ECLI:NL:GHARL:2021:10964

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
200.295.786/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging van minderjarigen met ontwikkelingsachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsbeëindiging van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die geboren zijn in 2006. De ouders, verzoekers in hoger beroep, hebben het hof verzocht de beschikking van de kinderrechter van 15 maart 2021 te vernietigen, waarin het gezag van de ouders over de kinderen was beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd was benoemd. De ouders zijn van mening dat zij in staat zijn om de zorg voor hun kinderen te dragen, ondanks de ontwikkelingsachterstand van de kinderen en de eerdere uithuisplaatsingen.

Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van de kinderen vooropgesteld. De kinderen hebben een ontwikkelingsachterstand en zijn sinds 27 november 2019 uit huis geplaatst. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, gezien hun eigen beperkingen, niet in staat zijn om de kinderen het benodigde opvoedingsklimaat te bieden. De ouders hebben bezwaar gemaakt tegen het niet horen van de kinderen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat de kinderen door hun lage ontwikkelingsniveau niet in staat zijn om een mening te vormen over het ouderlijk gezag.

De beslissing van het hof is gebaseerd op het rapport van de raad voor de kinderbescherming, dat bevestigt dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen te dragen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders worden aangespoord om te berusten in de situatie en zich te concentreren op een goede invulling van de contacten met hun kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.786/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 201828 en 204133 )
beschikking van 23 november 2021
inzake
[verzoekster](de moeder) en
[verzoeker](de vader),
samen: de ouders,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. K. Benchaïb te Emmeloord,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 maart 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 14 juni 2021;
- een journaalbericht namens de ouders van 12 juli 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de ouders van 23 juli 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de ouders van 24 augustus 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht namens de ouders van 27 september 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 oktober 2021 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is mevrouw [naam1] verschenen. Namens de GI is verschenen [naam2] .

