ECLI:NL:HR:2013:BZ8173
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Uitlevering en niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in verband met bevoegdheidsverdeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2012, die betrekking had op een uitleveringsverzoek van de Republiek Suriname. De opgeëiste persoon, geboren in 1966, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.P.M. Balemans. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen in cassatie zonder opgave van redenen voorbijgingen aan de vaste rechtspraak met betrekking tot de bevoegdheidsverdeling tussen de uitleveringsrechter en de Minister. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere rechtspraak, waarin werd vastgesteld dat indien er in Nederland een strafvervolging gaande is ter zake van feiten die ook in het uitleveringsverzoek zijn betrokken, de Hoge Raad niet ontvankelijk kan verklaren. De Hoge Raad concludeerde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigden en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.