels een Vaststellingsovereenkomst IV (zie proces-verbaal bijlage DOC-076) tussen de [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [verdachte] vastgesteld en/of doen vaststellen dat [bedrijf 2] het juridisch eigendom en de [bedrijf 1] het economisch eigendom van deze Mercedes G65 A4G hebben gekocht op 21 augustus 2012 en geleverd gekregen tegen voldoening van de koopprijs van EUR 230.000 door hem, [medeverdachte 1] , en/of waarna de [bedrijf 1] een schuld heeft verkregen aan hem, [medeverdachte 1] van EUR 230.000 welke schuld is verrekend met de (niet bestaande) vordering(en) van de [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] op hem, [medeverdachte 1] , en/of
(vervolgens) op 09 januari 2014 middels een overeenkomst “overdracht ten titel van beheer” (zie proces-verbaal bijlage DOC-043(a)) voornoemde auto(‘s) overgedragen en/of doen overdragen aan en/of op naam gesteld en/of doen stellen van de [bedrijf 3] , en/of (aldus) een geldbedrag van EUR 230.000 heeft onttrokken aan de boedel,
en/of (aldus) voornoemde auto(‘s) uit het zicht en/of de macht van de –latere - curator(en) gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 05 maart 2011 tot en met 31 maart 2014 in de gemeente [plaats 1] en/of (elders) in Nederland en/of in Zwitserland en/of in de Verenigde Arabische Emiraten tezamen en in vereniging met de [bedrijf 3] en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (als bestuurder en/of feitelijk leidinggevende van) haar, verdachtes, rechtspersoon de [bedrijf 3] voor de op naam stelling van genoemd(e) voertuig(en)/auto(‘s) ter beschikking te (doen) stellen en/of deze voertuigen/auto’s te (doen) transporteren naar de Verenigde Arabische Emiraten (Dubai);
2.
zij in of omstreeks de periode van 17 februari 2014 tot en met 31 mei 2014, in de gemeente [plaats 1] en/of (elders) in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of met [betrokkene 1] (geboren [geboortedatum 2] 1994) en/of met één of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een hoeveelheid roerende goederen, te weten een inboedel/huisraad van/uit een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] , waarop door [naam 1] , toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder op grond van liet vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant van 05 februari 2014, in elk geval krachtens de wet, (executoriaal) beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken en/of doen onttrekken, door deze inboedel/huisraad uit die woning weg te (doen) nemen/halen en/of te (doen) vervoeren naar Amsterdam en/of ( [plaats 4] ) België
en/of (vervolgens) de Verenigde Arabische Emiraten (Dubai), althans naar enig (andere) plaats;
3.
zij in of omstreeks de periode van 01 december 2013 tot en met 31 mei 2014, in ieder geval in de periode van 01 december 2013 tot en met 22 januari 2016, in de gemeente(n) [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of met [bedrijf 4] B.V. en/of met [bedrijf 5] B.V. en/of met [bedrijf 6] B.V. en/of met (een) andere natuurlijke en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, terwijl:
- [bedrijf 4] B.V. bij vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch van 22 april 2015, in staat van faillissement is verklaard, en/of
- [bedrijf 5] B.V. bij vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch van 24 april 2014 in staat van faillissement is verklaard, en/of
- [bedrijf 6] B.V. bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [bedrijf 4] B.V en/of [bedrijf 5] B.V. en/of [bedrijf 6] B.V., de navolgende goederen, te weten (delen van de) inventaris en/of inboedel en/of computerapparatuur in/vanuit het pand aan de [adres 2] te [plaats 2] en/of tuinbenodigdheden (zoals een tractor, maaimachine en/of tuingereedschap) en/of een golfkar, heeft vervoerd en/of doen vervoeren naar Zaltbommel en/of enige (andere) plaats en/of [plaats 4] / Westkapelle (België) en/of (aldus) aan de faillissementsboedel heeft onttrokken en/of doen onttrekken en/of dit (aldus) niet heeft gemeld en/of doen melden aan de (latere) curator(en) en/of uit het zicht van de - latere - curator(en) heeft gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden;
4.
zij op of omstreeks 16 juni 2011 in de gemeente(n) Eindhoven en/of [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of de rechtspersonen [bedrijf 8] B.V. (voorheen genaamd [bedrijf 37] B.V. en voordien [bedrijf 13] B.V.) en/of [bedrijf 7] B.V. en/of [bedrijf 9] B.V. en/of [bedrijf 10] B.V. en/of [bedrijf 4] B.V. en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
terwijl [bedrijf 8] B.V. bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2014 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [bedrijf 8] B.V. lasten (heeft/hebben) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft/hebben) verantwoord en/of (een) goed(eren) aan de boedel heeft/hebben onttrokken, en/of enig goed, hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft/hebben vervreemd,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), in het kader van de aflossing van een schijnschuld en/of een overgedragen niet bestaande schuld van [bedrijf 8] B.V. aan [bedrijf 9] B.V., althans zonder enige verplichting daartoe en/of zakelijk doel - zakelijk omschreven -
een deel van een vordering op [bedrijf 11] B.V. ten bedrage van ca. EUR 4.928.841 overgedragen aan [bedrijf 7] B.V.
en/of (aldus) voornoemde vordering (ter waarde van dat geldbedrag) uit het zicht en/of de macht van de - latere - curator(en) gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden;
en/of
zij op of omstreeks 16 juni 2011 in de gemeente(n) Eindhoven en/of [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of de rechtspersonen [bedrijf 7] B.V. en/of [bedrijf 8] B.V. en/of [bedrijf 10] B.V. en/of [bedrijf 4] B.V. en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
terwijl [bedrijf 7] B.V. bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [bedrijf 7] B.V. lasten (heeft/hebben) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft/hebben) verantwoord en/of (een) goederen aan de boedel heeft/hebben onttrokken, en/of enig goed, hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft/hebben vervreemd,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), in het kader van de aflossing van een schijnschuld en/of een overgedragen niet bestaande schuld van [bedrijf 8] B.V. aan [bedrijf 9] B.V., althans zonder enige verplichting daartoe en/of zakelijk doel - zakelijk omschreven –
een vordering op [bedrijf 11] B.V. ten bedrage EUR 4.926.621 gesplitst en daarvan de vordering voor een bedrag van EUR 3.000.000 aan [bedrijf 10] B.V. overgedragen en/of de vordering voor een bedrag van EUR 1.926.621 en/of alle aandelen in het aandelenkapitaal van [bedrijf 11] B.V. aan [bedrijf 4] B.V. overgedragen en/of een betaling (door middel van een aflossing in rekening-courant) gedaan van een bedrag van EUR 300.000 aan [bedrijf 4] B.V.
en/of (aldus) voornoemde vordering (ter waarde van dat geldbedrag) en/of voornoemde aandelen en/of voornoemd geldbedrag uit het zicht en/of de macht van de - latere - curator(en) gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden;
en/of
zij op of omstreeks 16 juni 2011 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Amsterdam en/of [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of de rechtspersonen de besloten vennootschap [bedrijf 4] B.V. en/of [bedrijf 8] B.V. en/of [bedrijf 7] B.V. en/of [bedrijf 9] B.V. en/of met een of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
terwijl [bedrijf 4] B.V. door de Rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch op 22 april 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [bedrijf 4] B.V. lasten (heeft/hebben) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft/hebben) verantwoord en/of (een) goederen aan de boedel heeft/hebben onttrokken, en/of enig goed, hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft/hebben vervreemd,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), in het kader van de aflossing van een schijnschuld en/of een overgedragen niet bestaande schuld van [bedrijf 8] B.V. aan [bedrijf 9] B.V., althans zonder enige verplichting daartoe en/of zakelijk doel - zakelijk omschreven –
een vordering op [bedrijf 11] B.V. ten bedrage van EUR 1.926.621 aan [bedrijf 10] B.V. overgedragen en/of een betaling (door middel van een aflossing in rekening-courant) gedaan van een bedrag van EUR 300.000 aan [bedrijf 10] B.V. en/of alle aandelen in het aandelenkapitaal van [bedrijf 11] B.V. aan [bedrijf 9] B.V. overgedragen
en/of (aldus) voornoemde vordering (ter waarde van dat geldbedrag) en/of voornoemd geldbedrag en/of voornoemde aandelen uit het zicht en/of de macht van de - latere - curator(en) gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden;
en/of
zij in of omstreeks de periode van 16 juni tot en met 4 juli 2011 in de gemeente(n) Eindhoven en/of [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of de rechtspersonen [bedrijf 10] B.V. en/of [bedrijf 8] B.V. en/of [bedrijf 7] B.V. en/of [bedrijf 9] B.V. en/of met een of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
terwijl [bedrijf 10] B.V. bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [bedrijf 10] B.V. lasten (heeft/hebben) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft/hebben) verantwoord en/of (een) goederen aan de boedel heeft/hebben onttrokken, en/of enig goed, hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft/hebben vervreemd,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), in het kader van de aflossing van een schijnschuld en/of een overgedragen niet bestaande schuld van [bedrijf 8] B.V. aan [bedrijf 9] B.V., althans zonder enige verplichting daartoe en/of zakelijk doel - zakelijk omschreven –
een vordering op [bedrijf 11] B.V. van c.a. EUR 4.926.621 aan [medeverdachte 1] (in privé) overgedragen en/of
een bedrag van EUR 300.000 overgemaakt van rekening [rekeningnummer 1] naar [rekeningnummer 2] t.n.v. [medeverdachte 1]
en/of (aldus) voornoemde vordering (ter waarde van dat geldbedrag) en/of voornoemd geldbedrag uit het zicht en/of de macht van de - latere - curator(en) gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden;
en/of
zij in of omstreeks de periode van 16 juni 2011 tot en met 4 juli 2011 in de gemeente(n) [plaats 1] en/of Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of met de rechtspersonen [bedrijf 8] B.V. en/of [bedrijf 7] B.V. en/of [bedrijf 9] B.V. en/of [bedrijf 10] B.V. en/of [bedrijf 4] B.V. en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
terwijl voornoemde [medeverdachte 1] bij vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch van 16 april 2013 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [medeverdachte 1] lasten (heeft/hebben) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft/hebben) verantwoord en/of (een) goederen aan de boedel heeft/hebben onttrokken, en/of enig goed, hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft/hebben vervreemd,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), in het kader van de aflossing van een schijnschuld en/of overgedragen niet bestaande schuld van [bedrijf 8] B.V. aan [bedrijf 9] B.V.,
een vordering op [bedrijf 11] B.V. van EUR 4.926.621 aan haar, verdachte, overgedragen en/of
een bedrag van EUR 300.000 overgemaakt van rekening [rekeningnummer 2] naar [rekeningnummer 3] t.n.v. haar, verdachte,
en/of (aldus) voornoemde vordering (ter waarde van dat geldbedrag) en/of voornoemd geldbedrag uit het zicht en/of de macht van de - latere - curator(en) gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden;
5.
zij in of omstreeks de periode van 16 juni 2011 tot en met heden, in de gemeente [plaats 1] en/of (elders) in Nederland en/of in de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen door
a. van (een) voorwerp(en), te weten een vordering op [bedrijf 11] van ca. CAN $ 7.100.000 (omgerekend ca. EUR 4.928.841) en/of de aandelen van [bedrijf 11] en/of een geldbedrag van ca. CAN $ 7.100.000 (omgerekend ca. EUR 4.928.841), welk bedrag is gestort op de bankrekening [rekeningnummer 4] (ten name) van haar, verdachte, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing te verbergen en/of verhullen, althans te verbergen en/of te verhullen wie de rechthebbende op dit/deze voorwerp(en) was of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden heeft gehad,
en/of
b. een voorwerp(en), te weten een vordering op [bedrijf 11] van ca. CAN $ 7.100.000 (omgerekend ca. EUR 4.928.841) en/of de aandelen van [bedrijf 11] en/of een geldbedrag van ca. CAN $ 7.100.000 (omgerekend ca. EUR 4.928.841), welk bedrag is gestort op de bankrekening [rekeningnummer 4] (ten name) van haar, verdachte, te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen en/of om te zetten, althans van dit/deze voorwerp(en) gebruik te maken,
terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven).

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
[medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [verdachte] (hierna: [verdachte] ) hebben een duurzame relatie. Samen hebben zij vijf kinderen. In 1995 hebben zij een samenlevingscontract gesloten.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben (met hun kinderen) in [plaats 1] gewoond. [medeverdachte 1] is daarnaast in Zwitserland ( [plaats 3] ) en [verdachte] is daarnaast in België ( [plaats 4] ) woonachtig, althans ingeschreven, geweest. Sinds eind 2013/begin 2014 verblijven beiden in Dubai. Op 23 oktober 2014 zijn zij getrouwd.
Het [medeverdachte 1] -concern
[medeverdachte 1] stond aan het hoofd van vastgoedconcern [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ). [bedrijf 7] heeft geen rechtspersoonlijkheid, maar is de verzamelnaam van een groot aantal aan elkaar gelieerde ondernemingen met als bedrijfsactiviteiten – algemeen gezegd – investering in en ontwikkeling van onroerend goed. Tot eind 2012 was [medeverdachte 1] middels [bedrijf 14] bestuurder van een zestal hoofdvennootschappen, te weten [bedrijf 10] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 15] BV, [bedrijf 4] BV, [bedrijf 8] BV (tot 22 maart 2010 [bedrijf 16] BV geheten) en [bedrijf 7] BV.
Tot eind 2009/begin 2010 was [bedrijf 8] BV de topholding, met daaronder circa 150 (dochter)vennootschappen. In 2010 vond een herstructurering plaats en werd een groot aantal vennootschappen overgeheveld naar [bedrijf 7] BV.
[verdachte] was bestuurder en (later indirect) enig aandeelhouder van [bedrijf 9] BV. Deze vennootschap is op 15 april 2002 opgericht. [bedrijf 9] BV had gedurende een bepaalde periode onder meer aandeelhoudersbelangen in verschillende vennootschappen die tot het [medeverdachte 1] -concern behoorden. Zo hield [verdachte] via [bedrijf 9] BV een belang van 33% in zowel [bedrijf 17] BV als [bedrijf 18] BV en tevens in [bedrijf 19] BV, welke BV’s deel uitmaakten van het [medeverdachte 1] -concern. [bedrijf 17] BV was op haar beurt enig aandeelhoudster in [bedrijf 20] BV. Verder was [bedrijf 9] BV vanaf 16 juni 2011 statutair directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 11] BV.
Onder andere [bedrijf 10] BV, [bedrijf 4] BV, [bedrijf 15] BV en [bedrijf 9] BV behoorden tot de zogeheten ‘Family Office’ van het [medeverdachte 1] -concern; de Family Office beheerde het in deze BV’s ondergebrachte particuliere vermogen ten behoeve van de huidige en toekomstige generaties van de familie [medeverdachte 1] .
In 2003 werd de Stichting “ [bedrijf 1] ”, later hernoemd “ [bedrijf 1] ” (hierna: [bedrijf 1] ), opgericht. Deze stichting behartigde de financiële belangen van de vijf kinderen van [medeverdachte 1] en [verdachte] . Tot 12 mei 2014 was [naam 2] (een oud-studiegenoot van [medeverdachte 1] ) bestuurder van [bedrijf 1] . Na die datum werd [verdachte] bestuurder.
[medeverdachte 1] vormde door de jaren heen in wisselende samenstellingen samen met [naam 3] (CFO, vanaf 2010 tot 2012) en [naam 4] (CDO/CEO, tot mei 2011) direct dan wel indirect het bestuur van [bedrijf 7] . Andere voor dit dossier relevante personen die werkzaam zijn (geweest) binnen [bedrijf 7] waren [naam 5] (manager Accounting en Reporting bij [bedrijf 7] BV) en [naam 6] (hierna: [naam 6] , manager van de Family Office).
Tot het jaar 2008 herfinancierde [bedrijf 7] de overwaarden van de onroerende zaken en projecten. De daardoor vrijgekomen financiële middelen werden gebruikt voor onder meer uitbreiding van het concern en privé-uitgaven. Ultimo 2008 had [bedrijf 7] weinig reserves, waardoor het concern hard werd geraakt door de financiële crisis. Eind 2010 had [bedrijf 7] schulden bij verschillende kredietverstrekkers, met een totaalbedrag van € 757.757.791,--.
Op 16 april 2013 werd [medeverdachte 1] in staat van faillissement verklaard. In de maanden en jaren daarna volgden de faillissementen van een aantal van de vennootschappen, waaronder [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 6] BV, [bedrijf 8] BV en [bedrijf 7] BV.
Op 30 januari 2014 deden de curatoren in het faillissement van [medeverdachte 1] aangifte tegen [medeverdachte 1] en [verdachte] van – kort gezegd – faillissementsfraude, waarna een strafrechtelijk onderzoek werd gestart. In totaal is door de curatoren elf keer aangifte gedaan, van onder andere bedrieglijke bankbreuk en witwassen.
3.2
De voorzienbaarheid van het faillissement van [medeverdachte 1] en de vennootschappen
De aan [medeverdachte 1] en [verdachte] tenlastegelegde feiten zien voor het grootste deel op - kort samengevat – betrokkenheid bij bedrieglijke bankbreuk (artikel 341 (oud) Sr in verband met de faillissementen van [medeverdachte 1] en de – elkaar in tijd opvolgende – topholdings [bedrijf 8] BV en [bedrijf 7] BV. Daarbij komt telkens de vraag op of de tenlastegelegde (rechts)handelingen verricht zijn ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’. De rechtbank zal deze vraag, die ziet op de voorzienbaarheid van de respectievelijke faillissementen op het moment van de tenlastegelegde gedragingen, als eerste behandelen.
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier stelt zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat het moment waarop voor [medeverdachte 1] in strafrechtelijke zin een aanmerkelijke kans op faillissement bestond uiterlijk op 8 oktober 2010 moet worden vastgesteld. Vanaf die datum kan er geen discussie meer bestaan over de aanwezigheid van de aanmerkelijke kans op een faillissement, aldus de officier van justitie. Deze datum plaatst de officier tegen de achtergrond van het volgende. De val van [bedrijf 21] in het najaar van 2008 luidde wereldwijd de financiële crisis in. In die periode ontstonden in het concern van [medeverdachte 1] de eerste liquiditeitsspanningen en wist men dat de waarde van het vastgoed zou dalen. De geconsolideerde jaarcijfers van [bedrijf 8] BV over het jaar 2008 lieten een negatief eigen vermogen zien van € 51 miljoen. [medeverdachte 1] had zich ten aanzien van diverse leningen privé borg gesteld. [medeverdachte 1] was hoofdelijk aansprakelijk voor een lening verstrekt door [bedrijf 22] (hierna: [bedrijf 22] ) die betrekking had op het bouwproject “ [project] ”. [bedrijf 22] heeft [medeverdachte 1] geïnformeerd dat dit krediet, op dat moment ter grootte van € 125 miljoen, uiterlijk op 8 oktober 2010 integraal moet zijn afgelost, bij gebreke waarvan [bedrijf 22] zich vrij achtte om zonder nadere waarschuwing rechtsmaatregelen te treffen.
Op grond van die gegevens concludeert de officier van justitie dat uiterlijk 8 oktober 2010 de aanmerkelijke kans op een faillissement bestond. De officier van justitie hanteert daarbij de uitleg van artikel 341 (oud) Sr van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een arrest van 2 december 2022 (ECLI:GHARL:2022:10319).
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de verkorting van de rechten van schuldeisers, waar dat (voorwaardelijk) opzet mede gericht moest zijn op het intreden van het faillissement.
Van een aanmerkelijke kans op een faillissement was op 8 oktober 2010 geen sprake, aldus de verdediging. Immers, op dat moment moest de door [bedrijf 22] verstrekte lening inzake [project] worden afgelost en [medeverdachte 1] stond enkel garant voor die lening. De lening zou dan eerst bij hoofdschuldenaar ( [bedrijf 7] ) moeten worden opgeëist en pas als die hoofdschuldenaar vervolgens niet zou nakomen en evenmin verhaal zou bieden, zou [medeverdachte 1] aangesproken kunnen worden en niet in staat blijken de (rest)schuld te betalen. Verdere voorwaarden zijn, aldus de verdediging, dat [bedrijf 22] daadwerkelijk zou moeten zijn overgegaan tot het aanvragen van het faillissement van [medeverdachte 1] en dat dat faillissement ook daadwerkelijk zou moeten zijn uitgesproken door de rechter. Nu aan die eisen niet is voldaan, kan er op 8 oktober 2010 geen sprake zijn geweest van een aanmerkelijke kans op het faillissement van [medeverdachte 1] . De verdediging heeft daarbij gewezen op verschillen ten aanzien van de feiten tussen deze zaak en de zaak die heeft geleid tot het door de officier van justitie genoemde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2022. De verdediging heeft in dit kader aangegeven dat een aanmerkelijke kans op het faillissement objectief bezien pas zou kunnen bestaan vanaf het moment dat ABN AMRO op 6 maart 2013 het faillissement van [medeverdachte 1] heeft aangevraagd.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat evenmin is voldaan aan het subjectieve criterium van het voorwaardelijk opzet, in de zin dat [medeverdachte 1] zich bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans op een faillissement en deze kans ook moet hebben aanvaard.
Wanneer [medeverdachte 1] zich niet bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op het gevolg, dan is er mogelijk sprake van (bewuste) schuld maar niet van opzet, aldus de verdediging.
Voor wat betreft de in de tenlastelegging genoemde vennootschappen heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat bij gebrek aan aanknopingspunten in het dossier niet eerder van een aanmerkelijke kans op een faillissement sprake kan zijn dan telkens op de data van de faillissementsaanvragen van de respectieve vennootschappen.
3.2.3
De overwegingen van de rechtbank
3.2.3.1 Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 341 Sr gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ tot uitdrukking brengen dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op benadeling van de schuldeisers en dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is. Voor het bewijs van het opzet is derhalve ten minste vereist dat de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers heeft doen ontstaan en dat de verdachte door die gedraging die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. [2] Aangenomen wordt dat dit impliceert dat tevens een aanmerkelijke kans op een faillissement moet hebben bestaan. [3] Een aanmerkelijke kans is in dit verband een redelijke mate van waarschijnlijkheid. [4]
De rechtbank stelt verder voorop dat voor het bewijs van opzet de aard van de gedraging, de omstandigheden van het geval, de bijzondere positie van de verdachte, algemene ervaringsregels, feiten van algemene bekendheid et cetera van belang zijn. Deze aspecten kunnen tot de conclusie leiden dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op een faillissement en daarmee op benadeling van de schuldeisers en die kans ook heeft aanvaard (gewild).
Het opzet op het faillissement zelf is geen zelfstandig vereiste. Formeel behoeft het opzet zich niet over het toekomstig faillissement uit te strekken. Aangenomen wordt dat het faillissement een bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid is. Omdat het opzet zich richt op de benadeling van schuldeisers, impliceert dat automatisch dat tevens het opzet bestaat op het latere faillissement met een tekort. Voldoende is daarom dat een faillissement met een tekort in redelijke mate van waarschijnlijkheid werd voorzien voor zowel de schuldenaar als degene met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichte [5] en dit op de koop toe werd genomen.
3.2.3.2 Feiten en omstandigheden
De rechtbank neemt bij het oordeel omtrent de voorzienbaarheid van het faillissement van [medeverdachte 1] en de concernvennootschappen de volgende omstandigheden in ogenschouw.
