Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
15 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 20 oktober 2011, met nummer 21/001855-11. De verdachte, geboren in 1979, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. A. Boumanjal uit Utrecht. In de schriftuur die aan het arrest is gehecht, is een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad in zijn arrest heeft bevestigd.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) en de eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 6 december 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AU5444). De Hoge Raad oordeelt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.