1 Rov. 4.1.1-4.1.3 van het arrest van het hof 's-Hertogenbosch van 3 mei 2011. Zie ook rov. 2.1-2.3 van het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 april 2009.
2 Zie de tekeningen, overgelegd als prod. 2 en 3 bij MvG (ingekleurde exemplaren bevinden zich uitsluitend in het B-dossier).
3 Zie rov. 4.1 en 4.2 van het vonnis van 29 april 2009. Vgl. inl. dagv. onder 6 en 8; P-V d.d. 19 maart 2009, p. 4.
4 Er is tevens hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van 24 december 2008 waarbij een comparitie ter plaatse werd gelast. [eiseres] is in haar hoger beroep van dat vonnis niet-ontvankelijk verklaard. Dit is in cassatie niet relevant.
5 Zie rov. 2.1 van het bestreden arrest.
6 MvG grief 1, p. 11 en p. 12.
7 MvG grief 2, p. 11 en p. 13.
8 MvG grief 3 en p. 13.
9 De cassatiedagvaarding is op 1 augustus 2011 uitgebracht.
10 Zie ook mijn conclusie vóór HR 10 augustus 2012, LJN: BW5324, NJ 2012, 484.
11 Pitlo/Reehuis & Heisterkamp, 2012, Goederenrecht, nr. 344.
12 TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 416.
13 MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 931.
14 MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 930.
15 MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 418.
16 J.E. Jansen, Bezit te kwader trouw, verkrijgende en bevrijdende verjaring (diss. Groningen), 2011, p. 10-11, 13, 294.
17 Losbl. Vermogensrecht (Koopmann), art. 105, aant. 2; Pitlo/Reehuis & Heisterkamp 2012, Goederenrecht, nr. 344, 344a; Asser/Mijnssen-De Haan-Van Dam 3-I, 2006, nr. 431; Mon. Nieuw BW A-14 (Van Schaick), 2003, nr. 97.
18 HR 10 augustus 2012, LJN: BW5324, NJ 2012, 484.
19 Zie over de elementen 'houden' en 'voor zichzelf'' nader Rank-Berenschot, Bezit (Mon. BW nr. B7) 2012, nrs. 13 en 14.
20 Zie plv. P-G De Vries Lentsch-Kostense, conclusie (onder 9) voor HR 6 november 2009, LJN: BJ7836, RvdW 2009, 1308; Parl. Gesch. Boek 3, p. 428. Zie over het criterium van de verkeersopvatting ook Rank-Berenschot, Bezit (Mon. BW nr. B7) 2012, nr. 16, met verwijzingen.
21 Asser-Mijnssen-De Haan-Van Dam, 2006, nr. 119.
22 TM bij art. 3:99 BW, Parl. Gesch. Boek 3, p. 408. Art. 1992 BW (oud) luidde: "Om door middel van verjaring den eigendom eener zaak te verkrijgen, wordt vereischt een voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig bezit, als eigenaar."
23 Mon. Nieuw BW A-14 (Van Schaick), 2003, nr. 16.
24 Zie o.m. HR 10 oktober 2008, LJN: BD7601, NJ 2009, 1 m.nt. FMJV.
25 Zie o.m. Pitlo/Reehuis & Heisterkamp (2012), nr. 598. Vgl. ook E. Jansen, Bezit te kwader trouw, verkrijgende en bevrijdende verjaring (diss. Groningen), 2011, p. 276-277.
26 HR 15 januari 1993, LJN: ZC0826, NJ 1993, 178 (Baayens-Frunt/Wijers).
27 HR 7 maart 1980, LJN: AB7496, NJ 1980, 549 m.nt. WMK (Schellekens/Braam).
28 Zie A-G Van Soest, conclusie voor het arrest Schellekens/Braam, en A-G De Vries Lentsch-Kostense, conclusie (onder 9) voor het arrest Baayens-Frunt/Weijers). Zie in deze zin ook plv. P-G De Vries Lentsch-Kostense in haar conclusies vóór HR 30 september 2011, LJN: BQ8086, RvdW 2011, 1180, vóór HR 6 november 2009, LJN: BJ7836, RvdW 2009, 1308 en vóór HR 27 februari 2009, LJN: BH1634, RvdW 2009, 383.
29 MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 434.
30 A-G Langemeijer, conclusie (onder 2.8) voor HR 4 juni 2004, LJN: AO6014.
31 Rank-Berenschot, Bezit (Mon. BW nr. B7) 2012, nr. 33, met vermelding van jurisprudentie.
32 Pitlo/Reehuis & Heisterkamp (2012), nr. 368.
33 A-G Langemeijer, conclusie (onder 2.8) voor HR 4 juni 2004, LJN: AO6014.
34 Asser-Mijnssen-De Haan-Van Dam, 2006, nr. 119.
35 HR 7 maart 1980, LJN: AB7496, NJ 1980, 549 m.nt. WMK.
36 HR 15 januari 1993, LJN: ZC0826, NJ 1993, 178.
37 Hof Arnhem 28 september 2004, LJN: AT5734, NJF 2005, 177. Zie ook Mon. Nieuw BW A-14 (Van Schaick) 2003, nr. 76.
38 P. Memelink, De verkeersopvatting (diss. Leiden), 2009, p. 352.
39 Zie over deze rechtspraak kritisch Jansen, a.w., p. 274-277.
40 In deze zin zowel A-G Van Soest in zijn conclusie vóór, als W.M. Kleijn in zijn noot (onder 2) bij HR 7 maart 1980, LJN: AB7496, NJ 1980, 549.
41 Mon. Nieuw BW A-14 (Van Schaick), 2003, nr. 20.
42 Vgl. HR 3 maart 1927, NJ 1927, p. 687 m.nt. P.S, waarin de verhuurder de aanpalende strook had meeverhuurd en geacht werd het bezit daarvan via de huurders te hebben verkregen uit hoofde van directe vertegenwoordiging (art. 596 BW (oud)). Zie over de complexiteit van bezitsverkrijging door middellijke inbezitneming J.E. Jansen, Onroerende zaken en art. 3:105 BW, WPNR 2012/6946, onder 5. Vgl. Rank-Berenschot, Bezit, (Mon. BW nr. B7) 2012, nr. 25.