 Sinds 1996 heeft [bedrijf 23] (hierna: [bedrijf 23] ), de rechtsvoorganger van [bedrijf 22] , leningen verstrekt aan [medeverdachte 1] en de vennootschappen binnen het [medeverdachte 1] -concern.
 Op 5 september 2006 is [medeverdachte 1] , als kredietnemer, met [bedrijf 23] een overeenkomst van geldlening aangegaan, op grond waarvan hij hoofdelijk aansprakelijk werd voor alle verplichtingen die uit die overeenkomst voortvloeiden. Deze lening bedroeg
€ 124.213.392,-- en had betrekking op het project “ [project] ”, een winkelcentrum dat tevens dient als geluidswal langs de A2 vlakbij Utrecht (hierna [project] ).
 Bij allonge van 9 oktober 2009 werd een aanvullend krediet van € 8.987.000,-- verstrekt. Daarbij trad [bedrijf 20] BV toe als hoofdelijk kredietnemer voor het totaal. De totale financieringslast onder deze lening beliep daarmee € 133.200.392,--.
 In totaal was [medeverdachte 1] vanaf 23 september 2009 jegens [bedrijf 22] persoonlijk aansprakelijk voor een schuld van ongeveer € 147 miljoen.
 De financiële crisis (die zich voltrok in of omstreeks de periode 2007-2012) heeft grote invloed gehad op de vastgoedsector. Over heel 2009 is de vraag naar bedrijfsruimte met 42% afgenomen. De commerciële vastgoedmarkt verkeerde in zwaar weer volgens De Nederlandse Bank.
 Al in 2008 werd binnen de Raad van Commissarissen door [medeverdachte 1] gecommuniceerd dat er acties ter voorbereiding op een deconfiture moesten worden genomen.
 In december 2008 werd in het “Statusoverzicht [bedrijf 7] ” door [bedrijf 22] geconstateerd dat er een acuut liquiditeitstekort was en vroeg [bedrijf 22] aan [medeverdachte 1] om een tijdelijke financiering te verstrekken om het operationele cashflow-tekort van [bedrijf 7] op te vangen. Zonder hulp van [bedrijf 22] was niet uit te sluiten dat [bedrijf 7] in deconfiture zou raken, zo luidde een van de opmerkingen van [bedrijf 22] in dit statusoverzicht.
 Het concern ( [bedrijf 7] ) rapporteerde over 2009 voornamelijk als gevolg van negatieve herwaarderingen een verlies van € 109 miljoen (in 2008: -/- € 50 miljoen), waardoor het zichtbaar eigen vermogen verder werd uitgehold met nog slechts € 15 miljoen (positief) op een balanstelling van € 747 miljoen.
 Op 1 maart 2010 schreef [medeverdachte 1] aan [naam 3] dat er voor een paar vennootschappen uitstel van betaling is aangevraagd.
 In een brief van 22 april 2010 heeft HSH Nordbank, de bank die in 2007 een lening van € 134 miljoen verstrekte aan [bedrijf 39] BV en waarbij een aantal tot de [bedrijf 7] groep behorende entiteiten als garant optraden, geschreven dat er sinds 31 december 2009 sprake was van een verzuimsituatie (“Event of Default”). Op dit Event of Default werd al in een brief van 6 januari 2010 gewezen. Uit de brief van april 2010 volgt dat het verzuim niet binnen drie maanden na 6 januari was hersteld en dat evenmin de lening was terugbetaald.
 Vanaf mei 2010 heeft [bedrijf 7] , als gevolg van het uitblijven van extra financiering, de betaling aan [bedrijf 22] van rente en aflossing over de verstrekte leningen gestaakt.
 Op 29 juni 2010 heeft [verdachte] tot meerdere zekerheid voor de nakoming van de terugbetaling van de (vermeende) schuld van [medeverdachte 1] jegens [verdachte] ten bedrage van € 7.132.084,-- verschillende (aanvullende) vorderingen aan zich laten verpanden. Daarbij is tevens een rangwisseling van pandrechten overeengekomen zodat [verdachte] een pandrecht eerste in rang verkreeg boven [bedrijf 4] BV die tot dat moment een eerste pandrecht had. Op die wijze verkreeg [verdachte] onder meer een derdenpandrecht op de vordering die [bedrijf 8] BV had op [bedrijf 24] Ltd.
 Op 30 juni 2010 heeft ABN AMRO (Zwitserland) AG aan [medeverdachte 1] een offerte verstrekt voor het oversluiten van diens hypotheek bij ING voor zijn Zwitserse chalet. Daarin is aangegeven dat ABN AMRO bekend is met de voorgenomen verkoop van [project] welke gepland zou staan voor het vierde kwartaal van 2011. ABN AMRO (Zwitserland) AG heeft daarom geaccepteerd dat [medeverdachte 1] niet binnen zes maanden na hypotheekverstrekking ten minste € 10 miljoen zou overmaken, maar dit pas in 2012 zou doen, nadat de verkoopopbrengst van [project] zou zijn gerealiseerd.
 Op 15 juli 2010 heeft [medeverdachte 1] [bedrijf 22] geïnformeerd dat uit de kasprognoses zichtbaar was dat door de vertraging in de bouw van [project] een deficit zou ontstaan. Daarbij werd aangegeven dat door het uitblijven van extra financiering door [bedrijf 22] , [bedrijf 7] BV genoodzaakt werd vanaf mei (2010) de betaling van rente en aflossingen van [bedrijf 22] te storneren.
 In een brief van 6 augustus 2010 heeft [bedrijf 22] geschreven dat zij heeft vastgesteld dat termijnnota’s van diverse leningen aan [bedrijf 7] zijn gestorneerd, waardoor er een aanzienlijke achterstand is ontstaan in de betaling van rente en aflossing waardoor deze leningen in default zijn geraakt. In die brief is tevens aangegeven dat [bedrijf 22] zich alle rechten voorbehoudt.
 Per 31 augustus 2010 beliep de totale schuld van het [medeverdachte 1] -concern een bedrag van € 757.757.791,--, waarvan € 359.664.544,-- de schuld aan [bedrijf 22] betrof.
 Op 28 september 2010 heeft [bedrijf 22] aan [bedrijf 20] BV en [medeverdachte 1] laten weten dat op 30 september 2010 de lening met nummer [nummer 15] betreffende de bouwfinanciering van [project] zou expireren en heeft [bedrijf 22] verzocht de lening per expiratiedatum af te lossen. In een brief van 4 oktober 2010 aan [bedrijf 20] BV en [medeverdachte 1] heeft [bedrijf 22] geconstateerd dat de lening ter zake van [project] niet was afgelost. In die brief heeft [bedrijf 22] [medeverdachte 1] en [bedrijf 20] BV gesommeerd uiterlijk 8 oktober 2010 aan de betalingsverplichtingen te voldoen, bij gebreke waarvan [bedrijf 22] zich het recht voorbehield om zonder nadere aankondiging tegen beiden rechtsmaatregelen te nemen, executoriale en conservatoire maatregelen daaronder begrepen.
 Op 4 oktober 2010 heeft [bedrijf 22] naast het opeisen van de lening aan [medeverdachte 1] ook een zestal andere leningen aan verschillende ondernemingen binnen het [medeverdachte 1] -concern opgeëist waaronder een lening van 17 juli 2008 met nummer 45-0193 ter zake de Brinkmann Passage, ten aanzien waarvan [medeverdachte 1] hoofdelijke schuldenaar was. Het totaal van die leningen beliep tenminste € 69.280.000,--.
 Op 13 december 2010 heeft [naam 7] gerapporteerd dat [bedrijf 7] voorspelde dat de toekomstige SNS-portfolio in de periode derde kwartaal 2010 tot en met het laatste kwartaal 2013 onvoldoende cashflow zou hebben om aan haar schulden te kunnen voldoen.
 [bedrijf 25] taxeerde [project] op 31 december 2010 op een bedrag van € 124.600.000,--. De taxatiewaarde van [project] nam vanaf juli 2007 gemiddeld af tot € 73 miljoen op 31 december 2012.
 Naast hoofdelijk schuldenaar ten aanzien van de hiervoor genoemde leningen heeft [medeverdachte 1] zich ook als
borgverbonden aan verschillende leningen. Het totaalbedrag waarvoor [medeverdachte 1] borg stond in 2010 was tenminste € 24.168.902,--.
 Verschillende bedrijfsonderdelen van het [medeverdachte 1] -concern hadden in 2008, 2009 en 2010 financiële problemen. Zo leed [bedrijf 8] BV in 2009 een verlies van € 74.329.918,-- (voor belasting) en eindigde dat jaar met een negatief eigen vermogen van
€ 51.148.749,--. [bedrijf 26] heeft de jaarrekening over 2010 van [bedrijf 10] BV, [bedrijf 4] BV en [bedrijf 7] BV niet goedgekeurd omdat er vragen waren over de continuïteit van de vennootschappen.
 Op 11 maart 2011 heeft [bedrijf 22] een brief aan [bedrijf 7] en [bedrijf 7] BV gestuurd waarin zij beide ondernemingen in gebreke heeft gesteld ten aanzien van hun verplichtingen uit hoofde van alle leningen aan deze ondernemingen en de daaraan gelieerde vennootschappen. Dit omdat de achterstand op die leningen inmiddels circa € 9,9 miljoen beliep en er vier leningen waren waarvan de looptijd was verstreken zonder dat deze waren afgelost.
 Over het jaar 2011 heeft [bedrijf 7] BV gerapporteerd dat zij voor de voortzetting van de onderneming afhankelijk is van de bereidheid van kredietverstrekkers om de financiering voort te zetten. Het bedrijf was zelf niet in staat bepaalde schulden terug te betalen.
Vermogenspositie [medeverdachte 1]
 [medeverdachte 1] gaf in zijn aangifte inkomstenbelasting 2009 een gemiddelde waarde van de bezittingen van € 33.812.256,-- aan, en een gemiddelde waarde van de schulden van € 35.059.522,--. Per saldo betekent dit dat er in 2009 sprake was van een negatief eigen vermogen van € 1.247.266,--. In 2010 werd in de aangifte inkomstenbelasting als gemiddelde waarde van de bezittingen een bedrag van € 29.483.922,-- vermeld en een bedrag van € 37.738.340,-- als gemiddelde waarde van de schulden. Per saldo betekent dit dat er in 2010 sprake was van een negatief eigen vermogen van € 8.254.418,--.
Faillissement van [medeverdachte 1]
 Op 16 april 2013 werd [medeverdachte 1] door de rechtbank Oost-Brabant failliet verklaard. Deze beslissing is bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 juni 2013 bevestigd. Bij arrest van 2 mei 2014 heeft de Hoge Raad het door [medeverdachte 1] ingestelde cassatieberoep verworpen.
 [bedrijf 8] BV is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 10 juni 2014 failliet verklaard.
 [bedrijf 7] BV is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 7 april 2015 failliet verklaard.
3.2.3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6 van de Faillissementswet kan de faillietverklaring worden uitgesproken indien de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Daaruit volgt dat voldoende is voor een faillietverklaring dat er onvoldoende liquide middelen voorhanden zijn om aan lopende betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. De aanwezigheid van illiquide vermogensbestanddelen is op zich niet voldoende om een faillissement te kunnen voorkomen. Het feit dat een bank bereid is haar kredietverlening aan de schuldenaar voort te zetten, hoeft niet in de weg te staan aan de conclusie dat de schuldenaar niettemin in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. [6]
De verdediging heeft gesteld dat de vermogenspositie van [medeverdachte 1] dusdanig positief was dat een faillissement niet aan de orde was. [medeverdachte 1] hoefde daarom geen rekening te houden met de mogelijkheid van een faillissement. Maar daarmee miskent zij naar het oordeel van de rechtbank dat voor een faillietverklaring met name van belang is, zoals hiervoor weergegeven, dat een (rechts)persoon niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen en dus niet over voldoende liquide middelen beschikt. Het begrip vermogen kan dus niet gelijkgesteld worden met het begrip liquide middelen.
Uit de onder 3.2.3.2 weergegeven feiten volgt dat er onvoldoende liquide middelen waren om aan lopende betalingsverplichtingen te voldoen en volgt ook dat verschillende kredieten bij [bedrijf 22] op 30 september 2010 expireerden, terwijl deze niet werden/konden worden afgelost. Ondanks een sommatie daartoe heeft [medeverdachte 1] de lening met nummer [nummer 15] ten aanzien waarvan hij hoofdelijk schuldenaar was niet op 8 oktober 2010 afgelost. In diezelfde periode verkeerden een aantal vennootschappen in het [medeverdachte 1] -concern ook in financiële problemen.
Uit de weergegeven feiten volgt verder dat op het moment dat, in het kader van de financiering van het Chalet in [plaats 3] , [medeverdachte 1] zich in juni 2010 committeerde om € 10 miljoen uit de verkoopopbrengst van [project] aan ABN AMRO (Zwitserland) AG te betalen ter aflossing van de lening, de taxatiewaarde van [project] lager was dan de op dat moment openstaande schuld ter zake van [project] . Er zou dus na aftrek van schuld geen verkoopopbrengst resteren. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat al bij het aangaan van de lening duidelijk was dat [medeverdachte 1] (ook) zijn (betalings)verplichtingen jegens ABN AMRO (Zwitserland) AG niet zou kunnen nakomen.
De verdediging heeft gesteld dat [medeverdachte 1] zich voor de lening van [project] alleen garant had gesteld en dat niet gebleken is dat [bedrijf 22] de vordering eerst bij de hoofdschuldenaar heeft getracht te incasseren. Dat verweer en de daaraan gekoppelde en daarop voortbouwende verweren missen feitelijke grondslag omdat uit het dossier juist blijkt dat [medeverdachte 1] zich als hoofdelijk schuldenaar voor de gehele schuld heeft verbonden.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is er geen rechtsregel die meebrengt dat de bewuste
aanvaardingspecifiek moet zien op de aanmerkelijke kans op een faillissement in die zin dat [medeverdachte 1] zelf moet hebben geloofd dat het tot een faillissement zou komen. Voldoende is het op de koop toe nemen van de kwade kans op het intreden van een faillissement met een tekort. Het gaat erom dat ten tijde van de onttrekkingen ten minste een aanmerkelijke kans moet hebben bestaan dat een faillietverklaring met een tekort daarin zou volgen én dat de schuldeisers met een tekort in het latere faillissement door de gedraging zouden worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden, welke aanmerkelijke kans door de verdachte ook bewust moet zijn aanvaard. Het gaat dus om het aanvaarden van een aanmerkelijke kans op verhaalsbenadeling van schuldeisers in geval van een faillissement. Het faillissement is met betrekking tot de gedragingen die voor het faillissement worden verricht een bijkomende voorwaarde en daarmee naar het oordeel van de rechtbank onttrokken aan het opzet.
De aanmerkelijke kans op een faillissement van [medeverdachte 1] was, naar het oordeel van de rechtbank, voor hem voorzienbaar vanaf 8 oktober 2010. Op die datum diende een krediet van op dat moment € 133.200.392,-- ter zake [project] te zijn afgelost, terwijl [medeverdachte 1] niet over de liquide middelen beschikte om die schuld te voldoen aan [bedrijf 22] , terwijl ook de waarde van het onderliggende vastgoed in geval van gedwongen verkoop onvoldoende was om aan die verplichtingen te voldoen. Daardoor was [medeverdachte 1] evenmin in staat om aan zijn betalingsverplichting jegens ABN AMRO (Zwitserland) AG te voldoen. Er waren op dat moment in ieder geval twee schuldeisers. In diezelfde periode werden er aanvullende pandrechten ten gunste van [verdachte] gevestigd, waaruit de rechtbank afleidt dat zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] er rekening mee hielden dat [medeverdachte 1] niet ten aanzien van al zijn schuldeisers aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen en de eerder verstrekte zekerheden niet of onvoldoende waarborgden dat de (vermeende) schulden van [medeverdachte 1] aan [verdachte] (met voorrang boven de schulden aan andere schuldeisers) zouden worden voldaan (zie ook hierna onder 3.3).
Deze feiten en omstandigheden leiden de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het faillissement van [medeverdachte 1] voorzienbaar was vanaf (in ieder geval) 8 oktober 2010 en dat [medeverdachte 1] zich vanaf diezelfde datum bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op een faillissement.
Voorzienbaarheid faillissementen rechtspersonen [medeverdachte 1] -concern
Naast [medeverdachte 1] voldeed [bedrijf 20] BV in oktober 2010 evenmin aan haar betalingsverplichtingen met betrekking tot [project] . Deze BV was onderdeel van het [medeverdachte 1] -concern en – naast [medeverdachte 1] zelf – hoofdelijk schuldenaar van de lening van € 133 miljoen verstrekt door [bedrijf 22] . In diezelfde periode was er sprake van verzuim in de lening verstrekt door HSH Nordbank van € 134 miljoen. Het geconsolideerde eigen vermogen van [bedrijf 7] in 2010 was negatief en de waarde van het vastgoed was lager dan de som van de uitstaande leningen. [bedrijf 26] heeft voor de [bedrijf 7] BV (vanuit [bedrijf 8] BV werden in het kader van een herstructurering vennootschappen overgeheveld naar [bedrijf 7] BV) voor boekjaar 2010 geen goedkeurende accountantsverklaring afgegeven, in verband met vragen rondom de continuïteit. [naam 7] heeft aan de hand van door [bedrijf 7] zelf verstrekte prognoses geconcludeerd dat er vanaf december 2010 tot en met eind 2013 onvoldoende cash-flow zou zijn om aan de schulden te kunnen voldoen. Er was dus een structureel tekort aan inkomsten en liquide middelen, terwijl ook de onderliggende waarde van het gefinancierde vastgoed onvoldoende was om de schulden uit de kunnen voldoen. Daarbij komt dat [medeverdachte 1] zelf borg stond voor een deel van de schulden. In dat opzicht waren de financiële verplichtingen en aansprakelijkheden tussen het [medeverdachte 1] -concern en [medeverdachte 1] over en weer in belangrijke mate met elkaar verweven. Een faillissement van [medeverdachte 1] zou daarom aanvullende negatieve gevolgen hebben voor het hele concern.
Deze feiten en omstandigheden leiden de rechtbank tot de conclusie dat voor alle tot het [medeverdachte 1] -concern behorende vennootschappen op 8 oktober 2010 het faillissement voorzienbaar was en dat [medeverdachte 1] zich daarvan bewust was. De aanmerkelijke kans op faillissement is mettertijd alleen maar toegenomen. In de loop van 2011 is duidelijk geworden dat het [medeverdachte 1] -concern afhankelijk was geworden van de bereidheid van externe financiers om aanvullende financiering te verstrekken.
[verdachte]
Aan [medeverdachte 1] is onder 2 tot en met 5 ten laste gelegd dat hij de betreffende feiten tezamen en in vereniging met (onder meer) [verdachte] heeft gepleegd. In verband daarmee overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] , huisvrouw en de dagelijkse verzorger van hun vijf kinderen, geen idee heeft gehad van enig naderend faillissement.
De rechtbank acht deze stelling ongeloofwaardig.
Ten eerste mag naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat in 2010 algemeen bekend was dat de vastgoedmarkt op dat moment in een ernstige crisis verkeerde. Het is onaannemelijk dat dit geheel aan [verdachte] voorbij is gegaan. [verdachte] gaf leiding aan [bedrijf 9] BV die op haar beurt weer aandelenbelangen had in tal van vennootschappen die tot het [medeverdachte 1] -concern behoorden. Dat heeft in het bijzonder te gelden voor het (indirecte) aanmerkelijk belang dat [verdachte] had in [bedrijf 20] BV. Het is onaannemelijk dat zij in oktober 2010 niet op de hoogte is gekomen van het feit dat het (aan [medeverdachte 1] en) [bedrijf 20] BV door [bedrijf 22] verstrekte krediet werd opgezegd, met als gevolg een hoofdelijke schuld van [bedrijf 20] BV van € 133 miljoen.
Ten tweede heeft [verdachte] op 29 juni 2010 ter meerdere zekerheid van haar (al dan niet pretense, zie daarover hierna onder 3.3) vorderingen extra zekerheidsrechten laten vestigen en deze samen met reeds bestaande zekerheidsrechten door rangwisselingen een hogere prioriteit laten krijgen in geval van uitwinning van die pandrechten. Daaruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] op dat moment reeds voorzag dat [medeverdachte 1] niet aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen en er dus een aanmerkelijke kans op zijn faillissement bestond. Zoals hierna nader zal worden overwogen heeft [verdachte] in dezelfde periode meegewerkt aan het op papier omzetten van een
schuld aan [medeverdachte 1]tot een zeer aanzienlijke
vordering op [medeverdachte 1]waarmee nadien vorderingen, als gevolg van de tenlastegelegde feiten, op papier werden verrekend. Een en ander getuigt niet alleen van een vergaande betrokkenheid van [verdachte] , maar brengt ook met zich dat zij op de hoogte is geweest van de voorzienbaarheid van het faillissement van [medeverdachte 1] en zijn vennootschappen.
Ten slotte heeft [verdachte] in haar verklaring van 18 april 2019 te kennen gegeven [medeverdachte 1] een luisterend oor te hebben geboden voor zijn verhalen in die periode.
Een en ander verhoudt zich niet met de stellingen van de verdediging dat [verdachte] nergens van wist, zich nergens mee bezighield en [medeverdachte 1] geen zakelijke aangelegenheden met haar besprak.
Op grond van voorgaande overwegingen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] zich vanaf oktober 2010 bewust is geweest van de redelijke mate van waarschijnlijkheid van een faillissement van [medeverdachte 1] en de aan hem verbonden vennootschappen.
3.3
Is sprake van een niet bestaande schuld/schijnschuld van [medeverdachte 1] aan [verdachte] en [bedrijf 1] ?
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier de volgende feitelijke gang van zaken af.
Aankoop aandelen door [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] in 2003
In 2003 heeft de toenmalige zakenpartner van [medeverdachte 1] , [naam 8] , zijn aandelen in een drietal vennootschappen, te weten:
a. a) [bedrijf 27] BV,
b) [bedrijf 28] BV en
c) [bedrijf 29] NV
verkocht aan [bedrijf 9] BV en aan [bedrijf 1] (toen nog [bedrijf 1] ) voor respectievelijk
€ 4.829.839,-- en € 4.897.794,--.
Deze koopsommen zijn betaald door [bedrijf 8] BV, die daardoor voor de genoemde bedragen een vordering kreeg op [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] . Deze vorderingen zijn [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] schuldig gebleven. Er zijn geen schriftelijke geldleningsovereenkomsten opgemaakt.
Verkoop aandelen door [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] in 2009/2010
In het kader van een herstructurering van het [medeverdachte 1] -concern, die in 2009/2010 zijn beslag heeft gekregen, hebben – voor zover in dit verband van belang – de volgende transacties plaatsgevonden.
a. a) Op 30 december 2009 hebben [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] hun aandelen in [bedrijf 27] BV verkocht aan [bedrijf 8] BV voor respectievelijk € 4.095.955,-- en € 4.179.586,--.
b) Op 31 december 2009 hebben [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] hun aandelen in [bedrijf 28] BV verkocht aan [bedrijf 8] BV voor € 3.063.441,-- respectievelijk
€ 3.125.960,--.
c) Op 31 december 2009 hebben zowel [bedrijf 9] BV als [bedrijf 1] hun aandelen in [bedrijf 29] NV verkocht aan [bedrijf 30] BV voor een bedrag van
€ 2.889.310,--.