3.De feiten

3.1
Tijdens het huwelijk van de ouders zijn [in] 2006 geboren:
- [de minderjarige1] en
- [de minderjarige2] .
De ouders waren van rechtswege belast met het ouderlijke gezag.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben een ontwikkelingsachterstand. Begin 2007 tot eind
januari 2008 zijn de kinderen (met toestemming van de ouders) bij een pleeggezin geplaatst. Er is gezinsbehandeling ingezet ( [naam3] , [plaats1] ), waarna de kinderen begin 2008 weer bij de ouders zijn gaan wonen.
3.3
De kinderen hebben in de jaren 2016 tot in 2018 onder toezicht gestaan van de GI. De kinderen staan vanaf 27 november 2019 (opnieuw) onder toezicht van de GI. De maatregel is voor het laatst verlengd tot 19 maart 2021.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn vanaf 27 november 2019 met een machtiging uit huis geplaatst. Deze maatregel is voor het laatst verlengd tot 19 maart 2021. De kinderen zijn aanvankelijk geplaatst bij [naam4 ] . Zij zijn sinds de zomer van 2021 geplaatst in een (perspectiefbiedend) gezinshuis. De ouders hebben eenmaal per veertien dagen, 3 uur onder begeleiding contact met de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 15 maart 2021 heeft de kinderrechter, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI tot voogd benoemd. Het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is daarbij afgewezen.
4.2
De ouders zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 maart 2021. De grieven zien op de beëindiging van het gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen en alsmede de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing alsnog in te willigen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof (zo begrijpt het hof:) het beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Horen van de minderjarigen
5.1
Het hof heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (bij brieven van 3 september 2021) in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De voogd heeft ter zitting aangegeven dat het gezinshuis in overleg en met instemming van de voogd de keuze heeft gemaakt om de kinderen hier, vanwege hun lage ontwikkelingsniveau, niet mee te belasten. De ouders maken daar bezwaar tegen en verzoeken het hof de kinderen (alsnog) te horen. Het hof wijst dat verzoek af omdat uit de stukken voldoende aannemelijk is geworden dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanwege hun beperkingen niet in staat zijn zich een mening over het ouderlijk gezag te vormen (HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1084).
Het ouderlijk gezag
5.2
Het hof is het eens met de beslissing van de kinderrechter en de gronden waarop die beslissing berust. Het hof neemt na eigen onderzoek die motivering hier over en voegt daaraan het volgende toe. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn twee kwetsbare jongens met een belast verleden. Als peuter zijn zij na een periode van plaatsing elders weer thuis bij hun ouders komen wonen. Toen was terugkeer naar huis mogelijk omdat de ouders in die tijd met behulp van hulpverlening in staat waren een voldoende goed opvoedingsklimaat te bieden aan de jongens. Daarna namen de zorgen weer toe en zijn de kinderen gedurende een korte periode opnieuw onder toezicht gesteld. Na deze korte ondertoezichtstelling namen de zorgen opnieuw toe en zijn de kinderen weer onder toezicht gesteld en ook uit huis geplaatst. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn inmiddels 15 jaar en hebben een forse ontwikkelingsachterstand. Ze doen een bovengemiddeld beroep op de opvoedvaardigheden van hun verzorgers en hebben 24-uurs zorg nodig. Zij zijn, omdat de ouders niet meer konden bieden wat zij nodig hebben, sinds 27 november 2019 uit huis geplaatst. Het nieuwe onderzoek door de raad voor de kinderbescherming dat op verzoek van de rechtbank is verricht (zie rapport van de raad van 10 februari 2021), bevestigde dat de ouders gezien hun eigen beperkingen niet in staat zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] blijvend het opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig hebben, ook niet met intensieve hulpverlening. Een plaatsing van de ouders met de kinderen in [naam5] , zoals de ouders wensen, maakt dit niet anders. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn, na te zijn geplaatst in een opvanglocatie van [naam4 ] , in de zomervakantie 2021 overgeplaatst naar een perspectiefbiedend gezinshuis. Na een tijd van wennen, doen zij het daar goed. Zij gaan naar een school voor speciaal onderwijs in [plaats2] . Het nu plaatsen van de ouders met de jongens in [naam5] in een situatie waarin al duidelijk is dat de ouders niet zullen kunnen bieden wat de jongens nodig hebben en in de periode dat de jongens bezig zijn te wennen in het gezinshuis, vindt het hof niet in hun belang. Verder zal een plaatsing in [naam5] niet leiden tot een andere conclusie, gezien de raadsrapportage van 10 februari 2021, maar wel veel onrust en valse hoop bieden.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben duidelijkheid nodig over hun perspectief. Hoewel de ouders zeggen akkoord te zijn met de uithuisplaatsing van de jongens is ter zitting bevestigd dat de ouders willen blijven toewerken naar een terugkeer van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar huis. Dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de wens hebben om weer bij de ouders te wonen zoals de ouders stellen, is begrijpelijk en vloeit voort uit hun loyaliteit naar de ouders toe, maar is niet doorslaggevend voor de beslissing wat het beste voor hen is. Naar het oordeel van het hof geven de ouders geen blijk van het hebben van inzicht in hun eigen beperkingen en ook niet van het hebben van inzicht in wat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nodig hebben, omdat (zoals op de zitting bleek) zij met de kinderen de mogelijkheid van terugkeer naar huis bespreken, als de kinderen die wens uiten. Dit brengt de kinderen in verwarring, terwijl zij juist duidelijkheid nodig hebben.
5.3
Het hof geeft de ouders nog mee dat zij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] helpen als zij – hoe moeilijk ook – kunnen berusten in het feit dat de jongens verder niet bij hen opgroeien en uitdragen dat zij als betrokken ouders, ouders op afstand zijn, waarbij zij zich concentreren op een goede invulling van de contacten met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 15 maart 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. M.P. den Hollander en
R. Feunekes, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 23 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.