ECLI:NL:PHR:2011:BS1687

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01728
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzoekster in cassatie bij niet-tijdige betaling griffierecht

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verzoekster in cassatie, Packers Provisions Curaçao N.V. (PPC), in het licht van de niet-tijdige betaling van het griffierecht. PPC had op 11 april 2011 een verzoekschrift tot cassatie ingediend, waarbij de advocaten verzochten om het griffierecht binnen vier weken af te schrijven van hun rekening-courant. De relevante artikelen van het Wet griffierechten burgerlijke zaken en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) stellen dat de rechter de zaak aanhoudt zolang het griffierecht niet is voldaan. Indien de betalingstermijn verstrijkt zonder betaling, kan de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk verklaren.

De advocaten van PPC hebben tijdig opdracht gegeven om het griffierecht af te schrijven, maar de griffie van de Hoge Raad heeft bevestigd dat het bedrag niet van de rekening-courant is afgeschreven. Dit leidde tot de vraag of de niet-tijdige afboeking van het griffierecht gevolgen had voor de ontvankelijkheid van PPC. De advocaat van PPC heeft aangevoerd dat er sprake is van een apparaatsfout en dat de hardheidsclausule van toepassing zou moeten zijn, waardoor de rechter de gevolgen van de niet-tijdige betaling kan buiten beschouwing laten.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling aangegeven dat de hardheidsclausule ruimte biedt voor maatwerk en dat de rechter kan besluiten om de procesuele consequenties van de niet-tijdige betaling buiten toepassing te laten, indien dit zou leiden tot een onbillijke situatie. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat PPC ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek tot cassatie, nu het griffierecht inmiddels is betaald en de procedure kan worden voortgezet.