 De verkoopprijs is in alle gevallen gebaseerd op de waarde van de aandelen per 31 december 2008. In de akten van levering van de aandelen is overeengekomen dat de aandelen per
1 januari 2009voor rekening en risico van de koper komen.
 Eveneens in alle gevallen is de verkoopprijs schuldig gebleven en omgezet in een geldlening van [bedrijf 8] BV aan [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] . Weliswaar zijn de aandelen in [bedrijf 29] NV verkocht en geleverd aan [bedrijf 30] BV, maar [bedrijf 8] BV heeft deze schuld van [bedrijf 30] BV overgenomen.
d) Daarnaast hebben zowel [bedrijf 9] BV als [bedrijf 1] op 20 januari 2010 hun aandelen in [bedrijf 19] 21 BV verkocht aan [bedrijf 8] BV voor een bedrag van
€ 1.864.596,--.
Deze aandelen hadden [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] op 9 mei 2007 voor in totaal
€ 11.890,-- verworven.
 In de akten van levering van de aandelen is overeengekomen dat de aandelen per 1 januari 2010 voor rekening en risico van de koper komen.
 In de akten is niet beschreven waarop de verkoopprijs is gebaseerd.
 De verkoopprijs is schuldig gebleven en omgezet in een geldlening van [bedrijf 8] BV aan [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] .
Waarde van de verkochte aandelen in 2008 en 2009
Volgens de jaarrekening van [bedrijf 27] BV bedroeg het eigen vermogen van deze BV:
op 1 januari 2009 € 31.587.897,--
op 31 december 2009 -/- € 40.182.551,--.
Volgens de jaarrekening van [bedrijf 28] BV bedroeg het eigen vermogen van deze BV:
op 1 januari 2009 € 12.821.277,--
op 31 december 2009 -/- € 4.116,--.
Volgens de jaarrekening van [bedrijf 29] NV bedroeg het eigen vermogen van deze NV:
op 1 januari 2009 € 22.423.444,--
op 31 december 2009 € 3.120.295,--.
Volgens de jaarrekening van [bedrijf 19] 21 BV bedroeg het eigen vermogen van deze BV:
op 1 januari 2009 -/- € 4.286.428,--
op 31 december 2009 -/- € 4.576.416,--.
De grote waardedalingen in 2009 waren het gevolg van de crisis op de financiële markten (kredietcrisis/bankencrisis) die omstreeks de zomer van 2007 ontstond, in het najaar van 2008 een hoogtepunt bereikte en in de loop van 2011 tot een einde kwam.
Overname van de schulden door [medeverdachte 1] in privé en van de vorderingen door [verdachte]
Op 31 december 2009 heeft [medeverdachte 1] in privé de schuld van [bedrijf 8] BV aan [bedrijf 31] BV (leningsovereenkomst I ad € 5.267.488,--) en aan [bedrijf 1] (leningsovereenkomst II ad
€ 5.354.424,--) overgenomen van [bedrijf 8] BV. Ook de schuld van [bedrijf 8] BV aan [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] ad € 1.864.596,-- heeft [medeverdachte 1] overgenomen.
[bedrijf 9] BV heeft op haar beurt haar vorderingen op [medeverdachte 1] op 31 december 2009 (leningsovereenkomst 1 ad € 5.267.488,--) en op 22 januari 2010 (leningsovereenkomst 2 ad € 1.864.596,--) overgedragen aan [verdachte] . De koopsom ad € 7.132.084,-- is [verdachte] schuldig gebleven.
Eindsituatie in 2010
Als gevolg van de weergegeven verkopen door [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] aan [bedrijf 8] BV (en [bedrijf 30] BV) – en rekening houdend met de overdracht van de schuld van [bedrijf 8] BV aan [medeverdachte 1] in privé en van de vordering van [bedrijf 9] BV aan [verdachte] – bedroeg de schuld van [medeverdachte 1] in privé aan [verdachte] en [bedrijf 1] op 20 januari 2010 per saldo:
- schuld [medeverdachte 1] in privé aan [verdachte] € 7.132.084,--
- schuld [medeverdachte 1] in privé aan [bedrijf 1] € 7.219.020,--.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is sprake van een niet bestaande schuld van [medeverdachte 1] aan [bedrijf 9] BV/ [verdachte] en aan [bedrijf 1] . Deze schuld is gefingeerd. Dit standpunt is, zakelijk weergegeven, gebaseerd op de volgende argumenten.
De waarde van de door [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] overgedragen aandelen was op de data van overdracht, 31 december 2009 en 20 januari 2010, negatief.
Er bestond voor [bedrijf 8] BV geen rechtsplicht om de aandelen van [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] over te nemen.
Het Gerechtshof Den Bosch heeft op 16 januari 2018 in een civiele procedure tussen de curatoren [curator 1] en [curator 2] enerzijds en [verdachte] en [bedrijf 1] anderzijds, geoordeeld dat [verdachte] en [bedrijf 1] hun stelling dat zij de gepretendeerde vorderingen hebben, tegenover de gemotiveerde betwisting door de curatoren, onvoldoende hebben toegelicht. Ook de rechtbank Amsterdam heeft in een civiele procedure tussen de curatoren en [bedrijf 1] en de [bedrijf 3] vastgesteld dat de voor de vordering aangevoerde grondslag niet is komen vast te staan.
3.3.3
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging is geen sprake van een schijnschuld. Ter onderbouwing van dat standpunt is, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
In 2008 heeft op verzoek van de banken een herstructurering plaatsgevonden van het [medeverdachte 1] -concern, waarbij het noodzakelijk was dat de aandelen in één hand kwamen. [verdachte] en [bedrijf 1] hebben daaraan meegewerkt in ruil voor financiële zekerheid.
Eind 2008 is de afspraak gemaakt tussen enerzijds [medeverdachte 1] en anderzijds [verdachte] en [bedrijf 1] dat laatstgenoemden hun aandelen in [bedrijf 27] BV, [bedrijf 28] BV, [bedrijf 29] NV en [bedrijf 19] 21 BV zouden verkopen voor een prijs gebaseerd op de boekwaarde van de betreffende vennootschappen op 31 december 2008. Deze afspraak is mondeling gemaakt en staat niet op papier. Dat de formalisering van de aandelenoverdracht pas eind 2009 plaatsvond was gelegen in allerlei vertragende factoren, waaronder een boekenonderzoek van de Belastingdienst.
3.3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de schuld van [medeverdachte 1] aan [verdachte] en [bedrijf 1] een niet bestaande schuld/schijnschuld is (zoals onder 1 en 4 ten laste is gelegd) en overweegt in dit verband het volgende.
(I)
[medeverdachte 1] en [verdachte] stellen dat zij reeds in 2008 mondeling hebben afgesproken dat [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] hun aandelen in [bedrijf 27] BV, [bedrijf 28] BV en [bedrijf 29] NV aan [bedrijf 8] BV zouden verkopen voor de waarde van die aandelen op 31 december 2008.
Deze, volgens [medeverdachte 1] en [verdachte] juridisch bindende en op ‘arm’s length’ gemaakte, afspraak is echter niet schriftelijk vastgelegd, ondanks het feit dat die aandelen in 2008 nog meerdere miljoenen euro’s waard waren. Schriftelijke vastlegging zou wel in de rede hebben gelegen; dit is in het zakelijk handelsverkeer – zeker in geval van omvangrijke transacties zoals de onderhavige – immers de gebruikelijke gang van zaken.
De door [medeverdachte 1] en [verdachte] gestelde gang van zaken staat bovendien haaks op het feit dat [medeverdachte 1] – blijkens het dossier – iedere andere afspraak, transactie en overeenkomst waar hij direct of indirect bij betrokken was, uitvoerig en gedetailleerd schriftelijk heeft vastgelegd en/of bevestigd.
(II)
Door en namens [verdachte] is inconsistent verklaard over het moment van totstandkoming van de mondelinge overeenkomst.
- In haar schriftelijke verklaring d.d. 18 april 2019 stelt [verdachte] dat de afspraak ‘
in het laatste kwartaal van 2008’ is gemaakt. [7]
- Volgens een proces-verbaal van de behandeling van een verzetschrift ex artikel 10 van de Faillissementswet van 1 juni 2016 door de rechtbank Amsterdam heeft de toenmalige raadsman van [verdachte] , mr. J.H.B. Crucq, verklaard dat het echtpaar [medeverdachte 1] ‘
in 2009’ aan de keukentafel heeft afgesproken dat het 50% aandelenbelang van [bedrijf 9] BV en [verdachte] in de [bedrijf 32] aan [medeverdachte 1] werd terug verkocht tegen de boekwaarde in de jaarrekeningen van die groep. [8]
- In een memo aan de curatoren van [medeverdachte 1] d.d. 29 mei 2013 heeft [verdachte] verklaard dat ‘
begin 2009’ de afspraak is gemaakt met [medeverdachte 1] en [naam 6] dat [bedrijf 1] en [bedrijf 9] BV hun belangen zouden verkopen voor een prijs gebaseerd op de waarde die blijkt uit de waardering die ook in de jaarstukken over 2008 van de betreffende vennootschappen zou worden gebruikt. [9]
(III)
[medeverdachte 1] heeft in de hierna weergegeven correspondentie uit het najaar van 2009 geen enkele melding gemaakt van de mondelinge afspraak met [verdachte] / [bedrijf 1] , hoewel dat op dat moment wel in de rede had gelegen.
- [medeverdachte 1] heeft op 23 oktober 2009 een memo aan de (toen nog beoogd) voorzitter van de Raad van Commissarissen van [bedrijf 7] BV, [naam 9] , gestuurd over de beoogde scheiding van zakelijk en privé in verband met de herstructurering van het [medeverdachte 1] -concern. In dat memo heeft [medeverdachte 1] [naam 9] niet op de hoogte gesteld van het verschil in de gehanteerde prijzen en voorwaarden bij de transacties met [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] enerzijds en de overige transacties anderzijds. [medeverdachte 1] heeft in het memo verklaard dat alle transacties op basis van dezelfde waardering zouden plaatsvinden. [10]
- In een e-mail van [medeverdachte 1] aan [naam 6] d.d. 26 december 2009 over [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] heeft [medeverdachte 1] geschreven: ‘
Gisteren met [verdachte] nog eens goed over gesproken. Ze wil in het kader van de zakelijke herstructurering graag in het belang vd zaak meewerken en haar belangen verkopen.’ Hierbij heeft [medeverdachte 1] geen melding gemaakt van een – met [verdachte] en [bedrijf 1] al in 2008 gemaakte – mondelinge afspraak, hetgeen wel voor de hand had gelegen. [11] Sterker nog, uit de bewoordingen in deze mail kan juist worden afgeleid dat er kennelijk nog geen verkooptransacties waren overeengekomen.
(IV)
In de jaarrekening van [bedrijf 8] BV over 2008, die door [bedrijf 26] op 8 oktober 2009 voorzien is van een goedkeurende verklaring, is op geen enkele manier melding gemaakt van een juridisch bindende koopovereenkomst tussen [bedrijf 8] BV en [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] in 2008. [12] Aangezien de door [bedrijf 8] BV te kopen aandelen inmiddels aanzienlijk in waarde gedaald waren had die overeenkomst – indien daadwerkelijk gemaakt – in de jaarrekening vermeld moeten worden.
(V)
In het kader van de herstructurering is uitsluitend ten aanzien van de verkoop van aandelen door [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] de waardering van de aandelen per 31 december 2008 als definitieve prijs gehanteerd, terwijl bij alle overige transacties die in dat kader hebben plaatsgevonden de definitieve koopprijs van de aandelen gebaseerd is op de waarde van die aandelen per 31 december 2009 (of later). [13]
(VI)
De Belastingdienst heeft in 2009 een boekenonderzoek uitgevoerd, in het kader waarvan op
1 september 2009 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de belastingadviseurs van [bedrijf 8] BV en medewerkers van de Belastingdienst. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt, waaruit blijkt dat op de vraag van de Belastingdienst wie de andere aandeelhouders zijn van [bedrijf 28] BV, geantwoord is dat dit [bedrijf 9] BV en [bedrijf 1] zijn. Als daarop de medewerkers van de Belastingdienst te kennen geven dat het in dat geval wenselijk is om [bedrijf 1] om te zetten in een vennootschap waarin die aandelen gehouden kunnen worden, wordt niet gereageerd met de mededeling dat dit niet nodig is omdat er al een overeenkomst is inzake de verkoop van die aandelen aan [bedrijf 8] BV (voor de waarde per 31 december 2008). [14] Die reactie had onder de gegeven omstandigheden wel voor de hand gelegen.
(VII)
Bij de transacties van de aandelen [bedrijf 27] BV, [bedrijf 28] BV en [bedrijf 29] NV is in artikel 4 van de akte opgenomen dat de aandelen per 1 januari 2009 voor rekening van de koper zijn. [15]
Bij de transactie van de aandelen [bedrijf 19] 21 BV is in artikel 4 van de akte echter opgenomen dat de aandelen met ingang van 1 januari 2010 voor rekening en risico van de koper komen. [16]
Niet alle transacties zijn derhalve
uitgevoerdvolgens de mondelinge overeenkomst die in 2008 zou zijn gesloten.
(VIII)
Zoals hiervoor onder 3.3.1 is vastgesteld hebben zowel [bedrijf 9] BV als [bedrijf 1] hun aandelen in [bedrijf 29] NV op 31 december 2009 verkocht aan [bedrijf 30] BV voor een bedrag van € 2.889.310,--.
[bedrijf 30] BV is echter pas op 20 mei 2009 opgericht. [17] Deze BV bestond dus nog niet eind 2008, toen de mondelinge overeenkomst zou zijn gesloten.
(IX)
Nadat de Belastingdienst in december 2009 haar goedkeuring had gegeven aan de herstructurering (als gevolg waarvan geen overdrachtsbelasting in verband met de aandelenoverdrachten verschuldigd was) zijn conceptakten van levering van de aandelen [bedrijf 27] BV, [bedrijf 28] BV en [bedrijf 29] NV opgemaakt. In die conceptakten was een naverrekeningsclausule opgenomen, omdat in de akten was uitgegaan van de waarderingen per 31 december 2008 en op dat moment niet bekend was wat de werkelijke waarde van de aandelen op 31 december 2009 zou zijn. Kennelijk was het voor de betrokken notarissen logisch dat de waarde per ultimo 2009 zou worden gehanteerd. Deze naverrekeningsclausules zijn echter op instigatie van de toenmalige advocaat van [verdachte] in de definitieve aktes geschrapt. [18] In (vrijwel) alle overige aktes van de transacties in het kader van de herstructurering van het [medeverdachte 1] -concern zijn echter naverrekeningsclausules opgenomen (en blijven staan). [19]
Dat de naverrekeningsclausules er door of namens [verdachte] – in tegensteling tot de overige verkopende partijen – op het laatste moment uit zouden zijn onderhandeld, zoals de verdediging heeft gesteld, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
(X)
In een civiele procedure heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch op 16 januari 2018 geoordeeld dat [verdachte] en [bedrijf 1] hun stelling dat zij vorderingen hebben op [medeverdachte 1] (zoals hiervoor onder 3.3.1,
Eindsituatie in 2010, uiteengezet), tegenover de gemotiveerde betwisting door de curatoren, onvoldoende hebben toegelicht. Het Gerechtshof oordeelde dus dat niet is komen vast te staan dat de aandelentransacties al in 2008 zouden zijn overeengekomen. Het bewijs dat in de notariële akten besloten ligt, is naar het oordeel van het Gerechtshof door de curatoren voldoende onderbouwd. [20]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] (en [bedrijf 1] ) niet al in 2008 mondeling overeen zijn gekomen dat de aandelen zouden worden overgedragen en dat bij de aandelenoverdrachten de waarde per 31 december 2008 gehanteerd zou worden.
De schuld van [medeverdachte 1] aan [verdachte] en [bedrijf 1] is derhalve een schijnschuld. Deze schuld heeft nimmer bestaan. De aflossingen op deze schuld door [medeverdachte 1] zijn dan ook onverplicht verricht.
Tot zover het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overkoepelende vraagstukken. De rechtbank komt, mede op basis van het voorgaande, nu toe aan de bespreking van de verschillende tenlastegelegde feiten.
3.4
Het wagenpark (feit 1)
3.4.1
Feiten en omstandigheden
Op 5 maart 2011 heeft [medeverdachte 1] dertien auto’s verkocht aan [bedrijf 1] . De koopsom bedroeg
€ 1.983.806,--. [medeverdachte 1] behield het gebruiksrecht van de auto’s. Deze overeenkomst werd de Vehicle Fleet Agreement I genoemd. Met de Vehicle Fleet Agreement II droeg [bedrijf 1] eveneens op 5 maart 2011 de juridische eigendom van de dertien auto’s voor € 26.000,-- over aan [bedrijf 2] . Het betrof de volgende auto’s:
  • Porsche Carrera GT met chassisnummer [nummer 16] ;
  • Porsche 911 GT3 RS met chassisnummer [nummer 17] ;
  • Porsche 911 GT3 RS met chassisnummer [nummer 3] ;
  • Porsche 911 GT2 met chassisnummer [nummer 18] ;
  • Mercedes McLaren SLR 722 met chassisnummer [nummer 5] ;
  • Mercedes G55 AMG XXL met chassisnummer [nummer 6] ;
  • Mercedes McLaren SLR cabriolet met chassisnummer [nummer 7] ;
  • Mercedes CL65 AMG met chassisnummer [nummer 8] ;
  • Mercedes G420 CDI met chassisnummer [nummer 9] ;
  • Aston Martin Vanquish met chassisnummer [nummer 10] ;
  • Ferrari 599 GTB met chassisnummer [nummer 11] ;
  • Mercedes SL65 met chassisnummer [nummer 12] ;
  • Mercedes SLS AMG met chassisnummer [nummer 13] .
De vorderingen van [bedrijf 1] op [medeverdachte 1] uit hoofde van Leningovereenkomst II zijn op 2 februari 2010 opgenomen in een rekening-courant verhouding. In de Vehicle Fleet Agreement I is overeengekomen dat de verkoopprijs van de auto’s werd verrekend met die schuld van [medeverdachte 1] aan [bedrijf 1] .
In Vaststellingsovereenkomst I werd vastgesteld dat [verdachte] uit hoofde van de Samenlevingsregeling 1995 en de daarbij behorende Allonges gerechtigd was tot de onverdeelde helft in de eigendom van de motorvoertuigen die behoren tot de gemeenschappelijke goederen als bedoeld in de Samenlevingsregeling 1995, en dat [medeverdachte 1] bij het aangaan van de Vehicle Fleet Agreement I [verdachte] niet heeft vertegenwoordigd. [bedrijf 1] heeft zich jegens [verdachte] verbonden zich in te spannen de schuld jegens [medeverdachte 1] te reduceren tot de helft.
In de Vehicle Fleet Agreement I werd verder een ‘purchase put right’ opgenomen, die inhield dat [medeverdachte 1] het recht had [bedrijf 1] te verzoeken een auto van [medeverdachte 1] te kopen.
Op 23 augustus 2012 heeft [medeverdachte 1] vanaf zijn bankrekening bij de Banque Cantonale du Valais € 230.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 12] BV, in verband met de aankoop van een Mercedes G65 AMG met chassisnummer [nummer 14] . De factuur werd gestuurd aan [bedrijf 2] .
Op 17 september 2013 is middels Vaststellingsovereenkomst IV tussen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [verdachte] vastgesteld dat [bedrijf 2] het juridisch eigendom en [bedrijf 1] op 21 augustus 2012 het economisch eigendom van de Mercedes hebben gekocht en op 23 augustus 2012 geleverd hebben gekregen. Hierdoor ontstond een schuld van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 1] van
€ 230.000,--. Deze schuld werd in rekening-courant verrekend met de schuld van [medeverdachte 1] aan [bedrijf 1] uit hoofde van Leningovereenkomst II.
Op 9 januari 2014 zijn – onder andere – de volgende elf auto’s door [bedrijf 1] en [verdachte] overgedragen aan de [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ):
  • Porsche Carrera GT met chassisnummer [nummer 16] ;
  • Porsche 911 GT3 RS met chassisnummer [nummer 17] ;
  • Mercedes McLaren SLR 722 met chassisnummer [nummer 5] ;
  • Mercedes G55 AMG XXL met chassisnummer [nummer 6] ;
  • Mercedes McLaren SLR cabriolet met chassisnummer [nummer 7] ;
  • Mercedes CL65 AMG met chassisnummer [nummer 8] ;
  • Mercedes G420 CDI met chassisnummer [nummer 9] ;
  • Aston Martin Vanquish met chassisnummer [nummer 10] ;
  • Ferrari 599 GTB met chassisnummer [nummer 11] ;
  • Mercedes SL65 met chassisnummer [nummer 12] ;
  • Mercedes SLS AMG met chassisnummer [nummer 13] .
[bedrijf 3] was ruim twee weken daarvoor, op 24 december 2013, opgericht. [verdachte] was de bestuurder van [bedrijf 3] .
In maart 2014 zijn de volgende tien auto’s in opdracht van [bedrijf 3] verscheept naar Dubai:
  • Porsche Carrera GT met chassisnummer [nummer 16] ;
  • Porsche 911 GT3 RS met chassisnummer [nummer 17] ;
  • Mercedes McLaren SLR 722 met chassisnummer [nummer 5] ;
  • Mercedes G55 AMG XXL met chassisnummer [nummer 6] ;
  • Mercedes McLaren SLR cabriolet met chassisnummer [nummer 7] ;
  • Mercedes CL65 AMG met chassisnummer [nummer 8] ;
  • Aston Martin Vanquish met chassisnummer [nummer 10] ;
  • Ferrari 599 GTB met chassisnummer [nummer 11] ;
  • Mercedes SL65 met chassisnummer [nummer 12] ;
  • Mercedes SLS AMG met chassisnummer [nummer 13] .
3.4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. De onder 1 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk is wel wettig en overtuigend bewezen.
3.4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake was van een onttrekking aan de boedel en dat [medeverdachte 1] niet heeft gehandeld ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers’. [bedrijf 1] had een vordering op [medeverdachte 1] en drong vanaf 2010 aan op betaling. [medeverdachte 1] heeft voorgesteld om zaken aan [bedrijf 1] te verkopen en de koopsom te verrekenen met zijn schuld in het kader van de leningovereenkomst met contractnummer E003.2. De auto’s zijn op 5 maart 2011 overgedragen aan [bedrijf 1] en maakten, op het moment dat [medeverdachte 1] failliet ging, al twee jaar geen deel meer uit van de boedel. Gelet op die tijdspanne kan ten tijde van de overdracht geen sprake zijn geweest van een aanmerkelijke kans op de benadeling van faillissementsschuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden noch van aanvaarding van die kans door [medeverdachte 1] en/of [verdachte] .
De aankoop van de Mercedes G65 AMG is betaald vanaf een bankrekening van [medeverdachte 1] die aan [bedrijf 1] was verpand. In geval van faillissement zou het pandrecht van [bedrijf 1] op het banksaldo in stand blijven. De failliete boedel had hoe dan ook geen recht gehad op de betreffende geldsom, zodat geen aanmerkelijke kans op de benadeling van schuldeisers is ontstaan.
[medeverdachte 1] was contractueel verplicht tot de aankoop van deze Mercedes, op grond van de ‘purchase put right’-clausule in de Vehicle Fleet Agreement I. De betaling van de aankoopsom was gericht op het aflossen van een schuld aan [bedrijf 1] . Van benadeling van schuldeisers kan dan ook geen sprake zijn.
