ECLI:NL:HR:2011:BU5633
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot boeten en heffingsrente
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 juni 2010, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 1990 tot en met 1999. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd procent van de nagevorderde belasting, zonder mogelijkheid tot kwijtschelding. Daarnaast zijn er boeten en heffingsrente in rekening gebracht. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen en de daarbij genomen beschikkingen na bezwaar gehandhaafd, maar het Hof heeft deze uitspraken vernietigd en de navorderingsaanslagen, boeten en heffingsrente verminderd, waarbij gedeeltelijke kwijtschelding van de verhogingen is verleend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en er zijn conclusies van repliek en dupliek uitgewisseld. De Minister van Financiën heeft ook beroep in cassatie ingesteld, maar dit beroep is later ingetrokken. Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten van de cassatieprocedure.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd, uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren 1990 tot en met 1997 en de opgelegde boeten voor de jaren 1998 en 1999. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft ook bepaald dat de Staat het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden en heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de beoordeling van de opgelegde boeten en de omstandigheden waaronder deze zijn opgelegd, en benadrukt de noodzaak voor het verwijzingshof om het bewijs van beboetbare feiten te beoordelen.