ECLI:NL:HR:2011:BQ3006

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01104
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep en tijdige betaling griffierechten

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, op 12 januari 2011 beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 12 oktober 2010. De dagvaarding is op 11 maart 2011 ter rolle van de enkelvoudige kamer uitgeroepen. De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd dat de behandeling in cassatie kan worden voortgezet. De Hoge Raad heeft zich vervolgens gebogen over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, met name de vraag of het griffierecht tijdig is betaald. Het griffierecht is door eiser op 8 april 2011 betaald. De Hoge Raad heeft de relevante wetgeving, waaronder artikel 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, in overweging genomen. Dit artikel bepaalt dat het griffierecht tijdig moet worden betaald om ontvankelijk te zijn in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor betaling van het griffierecht begint te lopen op de eerste dag na de dag van de terechtzitting. Aangezien het griffierecht tijdig is betaald, heeft de Hoge Raad besloten de zaak naar de rol van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2011 te verwijzen voor voortprocederen. Het arrest is uitgesproken op 29 april 2011 door de raadsheren A. Hammerstein, F.B. Bakels, W.D.H. Asser en E.J. Numann.

Uitspraak

29 april 2011
Eerste Kamer
11/01104
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in cassatie
[Eiser] heeft bij exploot van dagvaarding van 12 januari 2011 beroep in cassatie ingesteld van het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 12 oktober 2010.
De dagvaarding is uitgebracht tegen 11 maart 2011 en op die dag ter rolle van de enkelvoudige kamer uitgeroepen en aangebracht.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt ertoe dat de behandeling in cassatie kan worden voortgezet.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid
2.1 Het griffierecht is betaald op 8 april 2011.
2.2 Beoordeeld moet worden of het griffierecht tijdig is betaald met het oog op de toepassing van art. 3 lid 3 in verbinding met art. 56a van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, in verbinding met art. 409a lid 2 Rv., waarin is bepaald dat de eiser die het griffierecht niet tijdig heeft betaald, niet-ontvankelijk is in zijn beroep in cassatie.
2.3 Art. 56a lid 1 bepaalt dat in zaken die bij dagvaarding worden ingeleid (onder meer) art. 3 van toepassing is in die zaken waarin de eerste roldatum is op of na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.
2.4 Ingevolge lid 1 van het enige artikel van het Besluit van 26 oktober 2010 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Stb. 2010, 726) is art. 3 in werking getreden met ingang van 1 november 2010, en ingevolge lid 2 van dit artikel is art. 32 onder Y, dat betrekking heeft op de invoering van art. 409a Rv., in werking getreden met ingang van 1 januari 2011.
2.5 Voor zover van belang bepaalt art. 3 lid 3 dat eiser het griffierecht is verschuldigd vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting en dat eiser dient zorg te dragen dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient, dan wel ter griffie is gestort.
2.6 De termijn van vier weken als bedoeld in art. 3 lid 3 begint, overeenkomstig hetgeen ook geldt voor andere procedurele termijnen, te lopen op de eerste dag na de dag die bepalend is voor de aanvang van de termijn, in dit geval: de dag van de terechtzitting. Het griffierecht is dus tijdig betaald.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwijst de zaak naar de rol van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2011 voor voortprocederen.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 april 2011.