Indien de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van benadeling van de boedel, dan voert de verdediging het volgende aan. Gelijktijdig met de aankoop van de Mercedes G65 AMG heeft [medeverdachte 1] een Porsche 911 ingeruild voor een bedrag van € 110.000,--. Dat bedrag moet in mindering worden gebracht op de aankoopsom voor de Mercedes.
Medeplichtigheid [verdachte]
Nu de auto’s niet tot de faillissementsboedel van [medeverdachte 1] hebben behoord, kan evenmin sprake zijn van het opzettelijk behulpzaam zijn bij het benadelen van de schuldeisers van [medeverdachte 1] door [verdachte] .
3.4.4
Het oordeel van de rechtbank
[medeverdachte 1] heeft op 5 maart 2011 een wagenpark van dertien auto’s verkocht aan [bedrijf 1] . De verkoopprijs werd verrekend met een, zoals onder 3.3.4 is overwogen, niet bestaande schuld, waardoor de boedel van [medeverdachte 1] feitelijk werd verarmd.
Datzelfde geldt voor de aankoop van de Mercedes G65 AMG. [medeverdachte 1] had op grond van de ‘purchase put right’-clausule het recht om aan [bedrijf 1] voertuigen te verkopen, maar was daartoe niet verplicht. Ook als [medeverdachte 1] , zoals de verdediging heeft gesteld, zich in mei 2011 had gecommitteerd tot de aankoop van de betreffende Mercedes, dan nog geldt dat [medeverdachte 1] dat heeft gedaan op een moment dat zijn faillissement voor hem voorzienbaar was. Dat was immers vanaf 8 oktober 2010 al het geval. [medeverdachte 1] is dus, terwijl zijn faillissement voorzienbaar was, (onverplicht) overgegaan tot de aankoop van de Mercedes.
Dat de betaling voor de Mercedes afkomstig is van een aan [bedrijf 1] verpande bankrekening, doet niet af aan het gegeven dat ook deze betaling is verrekend met een niet bestaande schuld van [medeverdachte 1] jegens [bedrijf 1] .
De verdediging heeft verder aangevoerd dat [medeverdachte 1] een Porsche 911 heeft ingeruild voor een bedrag van € 110.000,-- en dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de waarde van een mogelijke onttrekking aan de boedel van [medeverdachte 1] . Dit verweer mist feitelijke grondslag. Het was niet [medeverdachte 1] die de Porsche heeft ingeruild. In Vaststellingsovereenkomst IV werd vastgesteld dat [verdachte] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gezamenlijk het eigendomsrecht van de Porsche 911 hadden en dit voertuig hebben verkocht. [medeverdachte 1] heeft wel de koopprijs ontvangen, waardoor [verdachte] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] een vordering op hem kregen (Vaststellingsovereenkomst IV, artikel 2 onder b). De inruil van de Porsche is dus niet één op één verrekend met de aankoop van de Mercedes.
Opzet op de verkorting van de rechten van schuldeisers
Zoals hiervoor onder 3.2.3.3 overwogen, bestond vanaf 8 oktober 2010 een aanmerkelijke kans op een faillissement van [medeverdachte 1] (privé). Door na die datum de vervreemding van het wagenpark en aankoop van de Mercedes te verrekenen met een niet bestaande schuld, heeft [medeverdachte 1] vermogensbestanddelen onttrokken aan de boedel. De waarde van deze onttrekking bedraagt – ingevolge de verdelingsbepaling in de samenlevingsovereenkomst – de helft van de waarde van het wagenpark (€ 991.903,--) plus de waarde van de Mercedes G65 AMG (€ 230.000,--), in totaal € 1.221.903,--. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] door aldus te handelen de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van zijn schuldeisers heeft doen ontstaan en dat hij deze kans ook bewust heeft aanvaard. Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden volgt eveneens dat hij dit in nauwe en bewuste samenwerking met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft gedaan.
Rol [verdachte]
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van bedrieglijke bankbreuk. De rechtbank acht dit, gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen de officier van justitie en de verdediging naar voren hebben gebracht, niet wettig en overtuigend bewezen.
Subsidiair is ten laste gelegd dat [verdachte] medeplichtig is geweest aan de door [medeverdachte 1] gepleegde bedrieglijke bankbreuk. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
[bedrijf 3] heeft zich, kort nadat deze stichting was opgericht, beschikbaar gesteld om een groot aantal van de door [medeverdachte 1] aan [bedrijf 1] overgedragen auto’s over te nemen en op naam te stellen. [verdachte] was sinds de oprichting en ook op het moment van de overname van de auto’s enig bestuurder van [bedrijf 3] . Vervolgens heeft zij, als bestuurder van [bedrijf 3] die daartoe opdracht had gegeven, tien van die elf auto’s laten verschepen naar Dubai.
[verdachte] was één van de partijen die de Vaststellingsovereenkomst I d.d. 17 september 2013 heeft gesloten, en zij wist dus dat de betreffende auto’s middels de Vehicle Fleet Agreement I door [medeverdachte 1] aan [bedrijf 1] waren verkocht en dat de betaling was verrekend met een niet bestaande schuld. Het faillissement van [medeverdachte 1] was toen al uitgesproken. Daaruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] opzet heeft gehad op de (voortdurende) onttrekking van de auto’s aan de boedel van [medeverdachte 1] en dat zij daarbij opzettelijk behulpzaam is geweest. Door de auto’s te laten verschepen naar Dubai, heeft zij de auto’s immers nog verder uit het zicht en de macht van de curatoren gebracht en heeft zij er mede voor gezorgd dat het nog moeilijker werd voor de curatoren om zich op de auto’s te verhalen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] medeplichtig is aan de door [medeverdachte 1] en anderen tezamen gepleegde bedrieglijke bankbreuk.
3.5
Onttrekking beslag inboedel [plaats 1] (feit 2)
3.5.1
Feiten en omstandigheden
Bij vonnis van 5 februari 2014 in kort geding tussen de curatoren in het privéfaillissement van [medeverdachte 1] en [verdachte] is [verdachte] veroordeeld tot het betalen van een bedrag van
€ 139.935,13 plus rente en kosten aan de faillissementsboedel. Toen betaling uitbleef, hebben de curatoren op 17 februari 2014 beslag laten leggen op de inboedel van de woning aan de [adres 3] in [plaats 1] . Bij brief van 14 maart 2014 aan de curatoren hebben mrs. Crucq en Bongaerts, advocaten, namens [verdachte] verzocht om het beslag op te heffen en een voorstel gedaan met betrekking tot de uitvoering van het eerdergenoemde vonnis in kort geding.
Op 21 mei 2014 werden vrachtwagens geladen bij de [adres 3] . Op 3 juni 2014 is gebleken dat de inboedel uit de woning was verwijderd. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de goederen heeft ingepakt op verzoek van [verdachte] . [getuige 1] heeft daarvoor facturen gestuurd aan [verdachte] die zij vervolgens heeft betaald door middel van overboekingen via bankrekeningen ten name van haar in persoon dan wel van [bedrijf 9] BV. Volgens [getuige 1] gaf [verdachte] aan dat zij de verhuizer zelf al had geregeld. Er zijn ongeveer vijftien vrachtwagens geweest waarvan er een aantal naar Amsterdam en een aantal naar [plaats 4] zijn gegaan. De vrachtwagens die naar [plaats 4] gingen wachtte [verdachte] na een telefoontje van [getuige 1] op en zij leidde deze vervolgens naar de loods, aldus [getuige 1] .
Omstreeks 8 juni 2014 zijn goederen uit de inboedel uit de woning te [plaats 1] in opdracht van [verdachte] verscheept naar Dubai.
De inboedel is door Nederlands Taxatie- en Adviesbureau BV in opdracht van [bedrijf 9] BV op 19 november 2013 getaxeerd. De liquidatiewaarde is getaxeerd op € 127.100,--, en de onderhandse verkoopwaarde op € 335.550,--.
3.5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastelegde feit.
3.5.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] geen opzet heeft gehad op het onttrekken van de inboedel van de [adres 3] in [plaats 1] aan het beslag, omdat zij erop vertrouwde dat haar raadsman bindende afspraken had gemaakt met de curatoren omtrent de opheffing van het beslag.
3.5.4
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Onder onttrekken van een goed aan het beslag in de zin van artikel 198 Sr moet niet alleen worden verstaan een handeling die ten gevolge heeft dat het met het desbetreffende beslag veiliggestelde verhaalsrecht niet langer uitgeoefend kan worden, maar ook een handeling die ertoe strekt dat de uitoefening van dit verhaalsrecht kan worden belet.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van onttrekken in de zin van artikel 198 Sr is niet relevant of de beslaglegger door de aan de beslagene verweten gedraging benadeeld – of bevoordeeld – is, aangezien artikel 198 Sr niet beoogt belangen van beslaglegger te beschermen, maar strekt tot het afdwingen van de eerbiediging van een daad van het openbaar gezag.
Oordeel van de rechtbank
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] , door in de periode van mei 2014 tot 3 juni 2014 de inboedel uit de woning te [plaats 1] te laten verwijderen en te laten vervoeren naar locaties in Amsterdam, [plaats 4] en Dubai zonder de curatoren daarover te informeren en zonder hen feitelijk in staat te stellen hun verhaalsrecht uit te oefenen, terwijl zij wist dat op die inboedel beslag rustte, deze inboedel opzettelijk heeft onttrokken aan het beslag in de zin van artikel 198 Sr. Dat [verdachte] bekend was met het beslag blijkt uit de brief van haar advocaten van 14 maart 2014, waarin de advocaten gewag maken van het beslag; [verdachte] moet geacht worden er in ieder geval vanaf die datum van op de hoogte te zijn geweest.
Volgens de verdediging heeft [verdachte] erop vertrouwd dat haar advocaat mr. Bongaerts overeenstemming had bereikt met de curatoren over de opheffing van het beslag, zodat geen sprake was van opzet.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Vooropgesteld wordt dat het beslag in kwestie op de in de wet voorgeschreven wijze en mitsdien krachtens de wet is gelegd. De formele rechtmatigheid daarvan is tijdens het strafproces ook niet ter discussie komen te staan. Uit het dossier blijkt niet dat het beslag voorafgaand aan de verhuizing van de inboedel was opgeheven.
Evenmin is gebleken dat de curatoren op enig moment hebben ingestemd met opheffing van het beslag of dat [verdachte] daarvan gerechtvaardigd uit mocht gaan. Dat onderhandelingen zijn gevoerd over de opheffing onder bepaalde voorwaarden en dat deze onderhandelingen, zoals de verdediging betoogt, inmiddels vergevorderd waren, is onvoldoende om die conclusie te dragen.
De verdediging heeft in dit verband ook nog gewezen op de e-mailwisseling tussen mr. Bongaerts en de advocaat van de curatoren, in het bijzonder de e-mail van mr. Bongaerts van 23 mei 2014, waaruit zou volgen dat mr. Bongaerts, en in zijn verlengde [verdachte] , ervan uit ging en ook mocht gaan dat overeenstemming bestond over opheffing. In deze e-mail staat (citaat uit pleitnota): “
Navraag bij de faillissementsgriffie vóór jouw email heeft geleerd dat de rechtercommissaris zijn toestemming al verleend heeft voor de regeling tussen de curatoren en [verdachte] . (…) Ik constateer in ieder geval dat de deal omtrent het depot van de EUR 150k daarmee rond is.” De door mr. Bongaerts in de e-mail geuite veronderstelling dat de deal rond was – hetgeen hij overigens in zijn verklaring bij de rechter-commissaris genuanceerd heeft tot “overeenstemming op hoofdlijnen” –, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat dit daadwerkelijk het geval was, nu dit geen steun vindt in het dossier. Overigens valt geenszins uit te sluiten dat mr. Bongaerts ten tijde van zijn e-mail een te optimistische kijk had op (het stadium van) de onderhandelingen en/of dat in die e-mail sprake was van (strategische) bluf of pressie jegens de wederpartij. Er was dan ook geen situatie aan de orde waarin [verdachte] in redelijkheid op deze uitlating van mr. Bongaerts mocht vertrouwen.
3.6
Onttrekking inventaris [bedrijf 5] (feit 3)
3.6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde feit. Het is niet duidelijk aan wie de inventaris van [locatie] toebehoorde. [locatie] was eigendom van [bedrijf 5] BV. De inventaris wordt dan ook – civielrechtelijk – vermoed eigendom te zijn van [bedrijf 5] BV. Maar ook [bedrijf 4] BV en [bedrijf 6] BV lijken op enig moment eigenaar van de inventaris te zijn geweest. Welke van deze drie BV’s eigenaar was van de inventaris kan in het midden blijven, aangezien van al deze BV’s het faillissement op het moment van de verhuizing van de inventaris voorzienbaar was. Er was dus sprake van een onttrekking aan de boedel van één van deze drie BV’s.
3.6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft om vrijspraak verzocht.
3.6.3
Het oordeel van de rechtbank
In de weken voorafgaand aan 1 april 2014 is de inventaris van [locatie] verhuisd naar andere locaties.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet met voldoende duidelijkheid (in strafrechtelijke zin) worden vastgesteld wie de eigenaar en dus rechthebbende was van de inventaris van [locatie] ten tijde van de tenlastegelegde gedragingen. Het dossier bevat uiteenlopende aanwijzingen voor het antwoord op de vraag aan wie de inventaris toebehoorde. Het zou mogelijkerwijs [bedrijf 4] BV betreffen, of [bedrijf 5] BV of [bedrijf 6] BV. Maar het blijft slechts bij aanwijzingen. Het valt zelfs niet uit te sluiten dat de inventaris aan geen van deze BV’s maar aan een ander toebehoort. Van doorslaggevend wettig én overtuigend bewijs dat moet leiden tot de conclusie van welke (rechts)persoon de inventaris was, is de rechtbank niet gebleken.
De vaststelling wie rechthebbende is kan naar het oordeel van de rechtbank niet, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, zonder meer worden gestoeld op civielrechtelijke bewijsvermoedens (zoals: een houder wordt vermoed de bezitter te zijn (art. 3:109 BW) en: een bezitter wordt vermoed eigenaar/rechthebbende te zijn (art 3:119 BW)), nu het civiele bewijsrecht (met een contradictoir karakter, dat zich mede uit in de stelplicht en bewijslastverdeling) wezenlijk anders in elkaar zit dan het strafrechtelijke bewijsrecht (met als doel materiële waarheidsvinding en als maatstaf wettig en overtuigend bewijs).
Het voorgaande brengt met zich dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de inboedel van [locatie] in enige (toekomstige) faillissementsboedel viel, en dus evenmin bewezen is dat met het verplaatsen van de inboedel sprake is geweest van een onttrekking en dat verdachten opzet hadden op de verkorting van rechten van schuldeisers.
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
3.7
De Canada-transacties (feit 4)
3.7.1
Feiten en omstandigheden
Op 29 juni 2010 verkregen [verdachte] en [bedrijf 1] een pandrecht eerste in rang op bestaande en toekomstige vorderingen van [bedrijf 8] BV op onder andere [bedrijf 24] Limited (hierna: [bedrijf 24] ). [bedrijf 24] is/was een Canadese vennootschap die deel uitmaakte van het [medeverdachte 1] -concern.
Ter zekerheid van de vorderingen van [verdachte] en [bedrijf 1] op [medeverdachte 1] zou [bedrijf 8] BV een pandrecht eerste in rang vestigen op bestaande en toekomstige vorderingen van [bedrijf 8] BV op onder andere [bedrijf 33] BV (hierna: [bedrijf 33] ).
Op 30 mei 2011 heeft [verdachte] het pandrecht op de vorderingen van [bedrijf 8] BV op [bedrijf 33] openbaar gemaakt.
De [bedrijf 35] -claim en de [bedrijf 35] -koopsom
In oktober 2007 heeft [bedrijf 24] zich voor 43,75 % ingekocht in [bedrijf 34] Limited Joint Venture. Naast [bedrijf 24] participeerden [bedrijf 35] Limited (hierna: [bedrijf 35] ) en [bedrijf 36] Limited in deze joint venture. Op 10 mei 2011 verkocht [bedrijf 24] haar volledige deelneming in de joint venture aan [bedrijf 35] voor CAN $ 11.300.000,--. Daarvan werd ongeveer CAN $ 4.200.000,-- aan [bedrijf 24] uitbetaald (hierna: de [bedrijf 35] -koopsom). Het restant van de koopsom ten bedrage van CAN $ 7.100.000,-- werd omgezet in een lening van [bedrijf 24] aan [bedrijf 35] (hierna: de [bedrijf 35] -claim).
[bedrijf 33] was 100% aandeelhouder van [bedrijf 11] BV (hierna: [bedrijf 11] ) en heeft een lening van € 8.000.000,-- verstrekt aan [bedrijf 11] . [bedrijf 11] op haar beurt was 100% aandeelhouder van [bedrijf 24] en heeft een lening van € 8.000.000,-- verstrekt aan [bedrijf 24] .
De uitvoering van de Canada-transacties
Op 16 juni 2011 werd vrijwel gelijktijdig een aantal overeenkomsten gesloten, waarin [verdachte] en [bedrijf 1] afstand deden van hun pandrecht, onder de voorwaarde dat zij alle aandelen van [bedrijf 11] ontvingen en de vordering van [bedrijf 33] op [bedrijf 11] . De navolgende overeenkomsten (hierna: de Canada-transacties) werden steeds, in wisselende samenstellingen, gesloten door [medeverdachte 1] , [verdachte] , [bedrijf 1] , [bedrijf 9] BV, [bedrijf 8] BV, [bedrijf 7] BV, [bedrijf 4] BV, [bedrijf 10] BV, [bedrijf 33] , [bedrijf 11] en [bedrijf 24] .
  • De [bedrijf 35] -claim en [bedrijf 35] -koopsom werden aangewend om een vordering van [bedrijf 8] BV op [bedrijf 33] af te lossen (overeenkomst [nummer 32] ). Ten minste een deel van de vermogensbestanddelen zou vervolgens worden overgedragen aan [bedrijf 4] BV, teneinde de vordering van [verdachte] en [bedrijf 1] op [medeverdachte 1] te voldoen.
  • In ruil daarvoor deden [verdachte] en [bedrijf 1] afstand van hun pandrecht op de vordering van [bedrijf 8] BV op [bedrijf 33] (G096.2).
  • [bedrijf 33] droeg vervolgens haar vordering op [bedrijf 11] van € 7.930.556,-- over aan [bedrijf 7] BV (overeenkomst [nummer 34] ). De koopprijs werd verrekend met de vordering van [bedrijf 8] BV op [bedrijf 33] . Als gevolg daarvan werd de vordering van ruim € 48 miljoen die [bedrijf 7] BV op [bedrijf 8] BV had verminderd met een bedrag gelijk aan de koopprijs.
  • [bedrijf 7] BV kocht alle aandelen van [bedrijf 11] voor € 1,-- ( [nummer 35] ).
  • [bedrijf 24] loste € 3.003.935,-- af op de schuld aan [bedrijf 11] ( [nummer 36] ). Dit bedrag betrof omgerekend CAN $ 4.166.457,89, wat ongeveer gelijk is aan de [bedrijf 35] -koopsom. Daarna resteerde van de vordering van [bedrijf 11] op [bedrijf 24] nog
€ 4.619.508,40.
  • [bedrijf 11] loste € 3.003.935,-- af op haar schuld aan [bedrijf 7] BV ( [nummer 37] ). Daarna resteerde van de vordering van [bedrijf 7] BV op [bedrijf 11] nog € 4.926.621,--.
  • [bedrijf 7] BV droeg een deel van de vordering op [bedrijf 11] over aan [bedrijf 10] BV, namelijk voor een bedrag van € 3.000.000,--. ( [nummer 38] ). Dit werd verrekend met een vordering die [bedrijf 10] BV op [bedrijf 7] BV had (E033.1).
  • [bedrijf 7] BV droeg het resterende deel van de vordering op [bedrijf 11] ad € 1.926.621,-- en de aandelen in [bedrijf 11] (tegen een koopprijs van € 1,--) over aan [bedrijf 4] BV. Een en ander werd verrekend met een vordering van [bedrijf 4] BV op [bedrijf 7] BV. ( [nummer 39] ).
  • [bedrijf 4] BV verkocht de aandelen in [bedrijf 11] aan [bedrijf 9] BV voor eveneens € 1,-- ( [nummer 40] ). Betaling van de koopprijs heeft volgens de akte rechtstreeks plaatsgevonden.
  • [bedrijf 4] BV droeg de vordering op [bedrijf 11] ad € 1.926.621,-- over aan [bedrijf 10] BV ( [nummer 41] ). Dit werd verrekend in rekening-courant. Hierdoor bedroeg de totale vordering van [bedrijf 10] BV op [bedrijf 11] € 4.926.621,--.
  • [bedrijf 10] BV droeg de vordering op [bedrijf 11] ad. € 4.926.621,-- over aan [medeverdachte 1] ( [nummer 42] ). Dit werd verrekend met een vordering die [medeverdachte 1] op [bedrijf 10] BV had.
  • [medeverdachte 1] droeg de vordering op [bedrijf 11] ad. € 4.926.621,-- over aan [verdachte] ( [nummer 43] ). Dit werd verrekend met de vermeende vordering van [verdachte] op [medeverdachte 1] .
  • [verdachte] droeg de vordering op [bedrijf 11] ad. € 4.926.621,-- over aan [bedrijf 9] BV ( [nummer 44] ).
Naast de overdracht van de vordering op [bedrijf 11] en de aandelen van [bedrijf 11] werd ook een bedrag van € 300.000,-- uitbetaald door [bedrijf 7] , via [bedrijf 4] BV en [bedrijf 10] BV aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] ontving dit bedrag op 4 juli 2011 op zijn bankrekening met nummer [rekeningnummer 5] . Eveneens op 4 juli 2011 boekte [medeverdachte 1] € 300.000,-- over naar de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] .
Voorafgaand aan de uitvoering van de Canada-transacties voltrok zich het volgende. Het bestuur van [bedrijf 7] BV kwam niet tot een unaniem besluit over de Canada-transacties. [medeverdachte 1] vroeg daarop een bindend advies aan de Raad van Commissarissen over de voorgenomen Canada-transacties. De Raad van Commissarissen weigerde aanvankelijk in te stemmen. Nadat twee leden van de Raad van Commissarissen waren opgestapt, verkreeg het bestuur een positief bindend advies van de twee overgebleven leden.
3.7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 4 aan [medeverdachte 1] en [verdachte] tenlastegelegde bedrieglijke bankbreuk wettig en overtuigend is bewezen. Hij heeft aangevoerd dat met het uitvoeren van de zogenoemde Canada-transacties € 4.926.621,-- aan de boedel van [bedrijf 8] BV en € 300.000,-- aan de boedel van [bedrijf 7] BV is onttrokken. De in de tenlastelegging genoemde boedels van [bedrijf 10] BV, [bedrijf 4] BV, [medeverdachte 1] en [verdachte] fungeerden slechts als doorgeefluik; ten aanzien van deze BV’s is dus strikt genomen geen sprake van onttrekkingen en daarom dienen [medeverdachte 1] en [verdachte] ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging partieel te worden vrijgesproken.
3.7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake is van opzet op de bedrieglijke verkorting van de rechtbank van schuldeisers. De Canada-transacties zijn bedacht en uitgevoerd door externe advocaten, ingeschakeld door [bedrijf 7] . De notariële aktes die deel uitmaakten van de Canada-transacties zijn gepasseerd door een notaris. De advocaten en notarissen die hebben meegewerkt aan de Canada-transacties, zouden dit nooit hebben gedaan als hiermee een reëel risico op het bedrieglijk verkorten van de rechten van schuldeisers zou worden bewerkstelligd. [medeverdachte 1] en [verdachte] mochten vertrouwen op hun juridisch advies.
