Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
17 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte was veroordeeld voor het bezit van kinderporno. De Hoge Raad heeft op 17 september 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 11/02822. De verdachte, geboren in 1965, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. M. de Reus. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de straf. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot een ambtshalve vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en bepaalde dat deze acht maanden en drie weken zou bedragen, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep werd voor het overige verworpen.