ECLI:NL:HR:2004:AO8387
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Uitlevering aan Moldavië en de beoordeling van fundamentele rechten
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Republiek Moldavië. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam, die op 6 februari 2004 de uitlevering toelaatbaar had verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in Moldavië in 1971, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in Nederland. De verdediging voerde aan dat de uitlevering moest worden geweigerd vanwege een gegrond vermoeden dat de opgeëiste persoon na uitlevering zou worden blootgesteld aan inbreuken op zijn fundamentele rechten, met name in strijd met artikel 3 van het EVRM en het VN-Folteringsverdrag. De Hoge Raad oordeelt dat de beoordeling van deze risico's voorbehouden is aan de Minister van Justitie, en dat de Overleveringswet hierin geen verandering heeft gebracht. De Hoge Raad bevestigt dat bij uitleveringsverkeer tussen EVRM-lidstaten in beginsel wordt uitgegaan van vertrouwen in de eerbiediging van het verdrag, maar dat dit vertrouwen kan worden doorbroken als er concrete aanwijzingen zijn voor een risico op flagrante inbreuken op de rechten van de opgeëiste persoon. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na uitlevering in gevaar zou komen. Het beroep in cassatie wordt verworpen, en de Hoge Raad bevestigt de beslissing van de Rechtbank.