3.7.4
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Bij de Canada-transacties werd steeds de vordering op [bedrijf 11] overgedragen. Aanvankelijk was deze vordering in het bezit van [bedrijf 33] . Aan het einde van de reeks overeenkomsten had [verdachte] de vordering verkregen. Omdat [bedrijf 11] een lening van € 8.000.000,-- heeft verstrekt aan [bedrijf 24] en [bedrijf 24] een vordering van CAN $ 7.100.000,-- had op [bedrijf 35] , betrof de overdracht van de vordering op [bedrijf 11] door [bedrijf 33] , via [bedrijf 7] BV, [bedrijf 4] BV en [bedrijf 10] BV, aan [medeverdachte 1] en [verdachte] , feitelijk de [bedrijf 35] -claim. Omdat in de tenlastelegging steeds wordt gesproken over de vordering op [bedrijf 11] , zal de rechtbank dat hier ook blijven doen (al dan niet in combinatie aangeduid met ‘de [bedrijf 35] -claim’).
Het eerste deel van de tenlastelegging – overdracht van de vordering op [bedrijf 11] door [bedrijf 8] BV
Uit overeenkomst [nummer 34] volgt dat niet [bedrijf 8] BV, maar [bedrijf 33] de vordering op [bedrijf 11] heeft overgedragen aan [bedrijf 7] BV. De koopprijs ad. € 7.930.556,-- werd verrekend met de vordering die [bedrijf 8] BV op [bedrijf 33] had. [bedrijf 8] BV verrekende vervolgens de koopprijs met de vordering die [bedrijf 7] BV op haar had. De rechtbank is van oordeel dat met die verrekening wellicht een schuldeiser (namelijk [bedrijf 7] BV) is bevoordeeld, maar geen onttrekking aan de boedel van [bedrijf 8] BV heeft plaatsgevonden. De boedel is door de vervreemding van de vordering immers niet verarmd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het eerste deel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend is bewezen.
Het tweede deel van de tenlastelegging - overdracht van de vordering op en de aandelen in [bedrijf 11] door [bedrijf 7] BV
Nadat [bedrijf 11] BV een deel van de vordering aan [bedrijf 7] BV had betaald, heeft [bedrijf 7] BV de resterende vordering in twee delen overgedragen aan [bedrijf 10] BV en [bedrijf 4] BV. De aandelen in [bedrijf 11] heeft [bedrijf 7] BV voor € 1,-- gekocht van [bedrijf 33] en vervolgens voor hetzelfde bedrag doorverkocht aan [bedrijf 4] BV. Al deze transacties zijn volgens de aktes verrekend met vorderingen die [bedrijf 10] BV en [bedrijf 4] BV op [bedrijf 7] BV hadden. De boedel van [bedrijf 7] BV is per saldo door de vervreemding van de vordering en de aandelen dus niet verarmd. Ook deze transacties kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als onttrekkingen aan de boedel van [bedrijf 7] BV.
[bedrijf 7] BV heeft daarnaast € 300.000,-- aan [bedrijf 4] BV overgemaakt. Deze overboeking vloeit voort uit overeenkomst [nummer 32] , waarin is overeengekomen dat [bedrijf 24] een deel van de vordering zou aflossen, en dat een deel van deze vermogensbestanddelen zou worden overgedragen aan [bedrijf 4] BV. [bedrijf 4] BV zou er vervolgens voor zorgdragen dat deze vermogensbestanddelen zouden worden aangewend ter voldoening van de vordering die [verdachte] en [bedrijf 1] op een derde (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) hadden.
Deze overboeking is naar het oordeel van de rechtbank een onzakelijke transactie geweest, aangezien er geen tegenprestatie tegenover stond. [bedrijf 7] BV had dan ook geen enkel zakelijk belang bij de overboeking. Door zo te handelen, op het moment dat het faillissement van [bedrijf 7] BV voorzienbaar was, is € 300.000,-- aan de boedel van [bedrijf 7] BV onttrokken.
Daderschap rechtspersoon: toerekening aan [bedrijf 7] BV, opzet en medeplegen [bedrijf 4] BV
Het onttrekken van vermogen (aan de toekomstige boedel) is een gedraging die redelijkerwijs kan worden toegerekend aan [bedrijf 7] BV, omdat deze gedraging in de sfeer van haar als rechtspersoon heeft plaatsgevonden. Het overschrijven van geldbedragen is immers – bij uitstek – een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering en taakuitoefening van een rechtspersoon, en zij kon erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat vanaf 8 oktober 2010 de aanmerkelijke kans op het faillissement van [bedrijf 7] BV bestond. [bedrijf 7] BV heeft door deze onttrekking (die plaatsvond op 16 juni 2011) dan ook met opzet, dat mede valt af te leiden uit het opzet van [medeverdachte 1] die daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, op de bedrieglijke verkorting van haar schuldeisers gehandeld, zulks tezamen en in vereniging met [bedrijf 4] BV (de ontvanger).
Medeplegen door [verdachte] bij onttrekking € 300.000,-- aan de boedel van [bedrijf 7] BV
Niet is gebleken dat [verdachte] enige rol heeft gespeeld bij de overboeking van een bedrag van € 300.000,-- door [bedrijf 7] BV aan [bedrijf 4] BV. Op dit punt zal zij worden vrijgesproken.
Het derde en vierde deel van de tenlastelegging - overdracht van de vordering op en de aandelen in [bedrijf 11] door [bedrijf 4] BV en [bedrijf 10] BV
Ook [bedrijf 4] BV en [bedrijf 10] BV hebben de vordering op [bedrijf 11] BV verkregen en weer overgedragen. Zowel bij [bedrijf 4] BV als [bedrijf 10] BV gingen de verwerving en vervreemding van de vordering gepaard met een verrekening in rekening-courant dan wel met een vordering. Ook hier geldt echter dat dit niet als onttrekkingen kan worden gezien, aangezien er telkens een tegenprestatie tegenover de vervreemding van de vordering stond, namelijk verrekening. Daardoor is er per saldo geen waarde onttrokken aan de boedels.
Hetzelfde geldt voor de overdracht van de aandelen in [bedrijf 11] . [bedrijf 4] BV verkreeg deze aandelen voor € 1,-- (tegen verrekening), en verkocht deze voor hetzelfde bedrag weer aan [bedrijf 9] BV (tegen betaling). Er is dus sprake geweest van een tegenprestatie. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting – waaruit de rechtbank heeft opgemaakt dat de waarde van [bedrijf 11] aan het einde van de Canada-transacties vooral of zelfs uitsluitend bestond uit de [bedrijf 35] -claim die zoals reeds is overwogen telkens afzonderlijk is overgedragen – zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat hierbij sprake was van onzakelijke transacties.
Bij de ontvangst en doorbetaling van € 300.000,-- hebben de bankrekeningen van [bedrijf 4] BV en [bedrijf 10] BV slechts gefungeerd als doorgeefluik.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het derde en vierde deel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen.
Het vijfde deel van de tenlastelegging – overdracht van de vordering op [bedrijf 11] door [medeverdachte 1] aan [verdachte]
De vordering op [bedrijf 11] en het geldbedrag van € 300.000,-- zijn door [bedrijf 10] BV overgedragen respectievelijk overgeboekt aan [medeverdachte 1] . Vervolgens heeft hij de vordering en het geldbedrag weer overgedragen respectievelijk overgeboekt aan [verdachte] . De vordering is verrekend met de schuld van [medeverdachte 1] aan [verdachte] die, zoals de rechtbank onder 3.3.4 heeft overwogen, achteraf is gefingeerd. Door verrekening met die niet bestaande schuld is de waarde van de vordering op [bedrijf 11] ad. € 4.926.621,-- aan de boedel van [medeverdachte 1] onttrokken.
Zoals reeds overwogen, was vanaf 8 oktober 2010 het faillissement van [medeverdachte 1] voorzienbaar. Door daarna, op 16 juni 2011, (de waarde van) de vordering op [bedrijf 11] BV aan zijn boedel te onttrekken, heeft [medeverdachte 1] gehandeld met opzet op de bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers.
Dat geldt niet voor het geldbedrag van € 300.000,--. Dit bedrag heeft [medeverdachte 1] om niet ontvangen en doorgestort naar [verdachte] . Ook hij fungeerde hier slechts als doorgeefluik.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] , ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers, de vordering op [bedrijf 11] BV van € 4.926.621,-- aan zijn boedel heeft onttrokken, door deze over te dragen aan [verdachte] .
Medeplegen [verdachte] bij onttrekking van de vordering op [bedrijf 11] BV ( [bedrijf 35] -claim) aan de boedel van [medeverdachte 1]
[verdachte] was nauw betrokken bij de totstandkoming van de Canada-transacties. Zo schreef [medeverdachte 1] , in een e-mail van 6 juni 2011 aan [naam 3] en [naam 9] [21] :
‘Naar [verdachte] heb ik - omdat ik met haar open communiceer - eerder dit jaar aangegeven dat totaal onverwacht we mogelijk de gronden in canada verkocht hebben. (…)Ze heeft dus gezegd dat zij de opbrengst uit Canada als aflossing wilde ontvangen. Gaandeweg werd helder dat de deal in canada zou bestaan uit een cash bedrag en een restant vordering. Daarop gaf ze aan dat ze dan de cash ontvangst in ieder geval vast wilde.’
De vaststellingsovereenkomst waarin de route werd afgesproken die de vordering op [bedrijf 11] BV moest afleggen, is mede door [verdachte] ondertekend. Ook heeft zij met [medeverdachte 1] de overeenkomst gesloten waarbij zij de vordering op [bedrijf 11] BV verkreeg en verrekende met een niet bestaande schuld van [medeverdachte 1] aan haar.
Door te handelen als hiervoor omschreven heeft zij in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers, de vordering op [bedrijf 11] BV van € 4.926.621,-- aan de boedel van [medeverdachte 1] onttrokken.
Juridisch advies
De verdediging heeft aangevoerd dat [medeverdachte 1] en [verdachte] mochten vertrouwens op het juridisch advies van de advocaten en notarissen die betrokken waren bij de Canada-transacties. De verdediging gaat daarbij ten onrechte voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en de kennis die [medeverdachte 1] en [verdachte] zelf hadden. Zij konden de faillissementen van [bedrijf 7] BV en [medeverdachte 1] voorzien en wisten ook – in tegenstelling tot de bedoelde advocaten en notarissen – dat de vordering van [verdachte] op [medeverdachte 1] , zoals zij die gepresenteerd hebben, niet daadwerkelijk bestond. Door die vordering als legitiem te presenteren, hebben zij hun advocaten en notarissen om de tuin geleid. Door die niet bestaande vordering ten grondslag te leggen aan de Canada-transacties, hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] het ertoe geleid dat vermogen naar [verdachte] is gevloeid waar zij geen recht op had.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers, de vordering op [bedrijf 11] BV van € 4.926.621,-- aan de boedel van [medeverdachte 1] heeft onttrokken.
Van de overige onder 4 ten laste gelegde onttrekkingen zal zij worden vrijgesproken.
3.8
Witwassen (feit 5)
3.8.1
Feiten en omstandigheden
Vanaf 16 juni 2011 was [bedrijf 9] BV rechthebbende ten aanzien van de [bedrijf 35] -claim. [bedrijf 35] was verplicht om deze lening gedurende vijf jaar af te lossen, uiterlijk op 10 mei 2016. De lening werd echter vervroegd afbetaald; de laatste betaling vond plaats in oktober 2014. De aflossing en rente werden aanvankelijk door [bedrijf 35] betaald op de bankrekening van [bedrijf 24] . Op 8 september 2014 gaf [verdachte] instructies aan [bedrijf 35] om de betalingen over te maken op haar persoonlijke bankrekening met nummer [rekeningnummer 6] bij de National Bank of Abu Dhabi. [naam 11] , vice-president van [bedrijf 35] , aarzelde gelet op advies van een advocaat om betalingen te verrichten naar een (offshore) bankrekening van [verdachte] , een natuurlijk persoon die de lening niet verstrekt had en evenmin direct rechthebbende was ten aanzien van de vordering. Op 30 september 2014 verzocht [naam 11] [medeverdachte 1] om zijn instemming om de betalingen te verrichten op een bankrekening van de advocaat van (het) [medeverdachte 1] (-concern) in Canada. Daarop antwoordde [medeverdachte 1] op 30 september 2014 dat [bedrijf 35] wat hem betreft de instructies van [verdachte] als directeur van [bedrijf 9] BV en aandeelhouder van [bedrijf 24] kon volgen. Op 21 oktober 2014 werd namens [bedrijf 35] dan toch opdracht gegeven voor betaling van CAN $ 7.100.000,-- naar de bankrekening van [verdachte] bij de National Bank of Abu Dhabi (de zogenaamde “cash-out”).
3.8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [medeverdachte 1] en [verdachte] tezamen en in vereniging de herkomst, de aard en de vindplaats van de [bedrijf 35] -claim hebben verhuld. Daarnaast hebben zij de vordering omgezet, door deze te laten uitbetalen op de persoonlijke bankrekening van [verdachte] en vervolgens van dat geld te leven in Dubai.
3.8.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de verweren ten aanzien van de onder 4 tenlastegelegde bedrieglijke bankbreuk, heeft de verdediging verzocht om vrijspraak van witwassen. De Canada-transacties waren niet frauduleus; de vordering op [bedrijf 11] was niet van misdrijf afkomstig.
3.8.4
Het oordeel van de rechtbank
[medeverdachte 1] en [verdachte] wordt verweten dat zij de vordering op [bedrijf 11] ter hoogte van CAN $ 7.100.000,-- (de [bedrijf 35] -claim), de aandelen in [bedrijf 11] en een geldbedrag van CAN $ 7.100.000,-- (de cash-out van de [bedrijf 35] -claim) hebben witgewassen. Voor een bewezenverklaring is vereist dat deze vordering, deze aandelen en dit geldbedrag afkomstig zijn uit enig misdrijf.
De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
[medeverdachte 1] heeft de vordering op [bedrijf 11] BV van € 4.926.621,-- (de [bedrijf 35] -claim) aan zijn boedel onttrokken door deze over te dragen aan [verdachte] . Daarmee was de bedrieglijke bankbreuk van de [bedrijf 35] -claim, zoals overwogen in 3.7.4, voltooid. Op dat moment had [verdachte] dus een voorwerp (namelijk: de [bedrijf 35] -claim) voorhanden, terwijl dat afkomstig was uit enig misdrijf. Bij de beoordeling van de vraag of deze vordering is witgewassen, gaat het daarom naar het oordeel van de rechtbank om handelingen die
pas nadat moment zijn verricht.
[verdachte] heeft vervolgens de [bedrijf 35] -claim overgedragen aan [bedrijf 9] BV. Door instructies te geven om de vordering uit te betalen op haar persoonlijke rekening in Dubai, heeft [verdachte] bewerkstelligd dat zij vordering in privé inde (de cash-out). De rechtbank acht daarmee bewezen dat [verdachte] de vordering op [bedrijf 11] BV heeft witgewassen door deze over te dragen (aan [bedrijf 9] BV) en om te zetten in giraal geld en dat zij het geldbedrag van CAN $ 7.100.000,-- heeft witgewassen door deze te verwerven en voorhanden te hebben.
[medeverdachte 1] heeft aan [naam 11] , vice-president van [bedrijf 35] , bevestigd dat die de instructies van [verdachte] omtrent de uitbetaling kon volgen, terwijl [bedrijf 35] daarover negatief was geadviseerd door haar advocaat en (mede) als gevolg daarvan grote aarzelingen had. [naam 11] stelde een alternatieve ontvanger voor, namelijk een advocaat van [medeverdachte 1] en/of van één van de [medeverdachte 1] -vennootschappen, maar [medeverdachte 1] benadrukte dat hij toestemming gaf voor uitbetaling aan [verdachte] en dat dit wat [medeverdachte 1] betreft ook de logische route was. Naar aanleiding van het e-mailbericht van [medeverdachte 1] is [bedrijf 35] overgegaan tot uitbetaling aan [verdachte] . Deze interventie van [medeverdachte 1] is daarmee bepalend geweest voor het innen van de vordering door [verdachte] . De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] hiermee een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd om van medeplegen te kunnen spreken bij het omzetten van de vordering (de [bedrijf 35] -claim) in giraal geld en het verwerven en voorhanden hebben van het geldbedrag (de cash-out).
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] en/of [medeverdachte 1] gedragingen hebben verricht die gericht waren op de verhulling of verberging van de criminele herkomst van de [bedrijf 35] -claim of de cash-out daarvan. Weliswaar is de [bedrijf 35] -claim door de Canada-transacties vele malen overgedragen via een ingewikkelde route, waardoor het moeilijk te volgen is/was wie op welk moment de rechthebbende van die vordering was, maar die constructie maakte strikt genomen deel uit van de bedrieglijke bankbreuk, het gronddelict voor het witwassen, en is dus geen onderdeel van het witwassen zelf.
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat [medeverdachte 1] en [verdachte] vervolgens gebruik hebben gemaakt van het geld door hiervan te leven in Dubai, ziet de rechtbank daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs.
Nu de rechtbank, zoals in 3.7.4 is overwogen, niet tot bewezenverklaring komt van onttrekking van de aandelen in [bedrijf 11] aan enige toekomstige faillissementsboedel, kan – nog los van de vraag of [medeverdachte 1] en [verdachte] ten aanzien van die aandelen enige witwashandeling kan worden toegedicht – niet worden vastgesteld dat deze aandelen van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank spreekt verdachten van dit onderdeel vrij.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van voorgaande overwegingen bewezen dat
- [verdachte] de [bedrijf 35] -claim heeft overgedragen terwijl zij wist dat deze vordering afkomstig was uit enig misdrijf;
- [medeverdachte 1] en [verdachte] tezamen en in vereniging de [bedrijf 35] -claim hebben omgezet en het geldbedrag van CAN $ 7.100.000,-- hebben verworven en voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze vordering en dit geldbedrag afkomstig waren uit enig misdrijf.
3.9
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[medeverdachte 1] in de periode van 05 maart 2011 tot en met 31 maart 2014 in Nederland en in Zwitserland, tezamen en in vereniging met de [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ,
terwijl hij, [medeverdachte 1] , bij vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch van 16 april 2013, in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s) goederen aan de boedel heeft onttrokken,
immers hebben hij, [medeverdachte 1] , en zijn mededaders - onverplicht en zonder reële en/of zakelijke tegenprestatie en/of door de koopprijs te verrekenen met een niet bestaande schuld - zakelijk omschreven -
op 5 maart 2011 dertien voertuigen/auto’s, te weten een:
- Porsche Carrera GT (chassisnr. [nummer 1] );
- Porsche 911 GT3 RS (chassisnr. [nummer 2] );
- Porsche 911 GT3 RS (chassisnr. [nummer 3] );
- Porsche 911 GT2 (chassisnr. [nummer 4] );
- Mercedes McLaren SIR 722 (chassisnr. [nummer 5] );
- Mercedes G55 AMG XXI (chassisnr. [nummer 6] );
- Mercedes McLaren SIR cabriolet (chassisnr. [nummer 7] );
- Mercedes CL65 AMG (chassisnr. [nummer 8] );
- Mercedes G420 CDI (chassisnr. [nummer 9] );
- Aston Martin Vanquish (chassisnr. [nummer 10] );
- Ferrari 599 GTB (chassisnr. [nummer 11] );
- Mercedes SL65 AMG (chassisnr. [nummer 12] ;
- Mercedes SLS-AMG (chassisnr. [nummer 13] ),
verkocht voor een bedrag van EUR 1.983.806 aan de [bedrijf 1] (waarin vermogen ten behoeve van zijn, [medeverdachte 1] ’ (vijf) kinderen, te weten [betrokkene 1] (geboren [geboortedatum 2] 1994) en [betrokkene 2] (geboren [geboortedatum 3] 1996) en [betrokkene 3] (geboren [geboortedatum 4] 1998) en [betrokkene 4] (geboren [geboortedatum 5] 2001) en [betrokkene 5] (geboren [geboortedatum 6] 2005), werd ondergebracht), en/of
op 23 augustus 2012, een geldbedrag van EUR 230.000 betaald aan [bedrijf 12] B.V. in verband met de aankoop van een Mercedes G65 AMG (chassisnr. [nummer 14] op naam van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 1] ) waarbij de betaling is geschied vanaf [medeverdachte 1] ’ privé bankrekening bij de Banque Cantonale du Valais, en/of
op 17 september 2013 middels een Vaststellingsovereenkomst IV tussen de [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [verdachte] vastgesteld en/of doen vaststellen dat [bedrijf 2] het juridisch eigendom en de [bedrijf 1] het economisch eigendom van deze Mercedes G65 A4G hebben gekocht op 21 augustus 2012 en geleverd gekregen tegen voldoening van de koopprijs van EUR 230.000 door hem, [medeverdachte 1] ,
en waarna de [bedrijf 1] een schuld heeft verkregen aan hem, [medeverdachte 1] van EUR 230.000 welke schuld is verrekend met de niet bestaande vordering van de [bedrijf 1] op hem, [medeverdachte 1] , en
vervolgens op 9 januari 2014 middels een overeenkomst “overdracht ten titel van beheer”
de volgendeauto‘s overgedragen en/of doen overdragen aan en/of op naam gesteld en/of doen stellen van de [bedrijf 3] :
- Porsche Carrera GT (chassisnr. [nummer 19] );
- Porsche 911 GT3 RS (chassisnr. [nummer 2] );
- Mercedes McLaren SIR 722 (chassisnr. [nummer 5] );
- Mercedes GSS AMG XXI (chassisnr. [nummer 6] );
- Mercedes McLaren SIR cabriolet (chassisnr. [nummer 7] );
- Mercedes CL65 AMG (chassisnr. [nummer 8] );
- Mercedes G420 CDI (chassisnr. [nummer 9] );
- Aston Martin Vanquish (chassisnr. [nummer 10] );
- Ferrari 599 GTB (chassisnr. [nummer 11] );
- Mercedes SL65 AMG (chassisnr. [nummer 12] );
- Mercedes SLS-AMG (chassisnr. [nummer 13] ),
en aldus een geldbedrag van EUR 230.000 heeft onttrokken aan de boedel, en aldus voornoemde auto‘s uit het zicht en de macht van de - latere - curatoren gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden,
bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, in de periode van 05 maart 2011 tot en met 31 maart 2014 in Nederland en/of in de Verenigde Arabische Emiraten,
toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door haar, verdachtes, rechtspersoon de [bedrijf 3] voor de op naam stelling van genoemde voertuigen/auto‘s ter
beschikking te stellen en deze voertuigen/auto’s te doen transporteren naar de Verenigde Arabische Emiraten (Dubai);
2.
zij in de periode van 17 februari 2014 tot en met 31 mei 2014, in de gemeente [plaats 1] en/of in België,
opzettelijk een hoeveelheid roerende goederen, te weten een inboedel/huisraad van een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] , waarop door [naam 1] , toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder op grond van het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant van 05 februari 2014, executoriaal beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken, door deze inboedel/huisraad uit die woning weg te (doen) halen en/of te (doen) vervoeren naar Amsterdam en/of ( [plaats 4] ) België en/of (vervolgens) de Verenigde Arabische Emiraten (Dubai);
4.
zij
op16 juni 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] ,
terwijl voornoemde [medeverdachte 1] bij vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch van 16 april 2013 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [medeverdachte 1] een goed aan de boedel heeft onttrokken,
immers hebben zij, verdachte en haar mededader, in het kader van de aflossing van een schijnschuld,
een vordering op [bedrijf 11] B.V. van EUR 4.926.621 aan haar, verdachte, overgedragen
en aldus voornoemde vordering (ter waarde van dat geldbedrag) uit het zicht en/of de macht van de - latere - curatoren gebracht;
5.
zij in de periode van 16 juni 2011 tot en met heden, in Nederland en/of in de Verenigde Arabische Emiraten, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen door
b.
