ECLI:NL:HR:2013:CA1727

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/01990
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens onvoldoende onderbouwing van cassatiemiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de eisers in hun cassatieberoep. De eisers, waaronder NATIONAAL EN INTERNATIONAAL BELGICA DISTRIBUTIECENTRUM B.V., hadden beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Arnhem en het arrest van het hof, waaruit blijkt dat de eisers niet voldeden aan de eisen die gesteld worden aan cassatiemiddelen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de eisers, omdat de ingediende cassatiemiddelen niet voldoende waren onderbouwd. De Hoge Raad benadrukt dat een cassatiemiddel duidelijk moet aangeven tegen welke oordelen het is gericht en waarom deze oordelen het recht zouden hebben geschonden. In dit geval waren de ingediende middelen niet specifiek genoeg en voldeed het niet aan de eisen van artikel 407 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Aangezien de verweerster in cassatie verstek had laten gaan, was er geen mogelijkheid voor de eisers om hun standpunt verder te onderbouwen. De Hoge Raad verklaarde de eisers niet-ontvankelijk in hun beroep en veroordeelde hen in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster op nihil werden begroot.

Uitspraak

12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 12/01990
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. NATIONAAL EN INTERNATIONAAL BELGICA DISTRIBUTIECENTRUM B.V.,
gevestigd te Hedel, gemeente Maasdriel,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.L. Kleyn,
t e g e n
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de vonnissen in de zaak 185401/HA ZA 09-993 van de rechtbank Arnhem van 9 december 2009 en 23 juni 2010;
het arrest in de zaak 200.076.470 van het gerechtshof te Arnhem van 8 november 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eisers] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] in hun beroep.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
Volgens vaste rechtspraak dient een cassatiemiddel, dat moet zijn opgenomen in de cassatiedagvaarding of het cassatieverzoekschrift, te vermelden tegen welke oordelen het is gericht en waarom door de bestreden oordelen het recht is geschonden of deze niet naar behoren zijn gemotiveerd. Een rechtsklacht dient met bepaaldheid en precisie in te houden welke beslissing of overweging in de bestreden uitspraak onjuist is en waarom door die beslissing of overweging het recht is geschonden.
Een motiveringsklacht dient met bepaaldheid en precisie te vermelden welke beslissing of overweging onvoldoende gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk is en waarom. Deze laatste eis houdt meer in het bijzonder in dat indien een cassatieklacht (mede) is gebaseerd op in de feitelijke instanties aangevoerde stellingen, het middel de vindplaats(en) moet vermelden van die stellingen in de stukken van het geding.
Dit alles lijdt slechts dan uitzondering, indien het een rechtsklacht betreft en – zo nodig mede uit de gedingstukken – zonder meer duidelijk is waarin volgens de steller van het middel de onjuistheid van de bestreden rechtsopvatting is gelegen, dan wel indien de wederpartij op basis van de in het middel (en eventueel de daarop in de schriftelijke toelichting gegeven verduidelijking) vervatte rechts- en/of motiveringsklachten de rechtsstrijd in cassatie heeft aanvaard. (Zie voor het vorenstaande HR 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6196, NJ 2013/124; HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2639, NJ 2013/125; HR 24 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0828)
3.2
De cassatiemiddelen van [eisers] voldoen niet aan de hiervoor genoemde eisen. Nu zich in deze zaak geen van de hiervoor bedoelde uitzonderingen voordoet – [verweerster] heeft in cassatie verstek laten gaan – hebben [eisers] geen middel aangevoerd dat voldoet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. [eisers] zijn derhalve niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
12 juli 2013.