Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
15 juli 2014
AWB 13/1429, in het geding tussen belanghebbende en
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur).
1.Ontstaan en loop van het geding
mr. [B] en mr. [C], beiden werkzaam bij [D] Belastingadviseurs te [Z]. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [E].
2.Feiten
€ 200.000 verstrekt met een looptijd van 10 jaar en een rente van 5,6%, alsmede een rekening-courant met een maximale kredietruimte van € 250.000 en een variabele rente. Eind 2008 bedroeg de door de Rabobank verstrekte financiering in totaal € 347.666
.
[G] BV aan [F] Vastgoed BV. Eind 2008 was de huurachterstand opgelopen tot circa € 600.000. Dit heeft geleid tot het aangaan van een overeenkomst van geldlening tussen deze vennootschappen, gedagtekend 29 december 2008. In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
In aanmerking nemende:
Vastgoed BV een rente betaald van 3% van € 600.000, ofwel € 18.000. [G] BV heeft de rentebetalingen gefinancierd uit een rekening-courantverhouding met belanghebbende. Sindsdien zijn ook geen nieuwe huurachterstanden ontstaan. De huurpenningen heeft [G] BV gefinancierd uit de door de Rabobank verstrekte kredietfaciliteit.
3.Geschil
.De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Overwegingen
29 december 2008 overeengekomen voorwaarden reeds voordien tussen partijen overeengekomen zouden zijn ter zake van de huurvorderingen.
€ 600.000 heeft verstrekt aan [G] BV, (ii) dat deze geldlening is voortgevloeid uit achterstallige huurbetalingen, (iii) dat belanghebbende op dat moment een belang van 75% hield in [G] BV, (iv) dat bij het aangaan van deze geldlening [G] BV beschikte over een eigen vermogen van circa € 200.000 negatief; (v) dat deze geldlening is achtergesteld bij de door de Rabobank verstrekte geldlening (met een looptijd van tien jaren) waardoor zonder toestemming van de Rabobank geen aflossingen mogen worden verricht zolang de Rabobank nog enige vordering op [G] BV heeft, (vi) dat in de geldleningsovereenkomst geen enkele zekerheid voor de terugbetaling van het geleende bedrag is opgenomen, (vii) dat ook nadien geen zekerheden zijn bedongen door Vastgoed BV, (viii) dat in de geldleningsovereenkomst geen aflossing is bedongen anders dan na afloop van de duur van de overeenkomst (van vijf jaren), (ix) dat nimmer aflossingen zijn verricht, ook niet bij het einde van de looptijd van de geldlening (op 31 december 2013) of nadien, en (x) dat de rentebetalingen door [G] BV zijn gefinancierd uit een rekening-courantverhouding met belanghebbende.
[G] BV. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat een onafhankelijke derde die niet alleen in de hoedanigheid van crediteur maar ook in die van verhuurder tot [G] BV zou staan, eenzelfde geldlening aan [G] BV zou hebben verstrekt onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Anders dan belanghebbende betoogt, valt niet in te zien dat deze onafhankelijke derde toekomstige huurpenningen zou willen zekerstellen door in de gegeven omstandigheden bij de leningverstrekking geen zekerheden en tussentijdse aflossingen te bedingen. Te meer niet nu [G] BV deze huurpenningen financiert uit de door de Rabobank verstrekte kredietfaciliteit.
5.Proceskosten
6.BeslissingHet Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
mr. R. den Ouden en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van
mr. J.H. Riethorst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 juli 2014.
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij