ECLI:NL:HR:2011:BQ8086

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00366
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het cassatieberoep inzake extinctieve verjaring en bezitshouderschap

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, hebben de eisers in cassatie, [Eiser 1] en [Eiseres 2], beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit arrest, dat op 15 september 2009 is gewezen, volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage en eerdere arresten van het hof. De zaak betreft kwesties van extinctieve verjaring, bezit en houderschap, zoals geregeld in de artikelen 3:105 en 3:111 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft de zaak op 30 september 2011 behandeld en de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van de eisers heeft gereageerd op deze conclusie, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft geen nadere motivering gegeven, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerders op nihil zijn begroot. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer W.A.M. van Schendel.

Uitspraak

30 september 2011
Eerste Kamer
10/00366
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 273380/HAZA 06-3201 van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2006 en 26 september 2007;
b. de arresten in de zaak 105.007.513/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 december 2008 en 15 september 2009.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 15 september 2009 hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De
cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 23 juni 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.A.M. van Schendel op 30 september 2011.