ECLI:NL:HR:2011:BP6052
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.G. Splinter-van Kan
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Hoge Raad bij schriftuur benadeelde partij zonder schriftuur verdachte
In deze zaak, die op 12 april 2011 door de Hoge Raad is behandeld, ging het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. De verdachte had geen schriftuur ingediend, waardoor de Hoge Raad niet in staat was om het beroep te beoordelen. De benadeelde partij had echter wel een schriftuur ingediend, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen wettelijke regeling bestond voor het instellen van cassatie door de benadeelde partij in dit specifieke geval. De wet voorziet alleen in hoger beroep door de benadeelde partij tegen afwijzing van haar vordering door de rechter in eerste aanleg, maar niet in cassatie als de vordering in hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De Hoge Raad concludeerde dat de wetgever niet heeft willen voorzien in een mogelijkheid voor de benadeelde partij om cassatie in te stellen in situaties waarin de verdachte of het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zijn in hun beroep. Hierdoor moest de schriftuur van de benadeelde partij onbesproken blijven. De Hoge Raad verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep, omdat deze niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur had ingediend. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de procesregels in het strafrecht en de beperkingen van de mogelijkheden voor benadeelde partijen in cassatieprocedures.