Het hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 967.607,52 en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Procesgang in de strafzaak
Bij arrest van dit hof van 11 oktober 2019 is de veroordeelde ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
(...)
Grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit baten van het in de strafzaak bewezen verklaarde en soortgelijke feiten, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Onder dergelijk voordeel kan ook worden begrepen daadwerkelijk genoten voordeel in het geval dat de strafbare feiten, zoals in deze zaak, op zichzelf geen rechtstreeks voordeel opleveren, doch kennelijk ertoe strekten en geëigend zijn voordeel te genereren (vgl. HR 27-09-2011, ECLI:HL:HR:2011:BR2086).
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof neemt voor de berekening van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel tot uitgangspunt het overzichtsproces-verbaal van 15 november 2013 (1-OPV en AH-001), waarin is weergegeven op basis van welke gegevens de Belastingdienst/FIOD het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend, nu door of namens de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep tegen die berekening geen aannemelijk geworden standpunten zijn ingebracht en de door en namens de veroordeelde overigens naar voren gebrachte tegenwerpingen geen steun vinden in de bewijsmiddelen.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal gaat het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van een uurtarief van € 7,80, dat aan personeel 'zwart' (dat wil 'zeggen: zonder inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen) werd uitbetaald; het hof zoekt aansluiting bij het nettoloon van € 7,80 dat door de Belastingdienst bij eerdere deelwaarnemingen is waargenomen.
Het door de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep genoemde betaalde uurloon van € 14,50 acht het hof, nu dat geenszins is onderbouwd, niet aannemelijk geworden.
Het hof overweegt voorts dat niet is betwist dat grote bedragen aan contant geld zijn opgenomen. Ook gaat het hof ervan uit dat de veroordeelde [betrokkene] als feitelijke leidinggever heeft gehandeld met de bedoeling om te verbloemen dat hij 'zwart’ personeel inhuurde dat contant werd uitbetaald.
Voorts is het hof niet gebleken dat de contant opgenomen geldbedragen aan andere doelen zijn uitgegeven dan aan het uitbetalen van het loon en dus moet ervan uit worden gegaan dat deze bedragen voor het overige aan [betrokkene] zijn toegevloeid. (...)
In de periode van 2007 tot en met 2011 zijn in totaal 152.156 uren zwart uitbetaald. Dit aantal uren vermenigvuldigt het hof met voornoemd uurloon van € 7,80. 152.156, uren x € 7,80 = € 1.186.816,80
Laatstgenoemd bedrag dient in mindering te worden gebracht op het bedrag dat in de periode van 2007 tot met 2011 contant is betaald van facturen werk derden, te weten € 2.154.424,32.
€ 2.154.424,32 - € 1.186.816,80 = € 967.607,52
Dit bedrag – € 967.607,52 – is wederrechtelijk onttrokken aan [A] BV.
(...)
Het hof stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat derhalve vast op € 967.607,52.”