ECLI:NL:HR:2013:BW1971
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- C.B. Bavinck
- C.H.W.M. Sterk
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Cassatie over afwaardering vordering op dochtervennootschap en onzakelijke lening in vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de vennootschapsbelasting en de afwaardering van een vordering op een dochtervennootschap. Belanghebbende, X B.V., had voor de jaren 2004 en 2005 aanslagen in de vennootschapsbelasting ontvangen, waarbij de Inspecteur het verlies voor die jaren op nihil had vastgesteld. Na bezwaar en een ongegrondverklaring door de Rechtbank te Arnhem, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de aanslag voor 2005 heeft vernietigd en het verlies voor dat jaar heeft vastgesteld op € 291.236.
De Staatssecretaris heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, dat oordeelde dat de lening die belanghebbende aan haar dochtervennootschap C B.V. had verstrekt, niet als onzakelijk kon worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat een lening onzakelijk is wanneer een aandeelhouder een debiteurenrisico aanvaardt dat een onafhankelijke derde niet zou aanvaarden. In dit geval oordeelde de Hoge Raad dat belanghebbende haar debiteurenrisico niet als aandeelhouder had aanvaard, maar dat het aandeelhouderschap voortvloeide uit de verstrekking van de lening.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten, vastgesteld op € 1770 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is van belang voor de beoordeling van onzakelijke leningen en de fiscale behandeling van vorderingen op dochtervennootschappen in het vennootschapsrecht.