ECLI:NL:HR:2013:BZ8173

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/05977 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering en niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in verband met bevoegdheidsverdeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2012, die betrekking had op een uitleveringsverzoek van de Republiek Suriname. De opgeëiste persoon, geboren in 1966, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.P.M. Balemans. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen in cassatie zonder opgave van redenen voorbijgingen aan de vaste rechtspraak met betrekking tot de bevoegdheidsverdeling tussen de uitleveringsrechter en de Minister. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere rechtspraak, waarin werd vastgesteld dat indien er in Nederland een strafvervolging gaande is ter zake van feiten die ook in het uitleveringsverzoek zijn betrokken, de Hoge Raad niet ontvankelijk kan verklaren. De Hoge Raad concludeerde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigden en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

23 april 2013
Strafkamer
nr. S 12/05977 U
SG/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2012, nummer RK 12/5212, op een verzoek van de Republiek Suriname tot uitlevering van:
[De opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. De middelen gaan zonder opgave van gronden voorbij aan de vaste rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de bevoegdheidsverdeling tussen de uitleveringsrechter en de Minister
(a) in het in art. 9, eerste lid onder a en tweede lid, van de Uitleveringswet bedoelde geval dat in Nederland een strafvervolging gaande is ter zake van feiten die ook in het verzoek tot uitlevering zijn betrokken (vgl. HR 3 februari 1981, LJN AB8263, NJ 1981/318, HR 25 juli 2000, LJN ZD1984 en HR 9 december 2008, LJN BG4204), en
(b) in het geval dat een gegrond vermoeden bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de opgeëiste persoon zal worden blootgesteld aan een inbreuk op fundamentele, in art. 5 EVRM gewaarborgde rechten (vgl. HR 25 mei 2004, LJN AO8387 NJ 2005/243).
2.2. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen in HR 11 september 2012, LJN BX0146, rov. 2.3.1, is overwogen omtrent de toepassing van art. 80a RO indien de cassatieklachten blijk geven van miskenning van vaste rechtspraak, is de Hoge Raad van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in het bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 23 april 2013.