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], voorwerpen, te weten een vordering op [bedrijf 11] van ca. CAN $ 7.100.000 (omgerekend ca. EUR 4.928.841) en een geldbedrag van ca. CAN $ 7.100.000 (omgerekend ca. EUR 4.928.841), welk bedrag is gestort op de bankrekening [rekeningnummer 4] (ten name) van haar, verdachte, te verwerven, voorhanden te hebben en/of om te zetten,
en,
alleen, een voorwerp, te weten een vordering op [bedrijf 11] van ca. CAN $ 7.100.000 (omgerekend ca. EUR 4.928.841), over te dragen,
terwijl zij wist dat deze voorwerpen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Feit 5
4.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een kwalificatie-uitsluitingsgrond. Het verwijt aan [medeverdachte 1] en [verdachte] betreft het witwassen van voorwerpen die afkomstig zijn uit
eigenmisdrijf. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben geen handelingen verricht die gericht zijn op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen. Het feit kan daarom niet worden gekwalificeerd als witwassen.
4.1.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [verdachte] de [bedrijf 35] -claim heeft overgedragen en dat (vervolgens) [medeverdachte 1] en [verdachte] tezamen en in vereniging de [bedrijf 35] -claim hebben omgezet en het geldbedrag van CAN $ 7.100.000,-- hebben verworven en voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat deze voorwerpen afkomstig waren uit eigen misdrijf.
In het geval dat het (in art. 420bis lid 1 ahf/onderdeel b Sr strafbaar gestelde en onder 5 bewezenverklaarde) witwassen betrekking heeft op voorwerpen onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf, dient er sprake te zijn van een handeling die erop is gericht om de crimineel verkregen voorwerpen veilig te stellen. Indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen, kan die gedraging niet als witwassen worden gekwalificeerd. In dergelijke gevallen moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp.
De kwalificatie-uitsluitingsgrond is in beginsel
nietvan toepassing als naast het ‘voorhanden hebben’ dan wel ‘verwerven’ óók (of slechts) ‘overdragen’, ‘gebruikmaken’ of ‘omzetten’ bewezen is verklaard. Die gedragingen hebben immers een nadrukkelijker verhullend karakter dan verwerven of voorhanden hebben. Toch is dat anders als het bijzondere geval zich voordoet dat zulk overdragen, gebruikmaken of omzetten van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen.
In de regel is sprake van zo’n bijzonder geval wanneer het ‘omzetten’ of ‘overdragen’ heeft bestaan uit het enkele storten op een eigen bankrekening van contante geldbedragen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn. Ook hier geldt dat een dergelijk geval slechts de kwalificatie van ‘witwassen’ kan dragen als de gedragingen of het geheel van gedragingen een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen gericht karakter heeft. [22]
Zoals onder 3.8.4 overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van gedragingen die zijn gericht op het verhullen of verbergen van de criminele herkomst van vordering en/of de uitbetaling daarvan. De rechtbank is van oordeel dat het enkele overdragen van de vordering door [verdachte] aan [bedrijf 9] BV, een rechtspersoon waarvan zij zelf enig aandeelhouder en enig bestuurder was, en het enkele omzetten van de vordering in giraal geld – en het als gevolg daarvan verwerven en voorhanden hebben van dit geldbedrag – niet wezenlijk verschilt van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft.
Nu niet kan worden vastgesteld dat het overdragen, verwerven, voorhanden hebben en/of omzetten van de vordering op [bedrijf 11] en het geldbedrag ter hoogte van CAN $ 7.100.000,-- een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst gericht karakter heeft gehad, kan het onder 5 bewezen verklaarde feit niet als witwassen worden gekwalificeerd, zodat [verdachte] ten aanzien hiervan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Conclusie
De overige bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar gesteld in de artikelen 198 en 341 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van deze feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf: medeplichtigheid aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken;
feit 4:
het misdrijf: het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Overmacht in de zin van noodtoestand (feit 2)
5.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte een beroep toekomt op overmacht in de zin van noodtoestand vanwege een conflict van plichten c.q. belangen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat [verdachte] zich door ABN AMRO verplicht achtte om de woning te ontruimen, onder verwijzing naar een door haar bij pleitnota overgelegd verzoekschrift verlof inroepen huurbeding.
5.1.2
Het oordeel van de rechtbank
Dit verweer slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Overmacht in de zin van noodtoestand heeft betrekking op gevallen waarin sprake is van een ernstig belangenconflict waarin het maken van een keuze onvermijdelijk is. De verdachte moet daarbij zijn genoodzaakt te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen en de zwaarstwegende hebben laten prevaleren, waarbij het gedrag van de verdachte bovendien de toets aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit moet doorstaan. Van een dergelijke uitzonderlijke situatie waarin voor [verdachte] geen andere mogelijkheid openstond dan de woning te ontruimen is geen sprake geweest, alleen al vanwege de omstandigheid dat – in ieder geval op het moment van de verhuizing nog – geen sprake was van een plicht tot ontruiming. Een al dan niet ingediend verzoekschrift roept deze plicht immers nog niet in het leven. Nu (nog) geen plicht bestond, kon deze evenmin (al) worden geschonden. Dat [verdachte] zich daartoe desondanks genoopt voelde in relatie tot ABN AMRO, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders.
Daarnaast volgt uit hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht dat [verdachte] zelf hoofdzakelijk debet is aan de toestand waarin zij verkeerde toen zij het strafbare feit beging. De woning werd kennelijk in strijd met het hypotheek-/huurbeding verhuurd aan (onder meer) [verdachte] zonder dat hypotheekverstrekker ABN AMRO daar toestemming voor had verleend. [verdachte] heeft zich dus zelf in deze situatie gemanoeuvreerd.
5.2
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
[medeverdachte 1] , de partner van [verdachte] , stond aan het hoofd van een groot vastgoedconcern. Middels de tot het concern behorende vennootschappen verwierf hij vele vastgoedprojecten, sommige van grote waarde. Deze projecten financierde hij met leningen van verschillende banken. Overwaarde werd geherfinancierd, zodat nieuwe investeringen konden worden gedaan. Zo ontstond onder de leiding van [medeverdachte 1] een grote schuldenlast, die ultimo 2010 was opgelopen tot een totaalbedrag van ruim € 750 miljoen. [medeverdachte 1] ging in privé ook grote schulden aan, door zich als (hoofdelijk) schuldenaar of garantsteller te verbinden aan de hiervoor bedoelde en andere leningen. Het totaal van die leningen en garantstellingen bedroeg eind 2010 ruim € 200 miljoen.
Het concern en [medeverdachte 1] werden hard geraakt door de financiële crisis, die in 2007 ontstond. Halverwege 2010 leidde het gebrek aan inkomsten tot nog grotere liquiditeitskrapte als gevolg waarvan betalingsachterstanden ontstonden of opliepen, met opzeggingen van verschillende kredieten tot gevolg.
Vanaf begin oktober 2010 waren de faillissementen van [medeverdachte 1] en de tot het [medeverdachte 1] -concern behorende vennootschappen voorzienbaar. Tegen die achtergrond heeft [verdachte] samen met [medeverdachte 1] vermogen onttrokken aan de faillissementsboedel van [medeverdachte 1] , teneinde hun eigen financiële vermogen veilig te stellen. Deze onttrekkingen betreffen een naar Dubai verscheept wagenpark met een waarde van ruim € 1,2 miljoen en, middels een reeks complexe frauduleuze transacties, een geldbedrag van circa € 5 miljoen. Het veroorzaakte nadeel bedraagt in totaal dus circa € 6,2 miljoen.
Dit alles ten koste van [medeverdachte 1] ’ schuldeisers, waaronder de banken die [medeverdachte 1] (en het concern) leningen hadden verstrekt.
Ook heeft [verdachte] de inboedel van het huis in [plaats 1] onttrokken aan executoriaal beslag. Dit beslag was gelegd nadat [verdachte] was veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 139.935,13 plus rente en kosten aan de faillissementsboedel, en betaling hiervan uitbleef. De rechtbank constateert dat [verdachte] het verschuldigde bedrag uiteindelijk in november 2014 heeft betaald. Dat neemt evenwel niet weg dat haar handelwijze heeft gezorgd voor onnodige kosten en inspanningen aan de zijde van de curatoren.
[verdachte] heeft met haar listige handelen enkel oog gehad voor haar eigen vermogenspositie en heeft haar verantwoordelijkheid in het zakelijk verkeer en jegens de maatschappij in het algemeen verzaakt en het vertrouwen dat men in haar had en moest kunnen hebben ernstig geschaad. De rechtbank houdt rekening met de rol die [verdachte] heeft gespeeld bij de gepleegde feiten. Hoewel de rechtbank [verdachte] verantwoordelijk houdt voor haar eigen gedragingen, ziet de rechtbank [medeverdachte 1] als initiator van de strafbare feiten, waarvan beiden samen profijt hebben getrokken. Daarnaast is haar rol ten aanzien van het onttrekken van het wagenpark die van medeplichtige geweest, en ook om die reden aan te merken als zijnde van geringere omvang.
In het nadeel van [verdachte] houdt de rechtbank verder rekening met het feit dat zij in 2014 het land heeft verlaten en zich zo aan haar berechting heeft willen onttrekken. Ook de verzoeken om onder haar voorwaarden fysiek dan wel digitaal aan het strafproces ter zitting te kunnen deelnemen getuigen van een onwil om zich te voegen naar het Nederlandse rechtssysteem, zoals dat van een ieder wordt verwacht. [verdachte] heeft ervoor gekozen om in deze strafzaak niet te verschijnen ter zitting, zij heeft geen verklaring afgelegd en zij heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor haar daden. Dat alles neemt de rechtbank haar zeer kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende [verdachte] van 4 maart 2024. Hieruit blijkt dat zij eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Deze veroordeling ziet op een ander deel van het onderhavige onderzoek, namelijk het niet voldoen aan haar inlichtingenplicht in de faillissementen. Hierdoor is artikel 63 Sr van toepassing.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging verder rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten voor fraude. Bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000.000,-- wordt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als startpunt aangegeven.
Hoewel [verdachte] wordt vrijgesproken van de onttrekking van de inventaris van [locatie] en ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde feit, is dat voor de rechtbank geen reden om een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De ernst van de gepleegde feiten, de hoogte van het nadeel en de rol die [verdachte] bij het plegen van de feiten heeft gespeeld, rechtvaardigen een gevangenisstraf.
Redelijke termijn
De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn is geschonden.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank overweegt dat de start van het onderzoek niet heeft te gelden als het aanvangsmoment van de redelijke termijn. Daarvoor is een daad van vervolging nodig. In dit geval is de datum van de dagvaarding de eerste ondubbelzinnige daad van vervolging. Op 31 januari 2023 is de eerste dagvaarding (die later is ingetrokken) uitgebracht. Op die datum is de redelijke termijn aangevangen. Nu het vonnis van de rechtbank ruim binnen twee jaar na die datum gewezen wordt, is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering gevangenneming

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de gevangenneming van [verdachte] gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering gevangenneming af te wijzen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft met haar vertrek naar Dubai en voortdurende verblijf aldaar ervan blijk gegeven dat zij zich aan haar berechting in Nederland wil onttrekken. Desalniettemin acht de rechtbank het niet opportuun om in deze fase van de behandeling van de strafzaak nog een bevel gevangenneming te geven. Daarbij neemt de rechtbank tevens in overweging dat voordat uitvoering aan een bevel gevangenneming kan worden gegeven, [verdachte] vanuit Dubai naar Nederland moet komen en een bevel gevangenneming voor een verzoek tot uitlevering van [verdachte] aan Nederland niet is vereist.
De rechtbank zal daarom de vordering tot gevangenneming van [verdachte] afwijzen.

8.Verzoeken tot het horen van getuigen

Op de terechtzitting van 2 april 2024 is namens [verdachte] verzocht om het horen van een aantal getuigen en het inzien van de correspondentie tussen enerzijds OM/FIOD/Belastingdienst en anderzijds de curatoren/hun advocaat. De verdediging acht het horen van deze getuigen van belang voor het beantwoorden van de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden, en in het bijzonder of sprake is geweest van voorzienbare faillissementen en een schijnschuld.
De verdediging acht het van belang om de correspondentie tussen OM/FIOD/Belastingdienst en de curatoren/hun advocaat in te zien, om te kunnen onderzoeken wat de invloed van de curatoren op het opsporingsonderzoek is geweest en hoe het Openbaar Ministerie met de door de curatoren verstrekte informatie is omgegaan.
De rechtbank heeft de beslissing op deze verzoeken ter zitting aangehouden, zodat de verzoeken beoordeeld kunnen worden mede in het licht van de uitgebreide standpunten van procespartijen in de vorm van het requisitoir, het pleidooi, de repliek en de dupliek, alsmede de laatste woorden van de verdediging namens de verdachte.
Mede gezien hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van de tenlastegelegde feiten heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het horen van geen van de gevraagde getuigen van belang is voor enige door de rechtbank op grond van artikel 348 en 350 Sr te nemen beslissing. Ditzelfde geldt voor het inzien van de correspondentie tussen enerzijds OM/FIOD/Belastingdienst en anderzijds de curatoren/hun advocaat. Ook is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde getuigen en correspondentie niet kunnen bijdragen aan het nader onderbouwen van de verweren van de verdediging in die zin dat die verweren zouden kunnen slagen. De rechtbank wijst de verzoeken daarom af.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47, 48 en 57.

10.De beslissing

De rechtbank:
onderzoekswensen
- wijst af de onderzoekswensen van de verdediging;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
het misdrijf: medeplichtigheid aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken;
feit 4:
het misdrijf: het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk;
- verklaart dat het onder 5 bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
vordering gevangenneming
- wijst af de gevorderde gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. H. Stam en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 54300. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Vennootschappen/faillissementen
1. Het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2013, faillissementsnummer 01/13/374 F (DOC-270), inhoudende, voor zover van belang:
(…)
Verklaart:
[medeverdachte 1] ,
geboren op [geboortedatum 7] 1964 te [geboorteplaats 2] ,
(…)
in staat van faillissement.
(…)
2. Het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 juni 2013, faillissementsnummer 01/13/374 F (DOC-139), inhoudende, voor zover van belang:
Het hof:
Bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2013.
3. Het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2014, 13/03220, in de zaak van [medeverdachte 1] tegen ABN AMRO BANK N.V. (DOC-271), inhoudende, voor zover van belang:
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 28 januari 2015, betreffende [bedrijf 8] BV (DOC-073), inhoudende, voor zover van belang:
Rechtspersoon
Statutaire naam [bedrijf 8] B.V.
Datum vestiging [datum 1] -1993
Vestiging
Bezoekadres [adres 2]
Enig aandeelhouder [medeverdachte 1]
Uit functie 20-02-2003
Bestuurder [medeverdachte 1]
Uit functie 14-11-2003
Oude handelsnamen zoals vastgelegd sinds 01-10-1993
Handelsnaam [bedrijf 37] B.V.
Datum ingang 08-06-2009
Datum einde 22-03-2010
Handelsnaam [bedrijf 8] B.V.
Datum ingang 22-03-2010
Datum einde 10-06-2014
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 25 november 2015, betreffende [bedrijf 8] BV (DOC-157), inhoudende, voor zover van belang:
Rechtspersoon
Statutaire naam [bedrijf 8] B.V.
Datum akte van oprichting [datum 2] -1994
Vestiging
Bezoekadres [adres 2]
Enig aandeelhouder [bedrijf 38]
Enig aandeelhouder sedert 20-02-2003
Bestuurder [medeverdachte 1]
Uit functie 14-11-2003
6. Het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 10 juni 2014, faillissementsnummer C/13/14/359 F, inhoudende, voor zover van belang:
(…)
De rechtbank:
- verklaart [bedrijf 8] B.V. voornoemd in staat van faillissement.
(…)
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 15 april 2014, betreffende [bedrijf 7] BV (DOC-004), inhoudende, voor zover van belang:
Rechtspersoon
Statutaire naam [bedrijf 7] B.V.
Datum akte van oprichting [datum 3] -2009
Vestiging
Bezoekadres [adres 4]
Bestuurder [naam 12]
8. Het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 7 april 2015, faillissementsnummer C/13/15/162 F, inhoudende, voor zover van belang:
(…)
De rechtbank:
- verklaart [bedrijf 7] B.V. voornoemd in staat van faillissement;
(…)
9. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 15 april 2014, betreffende [bedrijf 4] BV (DOC-005), inhoudende, voor zover van belang:
Rechtspersoon
Statutaire naam [bedrijf 4] B.V.
Datum akte van oprichting [datum 4] -2009
Vestiging
Bezoekadres [adres 2]
Bestuurder [naam 12]
10. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 15 april 2014, betreffende [bedrijf 10] BV (DOC-009), inhoudende, voor zover van belang:
Rechtspersoon
Statutaire naam [bedrijf 10] B.V.
Datum akte van oprichting [datum 5] -2009
Vestiging
Bezoekadres [adres 2]
Bestuurder [naam 12]
11. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 19 januari 2015, betreffende [bedrijf 9] BV (DOC-063), inhoudende, voor zover van belang:
Rechtspersoon
Statutaire naam [bedrijf 9] B.V.
Datum akte van oprichting [datum 6] -2002
Vestiging
Bezoekadres [adres 5] , Verenigde Arabische Emiraten
Bestuurder [verdachte]
12. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 15 april 2014, betreffende [bedrijf 1] (DOC-016), inhoudende, voor zover van belang:
Rechtspersoon
Statutaire naam [bedrijf 1]
Datum akte van oprichting [datum 7] -2003
Bestuurder [naam 2]
Datum in functie 10-11-2003
13. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 16 april 2015, betreffende [bedrijf 1] (DOC-016), inhoudende, voor zover van belang:
Rechtspersoon
Statutaire naam [bedrijf 1]
Datum akte van oprichting [datum 7] -2003
Bezoekadres [adres 5] , Verenigde Arabische Emiraten
Bestuurder [verdachte]
Datum in functie 12-05-2014
Oude handelsnamen zoals vastgelegd sinds 01-10-1993
Handelsnaam [bedrijf 1]
Datum ingang 10-11-2003
Datum einde 12-06-2006
14. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 17 november 2014, betreffende [bedrijf 3] (DOC-044), inhoudende, voor zover van belang:
Rechtspersoon
Statutaire naam [bedrijf 3]
Datum akte van oprichting [datum 8] -2013
Vestiging
Bezoekadres [adres 5] , Verenigde Arabische Emiraten
Bestuurder [verdachte]
15. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 19 januari 2015, betreffende [bedrijf 3] (DOC-044 inhoudende, voor zover van belang:
Rechtspersoon
Statutaire naam [bedrijf 11] B.V.
Datum akte van oprichting [datum 9] -2007
Vestiging
Bezoekadres [adres 5] , Verenigde Arabische Emiraten
Enig aandeelhouder [bedrijf 9] B.V.
Bestuurder [bedrijf 9] B.V.
Voorzienbaarheid faillissementen
16. Een schriftelijk bescheid, te weten het Bijzonder onderzoek SNS PF Fase II, Project [project] /VSO – VSO [medeverdachte 1] , Deelrapport 3, opgesteld door PWC op 24 april 2014 (DOC-439), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
17. Een schriftelijk bescheid, te weten de Financieringsovereenkomst project ‘ [project] Utrecht Leidsche Rijn’, proj.nr. [nummer 15] , van 5 september 2006 tussen [medeverdachte 1] in privé en [naam 13] in privé enerzijds en ABN AMRO Bouwfonds N.V. anderzijds (DOC-376), inhoudende, voor zover van belang:
1.2.
De maximaal door [bedrijf 23] aan kredietnemer ten behoeve van het project te verstrekken
financiering zal bestaan uit de gedeeltelijke stichtingskosten van het project en de
verwerving van de projectlocatie met een kredietlimiet van € 124.213.392, =, hierna te
noemen "kredietlimiet 2". (…)
7.1.
De heren [medeverdachte 1] in privé en [naam 13] in privé verklaren door ondertekening van
deze overeenkomst ieder als hoofdelijk debiteur aansprakelijk te zijn voor alle
verplichtingen welke direct dan wel indirect uit deze overeenkomst voortvloeien.
18. Een schriftelijk bescheid, te weten de Allonge bij financieringsovereenkomst [nummer 15] van 23 september 2009 (DOC-377), inhoudende, voor zover van belang:
Ondergetekenden:
1. De heer [medeverdachte 1] in privé (…)
2. De besloten vennootschap [bedrijf 20] B.V. (…)
hierna nader te noemen ‘toetreder’
3. De besloten vennootschap [bedrijf 22] B.V. (…)
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt: (…)
- toetreder zal door ondertekening van deze allonge als hoofdelijk schuldenaar toetreden tot de financieringsovereenkomst vanaf 30 augustus 2009 en zij verklaart middels ondertekening van
deze allonge jegens [bedrijf 22] als hoofdelijk schuldenaar aansprakelijk te zijn voor alle verplichtingen die [medeverdachte 1] blijkens de administratie van [bedrijf 22] nu of te eniger tijd jegens [bedrijf 22] heeft of zal hebben uit hoofde van de financieringsovereenkomst, onderhavige allonge en/of eventuele garanties of zoals deze eventueel al dan niet met kredietfaciliteiten later gewijzigd, aangevuld of verhoogd mocht worden.(…)
- middels de verhoging wordt de kredietlimiet van de financieringsovereenkomst verhoogd met
€ 8.987.000,- tot maximaal 133.200.392,- en [medeverdachte 1] en toetreder zijn hierover, naast de in de
financieringsovereenkomst genoemde provisies, een extra afsluitprovisie van 89.870,-, een extra financieringsprovisie van € 89.870,- en een bedrag ad. 15.000,- terzake de beoordelingskosten verschuldigd, waarop de in de financieringsovereenkomst genoemde voorwaarden van toepassing zijn. De afsluitprovisie alsmede de beoordelingskosten zullen in mindering worden gebracht op het aan [medeverdachte 1] en/of toetreder uit te keren bedrag.
19. Een schriftelijk bescheid, te weten de DTZ Zadelhoff Bedrijfsruimtemarkt 2009 (DOC-239), inhoudende, voor zover van belang:
Op de bedrijfsruimtemarkt is het aanbod in een jaar tijd gestegen met 15% en daarmee komt het uit op 8,7 miljoen vierkante meter. De totale opname over 2009 komt met 1,9 miljoen vierkante meter iets hoger uit dan medio 2009 werd voorspeld. Vergeleken met 2008 is er evenwel sprake van een flinke dating met 42%. De afname van de vraag naar bedrijfsruimten kan verklaard worden door de afnemende wereldhandel ten gevolge van de dalende vraag naar
consumptiegoederen.