Conclusie

Zaaknr. 11/01728
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 8 juli 2011
Conclusie inzake:
Packers Provisions Curaçao N.V.
tegen
1. Aqualectra Multi Utility N.V.
2. Integrated Utility Holding N.V.
Het gaat in deze zaak thans uitsluitend om de vraag wat het gevolg is van de omstandigheid dat het verschuldigde griffierecht niet binnen vier weken is afgeschreven van de rekening-courant die de advocaat van verzoekster in cassatie, hierna: PPC, aanhoudt bij de Hoge Raad.
1. Procesverloop in cassatie
1.1 Namens PPC is op 11 april 2011 een verzoekschrift tot cassatie ingediend.
In de aanbiedingsbrief van - eveneens - 11 april 2011(1) hebben de (cassatie)advocaten van PPC verzocht het griffierecht binnen vier weken na ontvangst van het verzoekschrift af te (laten) schrijven van de rekening-courant van hun kantoor.
1.2 Aan dit - specifieke - verzoek was een brief van het kantoor van de advocaten van 15 december 2010 voorafgegaan(2), waarin het kantoor in algemene zin heeft verzocht om vanaf 1 januari 2011 voor alle zaken (dagvaardingen en verzoekschriften) van alle advocaten van het kantoor BarentsKrans N.V. die bij de Hoge Raad worden ingediend, het verschuldigde griffierecht direct via de rekening-courant van het kantoor in rekening te brengen.
1.3 De griffie van de Hoge Raad heeft bij brief van 15 april 2011(3) aan de behandelend advocaten bericht dat het griffierecht, dat voorlopig was vastgesteld op € 710,-, "binnenkort wordt afgeboekt van uw rekening-courant of u ontvangt een acceptgiro van de Centrale Dienst in het Paleis van Justitie."
1.4 Uit het interne administratiesysteem van de Hoge Raad blijkt dat het bedrag niet van de rekening-courant is afgeschreven, maar dat in plaats daarvan vanwege de Hoge Raad een losse nota is verzonden.
1.5 Bij brief van 22 juni 2011 aan de voorzitter van de civiele kamer van de Hoge Raad hebben de behandelend advocaten geschreven dat zij op dinsdag 21 juni 2011 tot de ontdekking zijn gekomen dat het door PPC verschuldigde griffierecht nog niet van de door BarentsKrans bij de Hoge Raad gehouden rekening-courant was afgeschreven en dat het verschuldigde bedrag uiterlijk op maandag 9 mei 2011 betaald had moeten zijn. Voorts hebben zij gemeld dat het griffierecht inmiddels alsnog van de rekening-courant is afgeschreven en hebben zij verzocht toepassing te geven aan art. 282a lid 4 Rv. aangezien toepassing van het tweede lid van dat artikel zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid
2.1 Art. 3 lid 4 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz(4)) bepaalt - voor zover thans van belang - dat de verzoeker het griffierecht is verschuldigd vanaf de indiening van het verzoekschrift en dat hij ervoor zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt dan wel ter griffie is gestort(5). Dit is de zogeheten 'heffing aan de poort'.
2.2 De art. 282a Rv. (voor de verzoekschriftprocedure) en art. 127a Rv. (voor de dagvaardingsprocedure) dragen de rechter in het eerste lid op de zaak aan te houden zolang de verzoeker respectievelijk de eiser het griffierecht niet heeft voldaan en de betalingstermijn nog loopt. Indien na het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn van vier weken het verschuldigde griffierecht niet is voldaan, verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek (art. 282a lid 2 Rv.) dan wel ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie (art. 127a lid 2 Rv.).
De consequenties van de heffing aan de poort voor de verzoekschriftprocedure in cassatie worden geregeld door art. 427b Rv., dat art. 282a Rv. van overeenkomstige toepassing verklaart.
2.3 Het vierde lid van art. 282a Rv. bevat - evenals het op dagvaardingsprocedures ziende derde lid van art. 127a Rv. - de volgende hardheidsclausule: de rechter laat de genoemde consequenties van niet-tijdige betaling van het griffierecht geheel of ten dele buiten toepassing, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepalingen gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De wetgever achtte het onder meer denkbaar dat de betaling wel tijdig door de eiser of de gedaagde is verricht, maar te laat op de juiste plek is aangekomen, bijvoorbeeld door fouten bij de administratieve verwerking van de betaling of een computerstoring bij de gerechtelijke instantie of de bankinstelling waar de gerechtelijke instantie een rekening houdt(6).
2.4 Meer in het algemeen verklaarde de minister in de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer dat de rechter op basis van de in de wet opgenomen hardheidsclausule de processuele consequenties van niet-tijdige betaling van het griffierecht buiten toepassing kan laten indien hij van oordeel is dat toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijke situatie(7). De toepassing van de hardheidsclausule is daarbij niet beperkt tot de gevallen waarin de rechtzoekende verschoonbaar in verzuim is geweest. Ook andere redenen kunnen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, reden zijn de hardheidsclausule toe te passen. De wetgever heeft een en ander als volgt samenvat:
"Het kenmerk van de hardheidsclausule is nu ook juist dat dit de mogelijkheid biedt voor maatwerk door de rechter."(8)
2.5 De cassatieadvocaten van PPC en hun kantoor hebben tijdig opdracht gegeven het verschuldigde griffierecht van hun rekening-courant af te schrijven. De brief van de griffie van de Hoge Raad van 15 april 2011 bevestigt dat de opdracht het gerecht ook tijdig heeft bereikt.
Voor zover al niet gezegd zou kunnen worden dat het verschuldigde griffierecht tijdig is betaald - immers, verrekening in rekening-courantverhoudingen vindt van rechtswege plaats (art. 6:140 lid 1 BW) - en aangenomen kan worden dat de vordering van het gerecht gezien de algemene brief van 15 april 2011 en de specifieke opdracht in de aanbiedingsbrief vanaf het moment van aanbieding van het verzoekschrift tot cassatie al was betaald, meen ik dat in dezen sprake is van een apparaatsfout die tot toepassing van art. 282a lid 4 Rv. moet leiden.
Nu het griffierecht inmiddels is betaald, kan de procedure worden voortgezet door toezending van het verzoekschrift aan de belanghebbenden.
3. Conclusie
De conclusie strekt met betrekking tot de betaling van het griffierecht tot ontvankelijkverklaring van verzoekster in cassatie en tot voortzetting van de behandeling van de zaak.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Productie 1 bij de brief van mrs. Tjittes en De Graaf van 22 juni 2011.
2 Productie 2 bij de in noot 1 genoemde brief.
3 Productie 3 bij de in noot 1 genoemde brief.
4 Wet van 30 september 2010, Stb. 715.
5 Zie voor de dagvaardingsprocedure het derde lid van art. 3 Wgbz. De termijn van vier weken als bedoeld in art. 3 lid 3 begint, overeenkomstig hetgeen ook geldt voor andere procedurele termijnen, te lopen op de eerste dag na de dag die bepalend is voor de aanvang van de termijn, zie HR 29 april 2011, LJN BQ3006 (NJ 2011, 192).
6 Kamerstukken II, 2008-2009, 31 758, nr. 3, p. 18.
7 Kamerstukken I, 2009-2010, 31 758, C, p. 2.
8 Kamerstukken I, 2009-2010, 31 758, E, p. 5.