ECLI:NL:HR:2013:CA2925
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verzoek om partneralimentatie na verbroken samenwoning
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om partneralimentatie na een verbroken samenwoning. De verzoekster, een vrouw, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank 's-Gravenhage, dat op 31 maart 2009 en 1 december 2009 werd behandeld. De rechtbank had in deze zaken beslissingen genomen die de basis vormden voor het cassatieberoep. De man, verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend. De vrouw had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 1 september 2010 was gegeven. De Hoge Raad verwees naar de eerdere beschikkingen en het cassatierekest, dat aan de beschikking was gehecht.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot was dat het beroep moest worden verworpen. De advocaat van de vrouw had hierop gereageerd met een brief op 3 april 2013. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth. De uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling binnen het familierecht, met name in zaken die betrekking hebben op partneralimentatie na een beëindigde samenwoning.