20. Een schriftelijk bescheid, te weten het kwartaalbericht december 2009 van DNB over de commerciële vastgoedmarkt (DOC-145), inhoudende, voor zover van belang:
Commerciële vastgoedmarkt in zwaar weer.
21. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mail van [medeverdachte 1] aan [naam 13] en [naam 14] van 14 oktober 2008 (bijlage 19 bij de ‘stukken [naam 15] 18 februari 2021’), inhoudende, voor zover van belang:
Op de vorige RvC zou de statutaire directie komen met een oplossing voor de liquiditeit en de onrust onder het personeel. (…) Dat in aanmerking nemend duldt de RvC geen uitstel, immers er moeten spijkers met koppen geslagen en acties ter voorbereiding op een deconfiture genomen worden als er geen oplossing komt.
22. Een schriftelijk bescheid, te weten het Statusoverzicht [bedrijf 7] , versie 8 december 2008 (DOC-300), inhoudende, voor zover van belang:
- Al met al menen wij dat [bedrijf 7] de juiste stappen zet om deze lastige tijd door te komen. Daarvoor heeft zij nu wel onze hulp nodig. Anders is niet uit te sluiten dat [bedrijf 7] in een deconfiture geraakt. Voor onze positie geldt dat er alsdan een grote inspanning nodig is om onze posities veilig te stellen/af te wikkelen. Kijkend naar de acties die [bedrijf 7] onderneemt en de behaalde resultaten, dan ontstaat het beeld dat zij in afgeslankte vorm zeker perspectief heeft. Ook wij zijn vanzelfsprekend bij de continuïteit van [bedrijf 7] gebaat.
23. Een schriftelijk bescheid, te weten ‘ [bedrijf 7] : Status update & Relatie Revisie’ opgesteld door [bedrijf 22] op 4 oktober 2011 (DOC-333), inhoudende, voor zover van belang:
- Het concern rapporteerde over 2009, vnlk als gevolg van negatieve herwaarderingen een
verlies van € 109 min (2008: -/- € 50 min) waardoor het zichtbaar eigen vermogen verder is
uitgehold tot nog slecht € 15 min (positief) op een balanstelling van € 747 min, hetgeen als
ruineus kan worden betiteld;
24. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mail van [medeverdachte 1] aan [naam 3] van 1 maart 2010 (bijlage 32 bij de ‘stukken [naam 15] 18 februari 2021’), inhoudende, voor zover van belang:
We hebben voor een paar vennootschappen uitstel aangevraagd.
25. Een schriftelijk bescheid, te weten een overeenkomst geldlening van 7 september 2007 tussen [bedrijf 39] B.V. en HSH Nordbank AG (DOC-366).
26. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van HSH Nordbank AG aan [bedrijf 39] B.V. van 22 april 2010 (DOC-367), inhoudende, voor zover van belang:
Dear Mr. [medeverdachte 1] ,
We refer to the Facility Agreement d.d. 07 September 2007 as well as the most valuation report of [bedrijf 40] d. d. 16.11.2009 as well as our letter dated 06.01.2010 about the notification of the breach of the LTV Covenant per 31.12.2009. (…)
Referring to clause 17.1 (d) (ii)
Financial ratiosof the Facility Agreement no Event of Default shall arise if the aforementioned breach will be remedied satisfactory to us within 3 months after notification to the Borrower. As per today we have not noticed any repayment of the facility.
Therefore we hereby declare an Event of Default under the Facility Agreement d.d. 07 September 2007. Please make us clear how you want to cure the LTV Breach as soon as possible.
27. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [bedrijf 7] aan [bedrijf 22] van 15 juli 2010 (DOC-301), inhoudende, voor zover van belang:
Door het uitblijven van de extra financiering die naar SNS weet aan het eind van het eerste kwartaal van dit jaar benodigd was, zijn wij vanaf mei genoodzaakt de betaling van rente en aflossingen van SNS te storneren.
26. Een schriftelijk bescheid, te weten een afschrift van de akte houdende verpanding vorderingen (tevens inhoudende rangwisseling) van 29 juni 2010 (DOC-401).
27. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van ABN AMRO Private Banking aan [medeverdachte 1] van 30 juni 2010 (DOC-414a, vertaling), inhoudende, voor zover van belang:
We hebben begrepen dat u bezig bent met de voorbereiding van de verkoop van " [project] ", ` een gebouw in Nederland. In de offerte van 18 juni stond vermeld dat de kredietnemer binnen zes maanden na de hypotheekverstrekking tenminste 10 miljoen euro zal overmaken. We weten dat de verkoop van " [project] " gepland staat voor het 4e kwartaal 2011. We accepteren daarom dat de verkoopopbrengst, met een minimum van 10 miljoen euro, in plaats van in 2010 uiterlijk in 2012 wordt overgeschreven, zoals we eerder besproken hebben.
28. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [bedrijf 22] aan [bedrijf 7] van 6 augustus 2010 (DOC-303), inhoudende, voor zover van belang:
Ten slotte hebben wij vastgesteld dat u sinds mei 2010 eenzijdig de termijnnota's storneert van
diverse leningen die door SNS PF aan [bedrijf 7] B.V. en/of haar groepsonderdelen zijn verstrekt. Inmiddels is hierdoor een aanzienlijke achterstand in de betaling van rente en aflossing ontstaan waardoor deze leningen in default zijn geraakt. SNS PF behoudt zich alle rechten voor.
29. Een schriftelijk bescheid, te weten een Quick Scan over [bedrijf 7] van 30 mei 2011, opgemaakt door Value Improvement (DOC-144), inhoudende, voor zover van belang:
3.2
Totale bankschuld en verplichtingen bankiers
[bedrijf 7] is door diverse banken gefinancierd als onderstaand gepresenteerd. De uitstaande leningen per 31 augustus 2010 bedroegen in totaliteit € 757,8 mln. en zijn als volgt te verdelen:
[Afbeelding]
30. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [bedrijf 22] aan [bedrijf 20] B.V. van 28 september 2010 (DOC-305), inhoudende, voor zover van belang:
Op 30 september aanstaande expireert leningnummer [nummer 15] , betreffende de bouwfinanciering van project [project] te Utrecht Leidsche Rijn. Hierover ontvangt u een dezer dagen een schriftelijk verzoek tot aflossing. (…)
Om deze reden rest ons geen andere weg dan u te verzoeken om de lening per de aanstaande expiratiedatum of te lossen.
31. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [bedrijf 22] aan [bedrijf 20] B.V. en aan [medeverdachte 1] van 4 oktober 2010 (DOC-544), inhoudende, voor zover van belang:
[bedrijf 20] B.V. en U in privé zijn hoofdelijk schuldenaren onder de
financieringsovereenkomst d.d. 5 september 2006 terzake van ‘ [project] Utrecht Leidsche Rijn’, zoals gewijzigd bij allonge dd. 23 september 2009. De verstrekte financiering had uiterlijk jongstleden 30 september integraal afgelost moeten zijn, maar betaling is uitgebleven. U bent bij brief van 27 september jl. door [bedrijf 22] B.V, ( [bedrijf 22] ) ten overvloede op deze betalingsverplichting gewezen, maar ook op die brief heeft U niet gereageerd.
Hierdoor sommeren wij U om binnen 7 dagen na heden - derhalve uiterlijk op vrijdag 8 oktober a.s. - aan uw betalingsverplichtingen jegens [bedrijf 22] te voldoen. Indien betaling wederom uitblijft behoudt [bedrijf 22] zich het recht voor om zonder nadere waarschuwing rechtsmaatregelen tegen U te nemen, executoriale on conservatoire maatregelen daaronder begrepen, zowel jegens [bedrijf 20] B.V. als jegens U in privé.
32. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [bedrijf 22] aan veertien ondernemingen binnen het [medeverdachte 1] -concern van 4 oktober 2010 (DOC-306), inhoudende, voor zover van belang:
De geadresseerden van deze brief zijn debiteuren onder de navolgende financieringsovereenkomsten:
[Afbeelding]
(…)
Hierdoor sommeren wij de geadresseerde vennootschappen om binnen 7 dagen na heden —
derhalve uiterlijk op vrijdag 8 oktober a.s. — aan hun betalingsverplichtingen jegens [bedrijf 22] te voldoen. Indien betaling wederom uitblijft, behoudt [bedrijf 22] zich het recht voor om zonder nadere waarschuwing rechtsmaatregelen tegen de geadresseerde vennootschappen te nemen,
executoriale en conservatoire maatregelen daaronder begrepen.
33. Een schriftelijk bescheid, te weten een financieringsovereenkomst, project: ‘Additionele krediet – Brinkmannpassage en woningportefeuille [naam 16] ’ van 29 december 2008 (DOC-481), inhoudende, voor zover van belang:
5.1
De besloten vennootschappen [bedrijf 13] B.V., [bedrijf 19] 15 B.V.,
[bedrijf 19] 16 B.V., [bedrijf 41] V B.V., [bedrijf 42] B.V.,
[bedrijf 43] B.V., [bedrijf 44] B.V.,
[bedrijf 45] B.V. en De heer [medeverdachte 1] in privé verklaren door ondertekening
van deze overeenkomst ieder als hoofdelijk debiteur aansprakelijk te zijn voor alle
verplichtingen welke direct danwel indirect uit deze overeenkomst voortvloeien.
34. Een schriftelijk bescheid, te weten een Quick scan rapport [bedrijf 22] BV, betreffende Project [medeverdachte 1] van 23 december 2011 (DOC-384), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
35. Een schriftelijk bescheid, te weten het ‘Final draft report on findings of procedures on the Cash flow forecast’ van 13 december 2010, opgesteld door [naam 7] (bijlage K bij de ‘Stukken [naam 15] 18 februari 2021’, p. 4), inhoudende, voor zover van belang:
[bedrijf 7] forecasts that future SNS portfolio cash flows for the period Q3 2010 – Q4 2013 (excluding divestments) will not be sufficient to cover the debt service for this period. Currently, SNS Bank aims [bedrijf 7] to divest certain assets within the SNS portfolio in order to reduce assets and the outstanding loan balance.
36. Een schriftelijk bescheid, te weten de Rapportage administratief faillissementsonderzoek van de heer [medeverdachte 1] van 25 juni 2014, opgesteld door [bedrijf 46] (DOC-032, p. 56), inhoudende, voor zover van belang:
9.10.4.2
Borgstellingen
Bij ons zijn de volgende borgstellingen door de heer [medeverdachte 1] ten gunste van andere (rechts)personen bekend:
- jegens FHG Bank N.V. voor een bedrag van maximaal € 1.700.000 (zie Bijlage 124).
- jegens Staal Bank N.V. voor een bedrag van maximaal € 2.268.901 (zie Bijlage 125).
- jegens Deutsche Bank Nederland N.V. voor een bedrag van maximaal € 5.400.000 (zie Bijlage 126).
- jegens Fortis Bank (Nederland) N.V. (nu genaamd: ABN AMRO) voor een bedrag van maximaal € 1.500.000 (zie Bijlage 127).
- jegens Fortis Bank (Nederland) N.V. (nu genaamd: ABN AMRO) voor een bedrag van maximaal € 9.500.000 (zie Bijlage 128).
- jegens Fortis Bank (Nederland) N.V. (nu genaamd: ABN AMRO) voor een bedrag van maximaal € 3.000.000 (zie Bijlage 129).
- jegens Stichting Hogeschool Utrecht voor niet gemaximeerd bedrag (zie Bijlage 130).
- jegens [bedrijf 47] (Nederland) N.V. voor een bedrag van € 2.500.000 (zie Bijlage 131).
37. Een schriftelijk bescheid, te weten het [bedrijf 8] B.V. 2009 financial report van 16 februari 2011 (DOC-236), inhoudende, voor zover van belang:
For the financial year ended December 31, 2009, the loss before taxes amounts to EUR 74,329,918 (…). The group equity as at December 31,2009 amounts to EUR 51,148,749 negative.
38. Een schriftelijk bescheid, te weten het Waarderingsrapport van de (certificaten van) aandelen van [bedrijf 10] B.V. van 19 oktober 2012, opgesteld door [bedrijf 48] ( [code 1] , bij de aanvullende aangifte tegen [medeverdachte 1] / [verdachte] d.d. 31 januari 2020, ondertekend door mr. [naam 15] van [naam 17] ), inhoudende, voor zover van belang:
Voetnoot 3: Ons is door [bedrijf 26] medegedeeld dat voor 2010 de (de rechtbank begrijpt: goedkeurende) verklaring vanwege vragen rondom de continuïteit nog niet is afgegeven.
39. Een schriftelijk bescheid, te weten het Waarderingsrapport van de (certificaten van) aandelen van [bedrijf 4] B.V. van 19 oktober 2012, opgesteld door [bedrijf 48] ( [code 2] , bij de aanvullende aangifte tegen [medeverdachte 1] / [verdachte] d.d. 31 januari 2020, ondertekend door mr. [naam 15] van [naam 17] ), inhoudende, voor zover van belang:
Voetnoot 2: Ons is door [bedrijf 26] medegedeeld dat voor 2010 de (de rechtbank begrijpt: goedkeurende) verklaring vanwege vragen rondom de continuïteit nog niet is afgegeven.
40. Een schriftelijk bescheid, te weten bijlage [code 3] , p.6, bij de aanvullende aangifte tegen [medeverdachte 1] / [verdachte] d.d. 31 januari 2020, ondertekend door mr. [naam 15] van [naam 17] , inhoudende, voor zover van belang:
De extern accountant, [bedrijf 26] , heeft tot en met 2009 de jaarrekeningen voorzien van een goedkeurende verklaring. Over 2010 is een dergelijke verklaring bij de jaarrekening van [bedrijf 7] B.V. nog niet afgegeven. De reden daarvoor is naar u ons mededeelde dat er vraagtekens zijn bij de continuïteit van de vennootschap(pen).
41. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [bedrijf 22] aan [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 8] B.V. van 11 maart 2011 (DOC-281), inhoudende, voor zover van belang:
De achterstand in de door u verschuldigde betalingen op uw leningen (althans leningen van aan u gelieerde vennootschappen) bij [bedrijf 22] is inmiddels verder opgelopen per 1 maart 2011 tot een bedrag van ruim € 9.900.000,- exclusief verlengingsprovisies, exclusief uw rentederivaten verplichtingen en exclusief het project [project] , voorgaande in zijn geheel te noemen de "achterstand". (…)
Bovendien is de looptijd van meerdere leningen waaronder ook begrepen lening [nummer 20] ,
[nummer 21] , [nummer 22] en [nummer 23] , verstreken zoals u schriftelijk ook te kennen is gegeven, zonder dat u die leningen binnen de overeengekomen termijn integraal hebt afgelost.
Hierbij stellen wij u in gebreke met betrekking tot uw (betalings)verplichtingen uit hoofde van al uw leningen.
42. Een schriftelijk bescheid, te weten het [bedrijf 7] B.V. 2011 financial report (DOC-359, p. 3), inhoudende, voor zover van belang:
The ability for [bedrijf 7] B.V. to continue as going concern primarily depends on the ability and preparedness of the lenders to continue financing. A number of loans have expired and are repayable. The company however is unable to repay certain of these debts, because it appears difficult to sell-off or refinance.
43. Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht van de juridische structuur van [bedrijf 7] tot 31 december 2009 (DOC-383), inhoudende:
[Afbeelding]
44. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 19 januari 2015, betreffende [bedrijf 11] BV (DOC-064), inhoudende, voor zover van belang:
Statutaire naam [bedrijf 11] B.V.
Enig aandeelhouder
Naam [bedrijf 9] B.V.
Sedert 16-06-2011
Bestuurder
Naam [bedrijf 9] B.V.
Sedert 16-06-2011
45. Een schriftelijk bescheid, te weten de aangifte inkomstenbelasting 2009 ten name van de heer [medeverdachte 1] ( [code 4] , bij de aanvullende aangifte tegen [medeverdachte 1] / [verdachte] d.d. 31 januari 2020, ondertekend door mr. [naam 15] van [naam 17] ), inhoudende, voor zover van belang:
Gemiddelde waarde bezittingen 33.812.256
Gemiddelde waarde schilden 35.059.522
46. Een schriftelijk bescheid, te weten het fiscaal rapport inkomstenbelasting 2010 [medeverdachte 1] (CUR-JK-115, bij de aanvullende aangifte tegen [medeverdachte 1] / [verdachte] d.d. 31 januari 2020, ondertekend door mr. [naam 15] van [naam 17] ), inhoudende, voor zover van belang:
Gemiddelde waarde bezittingen 29.483.922
Gemiddelde waarde schulden 37.738.340
Niet bestaande schuld
47. Een schriftelijk bescheid, te weten een vaststellingsovereenkomst d.d. 29 juli 2003, tussen [naam 8] , [bedrijf 49] BV, [bedrijf 50] SA, [medeverdachte 1] , [bedrijf 13] BV, [bedrijf 51] SA en [bedrijf 44] BV, alsmede alle overige vennootschappen van de [bedrijf 52] (DOC-134).
48. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage administratief faillissementsonderzoek van de heer [medeverdachte 1] d.d. 25 juni 2014 (DOC-032, par. 9.15, p. 90 van 91), inhoudende, voor zover van belang:
9.15
Beëindiging samenwerking met [naam 8]
De heer [medeverdachte 1] (al dan niet middels [bedrijf 8] B.V., destijds genaamd [bedrijf 53]
B.V., of [bedrijf 51] S.A., hierna in deze paragraaf gezamenlijk te
noemen: de heer [medeverdachte 1] cs) en de heer [naam 8] (al dan niet middels [bedrijf 49]
B.V. of [bedrijf 50] S.A., hierna in deze paragraaf gezamenlijk
te noemen: de heer [naam 8] ) zijn begin 2001 gezamenlijk eigenaar van de
volgende bezittingen:
1. (de aandelen in) [bedrijf 44] B.V. (ieder voor 50%
van het geheel).
2. (de aandelen in) [bedrijf 28] B.V. (ieder voor 50% van het geheel).
3. (de aandelen in) [bedrijf 54] B.V. (ieder voor 33 1/3%
van het geheel).
4. (de aandelen in) [bedrijf 55] B.V. (leder voor 50% van het
geheel).
5. (de aandelen in) [bedrijf 29] B.V. (ieder voor 25% van het geheel).
6. 25% onverdeelde eigendom in het pand [adres 6]
7. 50% onverdeelde eigendom in de panden:
a. [adres 7]
b. [adres 8]
c. [adres 9]
d. [adres 10]
e. [adres 11]
8. (kapitaalbelang in) [bedrijf 56] C.V.
9. (kapitaalbelang in) [bedrijf 57] C.V.
(…)
Teneinde de op dat moment ontstane impasse te doorbreken hebben de heer [medeverdachte 1] en
de heer [naam 8] op 29 juli 2003 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierbij
worden de hierboven onder 1 tot en met 6 vermelde bezittingen toebedeeld aan de
heer [medeverdachte 1] . De onder 7 tot en met 9 vermelde bezittingen worden toebedeeld aan de
heer [naam 8] . Behoudens een aanvullende betaling van € 1.500.000 door de
heer [medeverdachte 1] aan de heer [naam 8] vindt de verdeling van bezittingen voornamelijk
plaats met gesloten beurzen. In de vaststellingsovereenkomst zijn hieromtrent geen
bedragen genoemd. Partijen besluiten tevens gezamenlijk de opdracht aan de derde
deskundige te beëindigen.
Volgens de Vaststellingsovereenkomst worden de door de heer [medeverdachte 1] over te nemen
bezittingen overgenomen door " [medeverdachte 1] of nader te noemen meester(s)". Uitvoering van de
vaststellingsovereenkomst vindt plaats op 10 november 2003 door middel van het
passeren van een aantal notariële aktes.
De bezittingen vermeld onder 1, 2 en 5 zullen worden overgenomen door [bedrijf 9]
B.V. en [bedrijf 1] (destijds genaamd [bedrijf 1]
). Zie hieromtrent tevens de paragrafen 9.13.1.1 tot en met 9.1.13.4
respectievelijk 9.14.1.1 tot en met 9.14.1.4. De bezittingen vermeld onder 3 en 4 zullen
worden overgenomen door [bedrijf 8] B.V. De bezittingen vermeld onder 6 tot en
met 9 worden overgenomen door de heer [medeverdachte 1] .
(…)
49. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage administratief faillissementsonderzoek van de heer [medeverdachte 1] d.d. 25 juni 2014 (DOC-032, par. 9.14.2, p. 83 van 91), inhoudende, voor zover van belang:
Uit de in 2009 gesloten transacties ( [bedrijf 58] N.V., [bedrijf 44] B.V. en [bedrijf 27] B.V.) volgt een vordering van [bedrijf 1] op [bedrijf 8] BV van € 10.194.856. Deze vordering wordt verrekend met een vordering van [bedrijf 8] op [bedrijf 1] waardoor per saldo een vordering van [bedrijf 1] op [bedrijf 8] resteert van € 5.354.424.
Het saldo van de verrekende vordering van [bedrijf 8] op [bedrijf 1]
heeft derhalve € 4.840.432 bedragen.
Aanvullende reactie namens [bedrijf 1]
Dit betrof een vordering (€ 4,840 mio) die [bedrijf 8] reeds had op de Stichting,
omdat [bedrijf 8] in 2003 de koopprijs verschuldigd door de Stichting i. v. m. de
aankoop van de aandelen van de heer [naam 8] c.s. voor haar
voldeed. [bedrijf 8] had dus een oude vordering die bij de verkoop aan [bedrijf 8] van
het aandeel van de Stichting werd verrekend.
50. Het proces-verbaal van ambtshandeling, documentcode AMB-048, van 18 mei 2016, inhoudende, voor zover van belang:
(…)
2.1
Aankoop aandelen door St. 5M en [bedrijf 31]
In 2003 hebben [medeverdachte 1] en zijn toenmalige zakenpartner, [naam 8] , een
vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij [naam 8] zijn aandeel in [bedrijf 59] , [bedrijf 60] en [bedrijf 29] verkocht aan [bedrijf 1] en [bedrijf 31] . De koopsom werd als volgt samengesteld:
[Afbeelding]
51. Een schriftelijk bescheid, te weten een afschrift van de akte houdende levering van aandelen / vestiging pandrecht op de aandelen in het kapitaal van [bedrijf 44] B.V. (DOC-557).
52. Een schriftelijk bescheid, te weten een afschrift van de akte houdende levering van aandelen in het kapitaal van [bedrijf 59] B.V. (DOC-249).
53. Een schriftelijk bescheid, te weten een afschrift van de akte houdende levering van aandelen in het kapitaal van [bedrijf 29] N.V. (DOC-558).
54. Een schriftelijk bescheid, te weten een afschrift van de akte houdende levering van aandelen / vestiging pandrecht op aandelen in het kapitaal van [bedrijf 19] 21 B.V. (DOC-559).
55. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage administratief faillissementsonderzoek van de heer [medeverdachte 1] d.d. 25 juni 2014 (DOC-032, par. 9.13.1.1, p. 60 van 91), inhoudende, voor zover van belang:
Op 9 mei 2007 kopen de volgende vennootschappen de aandelen [bedrijf 61] B.V.
van [bedrijf 62] B.V. (zie Bijlage 145).
- [bedrijf 9] B.V. koopt 59.446 gewone aandelen voor € 5.945.
- [bedrijf 1] koopt 59.446 gewone aandelen voor 5.945.
