ECLI:NL:HR:2013:701

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
13 september 2013
Zaaknummer
13/02723
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de onafhankelijkheid van een psychiater in het kader van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene die onvrijwillig was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene had eerder een strafvonnis ondergaan waarbij de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging was opgelegd. De rechtbank Midden-Nederland had op 29 maart 2013 een machtiging tot voortgezet verblijf verleend, maar de betrokkene stelde dat de geneeskundige verklaring niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat deze was opgesteld door een psychiater die meer dan zeven jaar zijn behandelaar was geweest. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de psychiater als onafhankelijk kon worden beschouwd, omdat hij meer dan een jaar niet bij de behandeling betrokken was geweest.

De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank ten onrechte alleen het tijdsverloop sinds de beëindiging van de behandelrelatie had meegewogen en dat ook de duur en intensiteit van de behandelrelatie van belang zijn voor de beoordeling van de onafhankelijkheid van de psychiater. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd met betrekking tot het begrip 'niet bij de behandeling betrokken psychiater' zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Wet Bopz. Hierdoor kon de bestreden beschikking niet in stand blijven. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

13 september 2013
Eerste Kamer
nr. 13/02723
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/338259/FA RK 13-1150 van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2013.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-GeneraalF.F. Langemeijer strekt tot vernietiging en verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Betrokkene is onvrijwillig opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, aanvankelijk krachtens een strafvonnis waarbij de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging was opgelegd, en daarna op grond van de Wet Bopz, laatstelijk krachtens een machtiging tot voortgezet verblijf van 17 september 2012.
(ii) Op 15 februari 2013 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht opnieuw een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift was onder meer een verklaring gevoegd van 6 februari 2013 van de geneesheer-directeur, die betrokkene met het oog op de te verlenen machtiging heeft laten onderzoeken door de psychiater [psychiater].
(iii) Bij de mondelinge behandeling van de zaak op 29 maart 2013 heeft de raadsvrouwe van betrokkene het verweer gevoerd dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke vereisten voldoet omdat het onderzoek niet is verricht door een onafhankelijk psychiater.
De raadsvrouwe heeft in dat verband aangevoerd dat de psychiater [psychiater] betrokkene meer dan zeven jaren heeft behandeld in de TBS-kliniek en dat deze psychiater minder dan een jaar geleden nog de behandelaar van betrokkene was.
(iv) De rechtbank heeft het verweer verworpen en de verzochte machtiging verleend. Zij overwoog daartoe onder meer dat de geneeskundige verklaring in goede orde is opgesteld, dat de psychiater [psychiater] al ruim een jaar niet meer bij de behandeling betrokken was, en dat [psychiater] derhalve kan worden gezien als onafhankelijk psychiater.
3.2.1
Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of de psychiater [psychiater] kan worden beschouwd als onafhankelijk psychiater, ten onrechte uitsluitend het tijdsverloop – van iets meer dan een jaar – sinds de beëindiging van de behandelrelatie in aanmerking heeft genomen. Volgens het onderdeel had de rechtbank ook onderzoek moeten doen naar de intensiteit en de duur van het behandelcontact tussen de psychiater [psychiater] en betrokkene.
3.2.2
Het onderdeel is gegrond. Bij de beantwoording van de vraag of een psychiater die ten tijde van het onderzoek niet bij de behandeling betrokken is, maar zulks in het verleden wel is geweest, als onafhankelijk kan worden aangemerkt, is niet alleen van belang het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie, maar ook de duur en de intensiteit van de behandelrelatie (HR 16 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0342, NJ 2009/518). Het oordeel van de rechtbank geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip “niet bij de behandeling betrokken psychiater” als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat onderdeel 2 geen behandeling behoeft.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2013;
verwijst de zaak naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
13 september 2013.