ECLI:NL:HR:2005:AU5444

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00212/05 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen; vrijspraak medeverdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door de Kinderrechter in de Rechtbank te Middelburg veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Het Hof had deze veroordeling vernietigd en de verdachte vrijgesproken, maar de Hoge Raad oordeelde anders. De verdachte had op 6 juli 2003 in Zoutelande samen met een ander geweld gepleegd tegen een slachtoffer, wat resulteerde in een taakstraf van 32 uren of 16 dagen jeugddetentie. De verdediging stelde dat de vrijspraak van de medeverdachte een bewezenverklaring in deze zaak uitsloot, maar de Hoge Raad oordeelde dat de feitenrechter het bewijsmateriaal anders had gewaardeerd. De Hoge Raad concludeerde dat de omstandigheid dat de medeverdachte was vrijgesproken, geen grond voor cassatie opleverde. De redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar dit had geen rechtsgevolg voor de uitspraak. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.

Uitspraak

6 december 2005
Strafkamer
nr. 00212/05 J
IV/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juli 2004, nummer 22/001279-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Middelburg van 10 maart 2004 - de verdachte ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 32 uren, subsidiair 16 dagen jeugddetentie.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.H.J. Neels, advocaat te Vlissingen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging, en in het bijzonder het onderdeel "in vereniging", onvoldoende met redenen is omkleed, nu de medeverdachte inmiddels door het Hof is vrijgesproken.
3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 6 juli 2003, te Zoutelande, in de gemeente Veere, met een ander, op de openbare weg, de Duinweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit:
- het van de fiets trekken van die [slachtoffer], en
- het vervolgens slaan met een zaklantaarn en stompen en trappen of schoppen in het gezicht van die [slachtoffer], en
- het hardhandig plaatsen van een knie tegen de borst van die van [slachtoffer]."
3.3. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte samen met zijn vader, [betrokkene 1], heeft gehandeld.
3.4. In de toelichting op het middel wordt een beroep gedaan op een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 december 2004 betreffende [betrokkene 1] ter zake van dezelfde openlijke geweldpleging, als hiervoor onder 3.2 weergegeven. Dit arrest houdt onder meer de volgende overwegingen in:
"Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met name acht het hof niet bewezen dat sprake is geweest van een bewuste samenwerking tussen de verdachte en diens zoon gericht op het gewelddadig handelen jegens het slachtoffer. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de verdachte meer of andere handelingen tegen het slachtoffer heeft verricht dan nodig waren om de zoon van de verdachte en het slachtoffer uit elkaar te halen en het slachtoffer in bedwang te houden totdat de politie ter plaatse zou zijn. Anders gezegd: het hof acht niet bewezen dat openlijk in vereniging geweld is gepleegd. De verdachte moet derhalve van het tenlastegelegde worden vrijgesproken."
3.5. Ook indien ervan moet worden uitgegaan dat de in het middel bedoelde uitspraak inmiddels onherroepelijk is geworden en dat in beide zaken hetzelfde bewijsmateriaal voorhanden was, kan die uitspraak geen grond voor cassatie opleveren. Het middel berust op de opvatting dat de omstandigheid dat de medeverdachte is vrijgesproken - met de motivering als hiervoor onder 3.4 is weergegeven - een bewezenverklaring in de onderhavige zaak van de verdachte uitsluit. Die opvatting is onjuist. De rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen, heeft het bewijsmateriaal klaarblijkelijk anders gewaardeerd dan de rechter die de medeverdachte heeft vrijgesproken. Die waardering van het bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter en moet in cassatie worden gerespecteerd.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, op wie het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, heeft op 27 juli 2004 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 16 augustus 2005 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf als hiervoor onder 1 vermeld en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 6 december 2005.
Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.