56. Een schriftelijk bescheid, te weten Financial Statements for the year 2009 van [bedrijf 44] BV (DOC-266).
57. Een schriftelijk bescheid, te weten Financial Statements for the year 2009 van [bedrijf 59] BV (DOC-535).
58. Een schriftelijk bescheid, te weten Financial Statements for the year 2009 van [bedrijf 29] NV (bijlage [code 5] , bij de aanvullende aangifte tegen [medeverdachte 1] / [verdachte] d.d. 31 januari 2020, ondertekend door mr. [naam 15] van [naam 17] ).
59. Een schriftelijk bescheid, te weten Financial Statements for the year 2009 van [bedrijf 19] 21 BV (DOC-560).
60. Een schriftelijk bescheid, te weten een overeenkomst tot overdracht van rechten en verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst, contractnummers D008.1 en D009.1 d.d. 31 december 2009 (DOC-526).
61. Een schriftelijk bescheid, te weten een overeenkomst tot overdracht van rechten en verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst, contractnummer E001.2, d.d. 22 januari 2010 (DOC-289).
62. Een schriftelijk bescheid, te weten een Overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 9] B.V. en [verdachte] d.d. 23 mei 2011 (DOC-468).
63. Een schriftelijk bescheid, te weten Financial Statements for the year 2009 van [bedrijf 63] B.V. (CUR-18), inhoudende, voor zover van belang:
(…)
[bedrijf 63] B.V., statutory seated in [vestigingsplaats] , was incorporated on [datum 10] 2009.
(…)
64. Een schriftelijk bescheid, te weten een schriftelijke verklaring van [naam 6] d.d. 1 juli 2016 (DOC-581), inhoudende, voor zover van belang:
(…)
Voor de reorganisatie in 2009 was het nodig dat we gebruik konden maken van de
vrijstelling voor de overdrachtsbelasting en daarvoor was het nodig dat er in ieder geval
een aandeelhouder was die meer dan 90% van de onderliggende aandelen hield. Om die
reden hebben [bedrijf 64] en [bedrijf 1] hun belangen in 2009 overgedragen aan [bedrijf 8] . Het ging om de
aandelen in vier vennootschappen, te weten [bedrijf 28] BV, [bedrijf 28] I BV, [bedrijf 58] NV en [bedrijf 65] BV.
(…)
Om te voldoen aan de 90% eis voor de interne reorganisatievrijstelling voor de
overdrachtsbelasting moesten [verdachte] en [bedrijf 1] hun belangen overdragen aan [bedrijf 8] .
(…)
Omdat we niet wisten wat de werkelijke waarde per ultimo 2009 zou zijn is er een
naverrekeningsclausule in de akten opgenomen. Deze naverrekeningsclausule stond in de allereerste conceptakte die wij van AKD ontvingen.
(…)
Op enig moment werd ik gebeld door mr. [naam 3] Hendrik Crucq namens AvS met de mededeling dat de naverrekeningsclausule eruit moest.
(…)
Uiteindelijk is alleen in de akten met [bedrijf 64] en [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 8] anderzijds de
naverrrekeningsclausule geschrapt en bij de overdracht door [bedrijf 8] aan [bedrijf 7] c.s.
(die op dezelfde dag plaatsvond) is die blijven staan.
(…)
Onttrekking beslag inboedel [plaats 1]
65. Het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 5 februari 2014, zaaknummer/rolnummer C/01/272246 / KG ZA 13-848, in de zaak tegen [verdachte] (DOC-104).
66. Een schriftelijk bescheid, te weten het proces-verbaal van executoriaal beslag d.d. 17 februari 2014, opgemaakt door [naam 1] , betreffende het executoriaal beslag op de inboedel van de woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] (DOC-021, bijlage 2).
67. Een schriftelijk bescheid, te weten de brief van mr. J.H.B. Crucq en mr. drs. Q.L.C.M. Bongaerts aan curatoren mr. [curator 1] en mr. [curator 2] d.d. 14 maart 2014 (DOC-100), inhoudende, voor zover van belang:
De beslagen goederen behoren toe aan anderen dan [verdachte] en dienen daarom te worden opgeheven. Ik verzoek en, voor zover nodig, sommeer ik de curatoren hiervoor binnen een week na de datum van deze brief voor te zorgen.
(…)
Namens [verdachte] en de Stichting kan ik u daarom het volgende voorstel doen:
- [verdachte] betaald het uit vonnis van 5 februari 2013 verschuldigde bedrag op een nader overeen te komen derden- of escrow-rekening.
- Het saldo wordt in zijn geheel uitgekeerd aan:
o [verdachte] en de Stichting op basis van een vonnis met gezag van gewijsde waaruit volgt dat de pandrechten van [verdachte] en de Stichting geldig zijn (dusniet op grond van de faillissementspauliana bestreden kunnen worden),
o aan de curatoren bij een vonnis met gezag van gewijsde waarin de pandrechten van [verdachte] en de Stichting ‘sneuvelen’
of
o aan een van de partijen nadat de partijen daarover schriftelijke overeenstemming hebben bereikt.
68. Het vonnis van de Rechtbank Amsterdam d.d. 2 juni 2014, zaaknummer / rolnummer C/13/565912 / KG ZA 14-676 SP/EB, in de zaak van [verdachte] tegen curatoren mr. [curator 1] en mr. [curator 2] (DOC-430), inhoudende, voor zover van belang:
2.12
Op 21 mei 2014 heeft één van de curatoren foto’s ontvangen van het Brabants Dagblad waarop drie vrachtwagens bij het pand te zien zijn, met de mededeling dat die vrachtwagens werden ingeladen.
69. Een schriftelijk bescheid, te weten de aangifte van curatoren mr. [curator 2] en mr. [curator 1] d.d. 3 juni 2014 tegen [verdachte] en [bedrijf 9] BV (DOC-021), inhoudende, voor zover van belang:
Mr. [curator 2] heeft de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] op 3 juni 2014 betreden. Tijdens het binnentreden is gebleken dat de gehele inboedel uit de woning was verdwenen.
70. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 2 februari 2016 (G-01-01), inhoudende, voor zover van belang:
Vraag verbalisanten:
Wat is uw betrokkenheid geweest bij de verhuizing van de inboedel van de woning van [medeverdachte 1] en [verdachte] aan de [adres 1] te [plaats 1] ?
Antwoord gehoorde:
[verdachte] wilde eerst alles zelf gaan inpakken. Ze zei me dat ze het niet meer redde, en of ik het over wilde nemen. Ik zei haar dat ik het wilde doen. De verhuizer had ze zelf al geregeld. Samen met de twee poetsers hebben we alles ingepakt. Ik heb mensen geregeld om alles te demonteren. Vervolgens heb ik de verhuizers begeleid.
Er zijn ongeveer 15 vrachtwagens geweest. Een aantal vrachtwagens zijn naar [plaats 4] gegaan, en een aantal naar Amsterdam.
De inboedel is op transport gegaan naar [plaats 4] . Als de vrachtwagens hier vertrokken, belde ik [verdachte] op en dan wachtte zij ze op. Vervolgens leidde ze de vrachtwagens naar de loods.
Vraag verbalisanten:
Hoe, wanneer en door wie bent u betaald voor uw werkzaamheden met betrekking tot deze verhuizing?
Antwoord gehoorde:
Ik heb aan [verdachte] gefactureerd. Deze facturen zijn netjes betaald.
Vraag verbalisanten:
Op welke wijze heeft [verdachte] de facturen aan u betaald? Via welke bankrekening?
Antwoord gehoorde:
De eerste factuur, [nummer 24] , wordt betaald door [bedrijf 9] B.V., van bankrekening [rekeningnummer 7] .
De tweede factuur, [nummer 25] , is via dezelfde bankrekening betaald.
De derde factuur, [nummer 26] , wordt betaald via een rekening op naam van [verdachte] , [rekeningnummer 8] .
Facturen [nummer 27] en [nummer 28] worden betaald via [rekeningnummer 4] op naam van [verdachte] , [adres 12] .
Factuur [nummer 29] wordt betaald via dezelfde rekening als [nummer 27] en [nummer 28] .
71. Een schriftelijk bescheid, te weten een Sea Waybill 184207 d.d. 8 juni 2014 (DOC-017), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
72. Een schriftelijk bescheid, te weten een Sea Waybill 226990 d.d. 22 juni 2014 (DOC-018), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
73. Een schriftelijk bescheid, te weten een inventarisatie- en taxatierapport d.d. 19 november 2013, inzake de [adres 3] te [plaats 1] , te weten de inventaris zoals aangegeven ‘zakelijk’, opgesteld door het Nederlands Taxatie- en Adviesbureau B.V. (DOC-100, bijlage 1), inhoudende, voor zover van belang:
Liquidatiewaarde: € 52.300,--
Onderhandse verkoopwaarde bij gelijkblijvende bestemming en gebruik: € 163.850,-
74. Een schriftelijk bescheid, te weten een inventarisatie- en taxatierapport d.d. 19 november 2013, inzake [adres 3] te [plaats 1] , te weten de inventaris zoals aangegeven ‘privé’, opgesteld door het Nederlands Taxatie- en Adviesbureau B.V. (DOC-021, bijlage 6), inhoudende, voor zover van belang:
Liquidatiewaarde: € 74.800,--
Onderhandse verkoopwaarde bij gelijkblijvende bestemming en gebruik: € 171.700,-
75. Het proces-verbaal van verhoor getuige Q.L.C.M. Bongaerts bij de rechter-commissaris van de Rechtbank Overijssel d.d. 28 november 2018, inhoudende, voor zover van belang:
Was er een regeling getroffen tussen de curator en [verdachte] die inhield dat zij een bedrag in depot zou zetten totdat er onherroepelijk op deze kwestie zou zijn beslist en dat het beslag op de inboedel dan zou worden opgeheven?
Ik onderhandelde met de curatoren over een regeling, deels telefonisch en deels over de e-mail. In mijn herinnering waren we het over de hoofdlijnen van die regeling eens.
Het wagenpark
76. Een schriftelijk bescheid, te weten een overeenkomst wagenpark, op 5 maart 2011 ondertekend door [naam 2] en [medeverdachte 1] (DOC-033, vertaling in DOC-033a).
77. Een schriftelijk bescheid, te weten een overeenkomst wagenpark, op 5 maart 2011 ondertekend door [naam 18] en [naam 2] (DOC-030, vertaling in DOC-030a).
78. Een schriftelijk bescheid, te weten een bijlage bij de overeenkomst wagenpark (DOC-034), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
79. Een schriftelijk bescheid, te weten een overeenkomst met nummer E003.2 tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] van 2 februari 2010 (DOC-227).
80. Een schriftelijk bescheid, te weten Vaststellingsovereenkomst I tussen [verdachte] en [bedrijf 1] van 17 september 2013 (DOC-076), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
81. Een schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 9] op naam van [medeverdachte 1] bij Banque Cantonale du Valais, van 31 augustus 2012 (DOC-117), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
82. Een schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 9] op naam van [medeverdachte 1] bij de Banque Cantonale du Valais (DOC-117), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
83. Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur met nummer 10150563 van 21 augustus 2012 (DOC-315), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
84. Een schriftelijk bescheid, te weten Vaststellingsovereenkomst IV tussen de [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [verdachte] van 17 september 2013 (DOC-076), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
85. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van J.H. Crucq en Q. Bongaerts aan curatoren mrs. [curator 1] en [curator 2] van 4 oktober 2013 (DOC-124), inhoudende, voor zover van belang:
8. De afrekening van de koopprijs door middel van verrekening zoals voldaan door [medeverdachte 1] voor de Stichting en [bedrijf 2] berust dus op de in artikel 8.4 van de VFA1 en artikel 1.1 van de rekening-courantovereenkomst tussen [medeverdachte 1] en de Stichting van 2 februari 2010 overeengekomen regelingen (…).
86. Een schriftelijk bescheid, te weten een overeenkomst overdracht ten titel van beheer tussen de [bedrijf 1] , [verdachte] en [bedrijf 3] , ondertekend op 9 januari 2014 (DOC-043).
87. Een schriftelijk bescheid, te weten de bijlage bij de overeenkomst overdracht ten titel van beheer tussen de [bedrijf 1] , [verdachte] en [bedrijf 3] , ondertekend op 9 januari 2014 (DOC-043a), inhoudende:
[Afbeelding]
88. Een schriftelijk bescheid, te weten de bill of lading no. [nummer 30] van 31 maart 2014 (DOC-216), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
De Canada-transacties
89. Een schriftelijk bescheid, te weten het afschrift van de akte houdende verpanding vorderingen (tevens inhoudende rangwisselingen) op 29 juni 2010 opgesteld door mr. [naam 19] (DOC-401), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
90. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [verdachte] aan [bedrijf 33] B.V. van 30 mei 2011 (DOC-433), inhoudende, voor zover van belang:
Bij akte van 29 juni 2010 heeft de vennootschap [bedrijf 8] B.V. aan ondergetekenden een eerste pandrecht verleend op vorderingen die [bedrijf 8] B.V. heeft of zal krijgen op de vennootschap [bedrijf 33] B.V. (
‘Vorderingen’). Hierbij informeren wij u over het bestaan van dit pandrecht zoals bedoeld in artikel 246 lid 1 Boek 3 Burgerlijk Wetboek.
91. Een schriftelijk bescheid, te weten het ‘offer to purchase an undivided interest in a portion of the SW 27-53-24-4 and plan 179HW, Block 7’ van [bedrijf 35] Ltd. aan [bedrijf 24] Ltd. (DOC-520).
92. Een schriftelijk bescheid, te weten de ‘resolution of the directors of [bedrijf 24] Ltd.’ van 10 mei 2011 (DOC-521).
93. Een schriftelijk bescheid, te weten de vaststellingsovereenkomst van 16 juni 2011 tussen [verdachte] , de [bedrijf 1] , [bedrijf 9] B.V., [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 10] B.V. en [medeverdachte 1] (contractnummer [nummer 31] , DOC-493).
94. Een schriftelijk bescheid, te weten de vaststellingsovereenkomst van 16 juni 2011 tussen [bedrijf 7] B.V., [verdachte] , de [bedrijf 1] , [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 33] B.V. en [bedrijf 11] B.V. (contractnummer [nummer 32] , DOC-494).
95. Een schriftelijk bescheid, te weten de overeenkomst afstand pandrecht van 16 juni 2011 tussen [verdachte] , de [bedrijf 1] en [bedrijf 8] B.V. (contractnummer [nummer 33] , DOC-495).
96. Een schriftelijk bescheid, te weten de overeenkomst van 16 juni 2011 tussen [bedrijf 7] B.V., [bedrijf 33] B.V., [bedrijf 11] B.V. en [bedrijf 8] B.V. (contractnummer [nummer 34] , DOC-498).
97. Een schriftelijk bescheid, te weten de akte van verkoop, koop en levering aandelen [bedrijf 11] B.V. van 16 juni 2011, inclusief de bijgevoegde overnamebalans (contractnummer [nummer 35] , DOC-499).
98. Een schriftelijk bescheid, te weten de vaststellingsovereenkomst van 16 juni 2011 tussen [bedrijf 11] B.V. en [bedrijf 24] Ltd. (contractnummer [nummer 36] , DOC-500).
99. Een schriftelijk bescheid, te weten de vaststellingsovereenkomst van 16 juni 2011 tussen [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 11] B.V. (contractnummer [nummer 37] , DOC-501).
100. Een schriftelijk bescheid, te weten de overeenkomst tot overdracht van een vordering van 16 juni 2011 tussen [bedrijf 10] B.V., [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 11] B.V. (contractnummer [nummer 38] , DOC-502).
101. Een schriftelijk bescheid, te weten de koopovereenkomst van 16 juni 2011 tussen [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 11] B.V. (contractnummer [nummer 39] , DOC-503).
102. Een schriftelijk bescheid, te weten de akte van verkoop, koop en levering aandelen [bedrijf 11] B.V. van 16 juni 2011, opgemaakt door mr. [naam 20] (nummer [nummer 40] , DOC-504).
103. Een schriftelijk bescheid, te weten de overeenkomst tot overdracht van rechten en verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst van geldlening van 16 juni 2011 tussen [bedrijf 10] B.V., [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 11] B.V. (contractnummer [nummer 41] , DOC-505).
104. Een schriftelijk bescheid, te weten de overeenkomst tot overdracht van rechten en verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst van geldlening van 16 juni 2011 tussen [medeverdachte 1] , [bedrijf 10] B.V. en [bedrijf 11] B.V. (contractnummer [nummer 42] , DOC-506).
105. Een schriftelijk bescheid, te weten de overeenkomst tot overdracht van rechten en verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst van geldlening van 16 juni 2011 tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [bedrijf 11] B.V. (contractnummer [nummer 43] , DOC-507).
106. Een schriftelijk bescheid, te weten de overeenkomst tot overdracht van rechten en verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst van geldlening van 16 juni 2011 tussen [bedrijf 9] B.V., [verdachte] en [bedrijf 11] B.V. (contractnummer [nummer 44] , DOC-508).
107. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mail van [naam 6] van 22 augustus 2011 (DOC-578), inhoudende, voor zover van belang:
Zoals bekend hebben we onlangs de zgn. Canada-transactie uitgevoerd. Onderstaand doe ik kort verslag (…)
Betaling van euro 300.000 via de volgende route: Geboekt in de FO administraties.
o Betaling (aflossing RC) van euro 300.000 door [naam 21] aan [naam 22];
o Betaling (aflossing RC) van euro 300.000 door [naam 22] aan [naam 23];
o Betaling (aflossing RC) van euro 300.000 door [naam 23] aan [medeverdachte 1] ;
o Betaling (aflossing RC) van euro 300.000 door [medeverdachte 1] aan [verdachte] ;
o Betaling (aflossing RC) van euro 300.000 door [verdachte] aan [bedrijf 31] .
108. Een schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 5] van 29 juli 2011 (DOC-576), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
109. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mail van [naam 3] aan [medeverdachte 1] van 9 mei 2011 (DOC-438), inhoudende, voor zover van belang:
Hoi [medeverdachte 1] , als ze opeist dan flikkert de tent om.
110. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mail van [medeverdachte 1] aan [naam 3] en [naam 9] van 6 juni 2011 (DOC-442), inhoudende, voor zover van belang:
Naar [verdachte] heb ik – omdat ik met haar open communiceer – eerder dit jaar aangegeven dat totaal onverwacht we mogelijk de gronden in canada verkocht hebben. (…)Ze heeft dus gezegd dat zij de opbrengst uit Canada als aflossing wilde ontvangen. Gaandeweg werd helder dat de deal in canada zou bestaan uit een cash bedrag en een restant vordering. Daarop gaf ze aan dat ze dan de cash ontvangst in ieder geval vast wilde. (…)
Vervolgens komt de aanvraag van een bindend advies ivm ontbreken van unanimiteit (…).
Witwassen
111. Een schriftelijk bescheid, te weten de ‘Financial Statements for the year 2012’ van [bedrijf 24] Ltd. Vancouver (DOC-463), inhoudende, voor zover van belang:

2.Other financial assets

This includes a loan with a principal amount of CAD 7,100,000 provided to [bedrijf 35] Ltd. on May 10, 2011 with a total duration of five years. The interest on this loan varies from 6% to 8%. The loan will be repaid on the expiration date.
112. Een schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift van bankrekening 24.05.35.936 op naam van [bedrijf 24] Ltd. van 14 januari 2014 (DOC-416), inhoudende:
[Afbeelding]
113. Een schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 10] op naam van [bedrijf 24] Ltd. van 1 april 2014 (DOC-417), inhoudende:
[Afbeelding]
114. Een schriftelijk bescheid, te weten de ‘resolution of the sole director of [bedrijf 24] Ltd’ van 8 september 2014 (DOC-602), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
115. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mailwisseling tussen [medeverdachte 1] en [naam 11] , vice president van [bedrijf 35] (DOC-592), inhoudende, voor zover van belang:
From: [medeverdachte 1] < [e-mailadres 1]
Sent: 30-Sep-14 1:09 PM
To: [naam 11]
Subject: Re: [bedrijf 24] , Edmonton, Alberta
Hi [naam 11],
(…)
[verdachte] is director and shareholder of [bedrijf 24] , she moved to Dubai a while ago and off course her companies to. As long as you pay based upon instructions of [bedrijf 24] I think you can’t have any problem. (…) If the account she asks you to pay to is linked to the company or to her then I don’t see the problem. (…)
[medeverdachte 1]
On Sep 30, 2014, at 6:43 PM, [e-mailadres 2] wrote:
[medeverdachte 1] ,
(…) Per the attached correspondence however, we are being asked to do something that neither we nor our solicitors are comfortable with regarding the transfer of funds due and payable to [medeverdachte 1] to an account that has openly and clearly been identified as not being a [medeverdachte 1] account. As noted in our solicitor’s correspondence (and as previously suggested), we believe it to be more appropriate for all parties for those monies to be transferred to [medeverdachte 1] ’ solicitor here in Canada and that [medeverdachte 1] can then provide them with whatever instructions you choose regarding their ultimate disbursement. (…)
[naam 11]
Vice President
116. Een schriftelijk bescheid, te weten een betalingsopdracht aan de ‘direction of [bedrijf 34] Ltd.’ van 21 oktober 2014 (DOC-593), inhoudende:
[Afbeelding]
117. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mail van [naam 24] van 21 april 2016 (DOC-575), inhoudende, voor zover van belang:
[bedrijf 35] ’s final payment, made in October 2014, was wired to the National Bank of Abu Dhabi for the benefit of ‘ [verdachte] ’

Voetnoten

1.De raadslieden van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte 1] hebben – nu een aantal feiten aan beide verdachten ten laste zijn gelegd – de reactie en de verweren van de verdediging inzake die feiten onder elkaar verdeeld.
2.Hoge Raad 9 februari 2010, LJN BI4691, NJ 2010, 104; Hoge Raad 14 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:54.
3.Conclusie AG 26 maart 2024; ECLI:PHR:2024:300.
4.Hoge Raad 22 december 2009, NJ 2010, 273.
5.Zie voetnoot 3.
6.HR 3 september 2010,
7.CUR-4, Schriftelijke verklaring van [verdachte] d.d. 18 april 2019, randnummers 11, 12 en 13.
8.CUR-100 (pag. 958).
9.D-081, memo van [verdachte] /[naam 2]/[naam 6] aan de Curatoren [medeverdachte 1] d.d. 29 mei 2013 (dossierpag. 3491).
10.CUR-8 (pag. 54 e.v.).
11.CUR-19 (pag. 270).
12.CUR-103 (pag. 1044 e.v.).
13.Zie bijv. de verkoop van aandelen [bedrijf 28] BV door [bedrijf 51] aan [bedrijf 8] BV d.d. 19 januari 2010, waarbij de definitieve koopprijs is vastgesteld op basis van de jaarrekening over 2009, CUR-28 (pag. 330 e.v.).
14.CUR-11 (pag. 84).
15.DOC-557, akte van levering van aandelen [bedrijf 66] BV (dossier pag. 7394 e.v.).
16.DOC-559, akte van levering van aandelen [bedrijf 19] 21 BV (dossier pag. 7410 e.v.).
17.CUR-18, Financial Statements for the year 2009 van [bedrijf 63] B.V. [plaats 2] .
18.DOC-581, schriftelijke verklaring van [naam 6] (dossier pag. 7527 t/m 7530).
19.Zie bijv. CUR-28 (pag. 330 e.v.).
20.ECLI:NL:GHSHE:2018:200, onderdeel 3.7.9.
21.Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mail van [medeverdachte 1] aan [naam 3] en [naam 9] van 6 juni 2011 (DOC-442).
22.Zie ook: ECLI:NL:PHR:2021:29.